Home

Gerechtshof Amsterdam, 03-09-2019, ECLI:NL:GHAMS:2019:3210, 18/00320

Gerechtshof Amsterdam, 03-09-2019, ECLI:NL:GHAMS:2019:3210, 18/00320

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Datum uitspraak
3 september 2019
Datum publicatie
2 oktober 2019
ECLI
ECLI:NL:GHAMS:2019:3210
Formele relaties
Zaaknummer
18/00320

Inhoudsindicatie

Bevoegdheid bestuurlijke rechter tav dwangsombesluit, verbondenheid dwangsombesluit met primaire besluit tav kwijtschelding.

Uitspraak

Kenmerk 18/00320

3 september 2019

uitspraak van de vierde meervoudige belastingkamer

op het hoger beroep van

[X] , wonende te [Z] , belanghebbende,

tegen de uitspraak in de zaak met kenmerk HAA 17/3935 van de rechtbank Noord-Holland (hierna: de rechtbank) in het geding tussen

belanghebbende

en

het college van burgemeesters en wethouders van de gemeente Medemblik,

het college.

1 Ontstaan en loop van het geding

1.1.

Bij beschikking van 7 april 2017 heeft het college vastgesteld dat geen

dwangsom aan belanghebbende is verschuldigd.

1.2.

Bij beschikking van 18 juli 2017 heeft het college het bezwaar van belanghebbende tegen de in 1.1. genoemde beschikking kennelijk ongegrond verklaard. Belanghebbende heeft hiertegen beroep ingesteld.

1.3.

Bij uitspraak van 26 april 2018 heeft de rechtbank zich onbevoegd verklaard.

1.4.

Het tegen deze uitspraak door belanghebbende ingestelde hoger beroep is bij het Hof

ingekomen op 4 juni 2018. Van belanghebbende zijn – na het door haar daartoe ingediende verzoek wegens betalingsonmacht – geen griffierechten geheven voor het ingestelde hoger beroep. Het college heeft een verweerschrift ingediend. Belanghebbende heeft op 15 augustus 2019 een nader stuk ingediend dat in kopie aan de wederpartij is gezonden.

1.5.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 27 augustus 2019. Belanghebbende is verschenen. Namens het college is, met bericht van verhindering, niemand verschenen. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat met deze uitspraak wordt meegezonden.

2 Tussen partijen vaststaande feiten

2.1.

De rechtbank heeft de volgende feiten vastgesteld (in deze uitspraak is belanghebbende aangeduid als ‘eiseres’ en de het college als ‘verweerder’):

“1.1. Op 10 november 2016 heeft eiseres een herhaalde aanvraag gedaan om kwijtschelding van gemeentelijke belastingen over 2016. Op 12 december 2016 heeft de ontvanger geweigerd de herhaalde aanvraag in behandeling te nemen. Eiseres heeft op 27 december 2016 tegen deze afwijzing administratief beroep ingesteld. Op 17 maart 2017 heeft eiseres een ingebrekestelling gestuurd aan verweerder omdat nog niet was beslist op haar administratief beroep. Zij heeft daarbij aangegeven aanspraak te maken op dwangsommen indien niet binnen twee weken alsnog zou worden beslist. Op 30 maart 2017 heeft verweerder alsnog beslist