Home

Rechtbank Noord-Holland, 30-07-2018, ECLI:NL:RBNHO:2018:7043, HAA 17/4823

Rechtbank Noord-Holland, 30-07-2018, ECLI:NL:RBNHO:2018:7043, HAA 17/4823

Gegevens

Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Datum uitspraak
30 juli 2018
Datum publicatie
13 augustus 2018
ECLI
ECLI:NL:RBNHO:2018:7043
Formele relaties
Zaaknummer
HAA 17/4823

Inhoudsindicatie

Het bezwaar is terecht niet-ontvankelijk verklaard. Eiser heeft bij monde van diens gemachtigde tijdens de mondelinge behandeling van het beroep zich nader op het standpunt gesteld dat hij refereert. Ook na herhaalde malen te zijn bevraagd door de rechtbank over de niet-ontvankelijkverklaring van het bezwaar heeft hij geen nadere motivering van het beroep gegeven. De blote ontkenning door eiser van het bezit van de met concrete gegevens aangeduide rekening kan niet als een afdoende motivering van het beroep op het punt van de niet-ontvankelijkverklaring van het bezwaar worden geduid.

Uitspraak

Zittingsplaats Haarlem

Bestuursrecht

zaaknummer: HAA 17/4823

(gemachtigde: mr.drs. S. Bharatsingh),

en

Procesverloop

Verweerder heeft ten aanzien van eiser over de jaren 2004 tot en met 2014 een informatiebeschikking genomen.

Verweerder heeft bij uitspraak op bezwaar de beschikking gehandhaafd.

Eiser heeft daartegen beroep ingesteld.

Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 18 juni 2018 te Haarlem.

Eiser is in de persoon van zijn gemachtigde verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde mr. M.J.A. Dormans.

Overwegingen

Feiten

1. Eiser is geboren op [geboortedatum] en is ongehuwd. Hij heeft over de onderhavige jaren, 2004 tot en met 2014, geen aangiften inkomstenbelasting ingediend. Eiser heeft ook geen uitnodiging tot het doen van aangifte ontvangen.

2. Nederlandse rekeninghouders bij de [A BANK] bank hebben in 2015 (mogelijk eerder) van deze bank een brief ontvangen omdat zij niet hebben aangetoond dat zij het tegoed van hun [A BANK] bankrekening in Nederland hebben aangegeven (of daarvoor zijn ingekeerd).

Om een juiste belastingheffing te verkrijgen, heeft de Nederlandse overheid de [A BANK] bank te Zwitserland op 23 juli 2015 verzocht om een overzicht van de [A BANK] rekeninghouders te overleggen die een woonadres in Nederland hebben en die ondanks het schriftelijk verzoek van [A BANK] onvoldoende hebben aangetoond dat zij aan de belastingwetgeving gehoor geven (Groepsverzoek Zwitserland, bijlage 23).

Verzocht is om de volgende gegevens: voor-na(a)m(en), achternaam, woonadres,

geboortedatum, bankrekeningnummer(s), saldo op deze rekeningnummers op 1 februari 2013, 1 januari 2014 en 31 december 2014.

3. De Zwitserse autoriteiten hebben de rekeninghouders in kennis gesteld van het feit dat Zwitserland voornemens is informatie van zijn/haar rekening(en) te versturen naar Nederland en heeft (via een vertegenwoordiger) in Zwitserland bezwaar/beroep kunnen aantekenen tegen de verstrekking waarbij hij/zij kenbaar heeft kunnen maken dat gegevensverstrekking op grond van een groepsverzoek niet zou mogen, sprake zou zijn van een zogenoemde ‘fishing expedition’ en/of dat niet zou zijn voldaan aan het uitputtingsbeginsel. De beroepstermijn tegen het voorgenomen besluit van de Zwitserse autoriteiten om gegevens uit te wisselen is op 27 november 2015 geëindigd.

4. Bij brief van 18 december 2015, met bijlagen, is verweerder door de Zwitserse fiscale autoriteiten geïnformeerd dat eiser houder is van een buitenlandse bankrekening. Het betreft een rekening met nummer [A NUMMER] bij de Zwitserse bank [A BANK] ( [A BANK] ). Bij brief van 5 februari 2018 heeft het onderdeel van de Belastingdienst Central Liaison Office ( [A] ) de gemachtigde van verweerder nader toegelicht hoe de Belastingdienst aan de gegevens van eiser is gekomen (bijlage 25). De voormelde rekening staat op naam van [X] , geboortedatum [geboortedatum] , adres [A ADRES] . Eiser staat volgens de Gemeentelijke Basis Administratie ingeschreven op dit adres.

5. Eiser is uit de bestanden bij de Belastingdienst door verweerder geïdentificeerd als enig mogelijke rekeninghouder. De Nederlandse Belastingdienst heeft aansluitend onderzocht of de ontvangen inlichtingen, rekeninghouders betreffen die al aangifte hebben gedaan van hun Zwitserse vermogen. Eiser heeft van deze bankrekeningen geen opgaaf gedaan in een aangifte inkomstenbelasting over de betreffende jaren.

6. Naar aanleiding van deze informatie zijn door verweerder vragen gesteld aan

eiser (dagtekening 9 februari 2016) en is hem verzocht om het formulier “Verklaring vermogen in het buitenland” in te vullen en de gevraagde gegevens te overleggen voor

8 maart 2016.

7. Eiser heeft niet inhoudelijk gereageerd op deze verzoeken om informatie en heeft geen gegevens overgelegd.

8. In de brief van 9 mei 2016 verzoekt gemachtigde opnieuw om uitstel tot 28 juni 2016. Dit uitstel wordt verleend in de brief van 17 mei 2016.

9. In de brief van 18 mei 2016 verzoekt de gemachtigde aan verweerder om stukken te sturen waaruit onomstotelijk blijkt dat eiser een tekening heeft aangehouden bij de [A BANK] bank in Zwitserland.

10. Verweerder reageert hierop met de brief van 15 juli 2016. Een afschrift van die brief gaat ook naar eiser. Verweerder wijst op de informatieplicht en wijst erop dat eiser de gegevens kan opvragen bij de [A BANK] bank Postfach [B NUMMER] in Zürich.

11. Omdat de gevraagde informatie niet wordt ontvangen wordt met dagtekening

25 oktober 2016 een informatiebeschikking 2004 tot en met 2014 afgegeven. Daarin wordt eiser nogmaals een termijn van 6 weken verleend om de gevraagde informatie (de ingevulde “Verklaring vermogen in het buitenland”) te verstrekken.

12. Op 1 december 2016 wordt het (pro forma) bezwaarschrift tegen deze beschikking ontvangen.

13. Op 12 januari 2017 stuurt verweerder een ontvangstbevestiging van het bezwaar met het verzoek om het bezwaar te motiveren voor 9 februari 2017.

14. Op 9 februari 2017 stuurt verweerder een rappel en wijst nogmaals op het vormverzuim, namelijk het ontbreken van de motivering van het bezwaar. Verzocht wordt om te reageren voor 23 februari 2017.

15. Op 20 februari 2017 reageert de gemachtigde via een e-mailbericht met het verzoek om

uitstel te verlenen tot 23 maart 2017. Verweerder verleent uitstel tot 23 maart 2017.

16. Op 22 maart 2017 verzoekt de gemachtigde met verwijzing naar het nog lopende WOB-verzoek om nader uitstel te verlenen voor de motivering van het bezwaar.

17. In de brief van 22 maart 2017 verleent verweerder nogmaals uitstel tot 3 mei 2017.

18. Op 1 mei 2017 verzoekt de gemachtigde opnieuw om uitstel tot 1 juni 2017.

Dit uitstel wordt verleend.

19. Op 24 mei 2017 doet de gemachtigde nogmaals een verzoek om uitstel tot

29 juni 2017.

20. Verweerder reageert hierop met de brief van 29 mei 2017. Gemachtigde wordt nog een laatste maal in de gelegenheid gesteld om voor 7 juni 2017 de motivering in te dienen. Verweerder wijst erop dat het bezwaarschrift niet ontvankelijk zal worden verklaard indien de motivering voor die datum niet is ontvangen.

21. De gemachtigde verzoekt op 6 juni 2017 om uitstel tot 4 juli 2017.

22. Verweerder laat op 9 juni 2017 weten dat er “ten laatste male” uitstel wordt verleend tot 23 juni 2017.

23. Omdat de motivering van het bezwaarschrift uitblijft, doet de inspecteur met

dagtekening 22 september 2017 uitspraak op het bezwaarschrift. Omdat het bezwaar niet werd gemotiveerd en de gronden van het bezwaar onbekend zijn is het bezwaar tegen de informatiebeschikking niet-ontvankelijk verklaard.

24. Bij brief van de griffier van deze rechtbank van 31 oktober 2017 is eiser verzocht de gronden van het beroep met betrekking tot het niet-ontvankelijk verklaren van het bezwaar aan te vullen. Eiser heeft in de aanvulling op het beroepschrift van 21 december 2017 laten weten geen rekening in het buitenland te hebben. De gevraagde aanvulling van de gronden van het beroep noch gegevens of informatie van de Zwitserse bank zijn daarbij overgelegd.

Geschil 25. In geschil is of het beroep reeds ongegrond moet worden verklaard bij gebrek aan gronden in het beroepschrift die betrekking hebben op de niet-ontvankelijkverklaring van het bezwaar. Voorts is in geschil of verweerder de informatiebeschikking terecht heeft genomen.

26. Eiser heeft zich – zakelijk weergegeven – op het standpunt gesteld dat hij geen in het buitenland, meer in het bijzonder Zwitserland, bij de [A BANK] aangehouden, bankrekening heeft. Bijgevolg is de informatiebeschikking ten onrechte gegeven.

27. Verweerder heeft zich – eveneens zakelijk weergegeven – op het standpunt gesteld dat uit de ontvangen informatie van de Zwitserse autoriteiten blijkt dat eiser bij [A BANK] gedurende de gehele looptijd van de beschikking een bankrekening heeft aangehouden. Daarvan is nimmer melding gemaakt bij de Belastingdienst.

Nu het bezwaar niet-ontvankelijk werd verklaard kan - zo stelt verweerder primair - eiser alleen in beroep komen tegen de niet-ontvankelijkverklaring van het bezwaar. Dit is ook

opgenomen in de bijlage “Toelichting op het beroep” bij de uitspraak. Eiser motiveert niet waarom hij van mening is dat het bezwaar ten onrechte niet ontvankelijk werd verklaard. Hij geeft in het beroepschrift enkel summier aan waarom hij van mening is dat hij niet hoeft te voldoen aan het informatieverzoek.

Verweerder is van mening dat het bezwaar terecht niet-ontvankelijk werd verklaard.

Eiser heeft het bezwaarschrift ondanks dat hem daartoe meer dan voldoende gelegenheid werd geboden, niet gemotiveerd. Indien de rechtbank oordeelt dat het bezwaar ten onrechte niet-ontvankelijk werd verklaard, dan is verweerder subsidiair van mening dat het bezwaar ongegrond moet worden verklaard, de informatiebeschikking in stand kan blijven en dat het beroep om die reden moet worden afgewezen.

28. Eiser concludeert tot gegrondverklaring van het beroep, primair tot vernietiging van de uitspraak op bezwaar en vernietiging van de informatiebeschikking.

29. Verweerder concludeert tot ongegrondverklaring van het beroep.

30. Voor het overige verwijst de rechtbank naar de gedingstukken.

Beoordeling van het geschil

Ontvankelijkheid bezwaar

31. Verweerder heeft zich primair op het standpunt gesteld dat eiser op goede gronden niet-ontvankelijk is verklaard in zijn bezwaar. Daartoe heeft hij verwezen naar artikel 6:5 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) en meer in het bijzonder naar onderdeel d (de gronden van het bezwaar of beroep). Voorts onderbouwt verweerder zijn standpunt onder verwijzing naar het overzicht van het tot zevenmaal toe vragen om een aanvulling van de gronden en een nadere motivering van het bezwaar, waarop slechts uitstelverzoeken zijn ontvangen. Ook nadat verweerder heeft aangekondigd het bezwaar niet ontvankelijk te zullen verklaren – vergelijk artikel 6:6 Awb – is een inhoudelijke reactie uitgebleven.

32. Eiser heeft bij monde van diens gemachtigde tijdens de mondelinge behandeling van het beroep zich nader op het standpunt gesteld dat hij refereert. Ook na herhaalde malen te zijn bevraagd door de rechtbank over de niet-ontvankelijkverklaring van het bezwaar heeft hij geen nadere motivering van het beroep gegeven. De blote ontkenning door eiser van het bezit van de met concrete gegevens aangeduide rekening kan niet als een afdoende motivering van het beroep op het punt van de niet-ontvankelijkverklaring van het bezwaar worden geduid. Bijgevolg is de rechtbank van oordeel dat verweerder zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat het bezwaar niet-ontvankelijk moet worden verklaard. Het vorenstaande leidt ertoe dat het beroep ongegrond moet worden verklaard.

33. Ook hetgeen eiser nog overigens of anderszins heeft aangevoerd - onder andere de gestelde schending van de artikelen 3:2, 3:4 en 7:12, lid 1 Awb, welke de rechtbank overigens niet aannemelijk gemaakt acht - kan niet leiden tot een andersluidend oordeel.

34. Partijen hebben zich eenparig op het standpunt gesteld dat geen nadere termijn als bedoeld in artikel 27e, tweede lid, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen behoeft te worden gesteld om alsnog de gevorderde informatie te (doen) verstrekken, aangezien voorzienbaar is dat eiser geen informatie zal verstrekken. De rechtbank zal partijen in dit gezamenlijke standpunt volgen en dienovereenkomstig beslissen.

Proceskosten

35. De rechtbank acht geen termen aanwezig voor een proceskostenveroordeling ten laste van een der partijen.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.

Deze uitspraak is gedaan mr. B. van Walderveen, voorzitter, mr. M.W. Koenis en

mr. G.H. de Soeten, leden, in aanwezigheid van mr. M.C. Anema, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 30 juli 2018.

griffier rechter

Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel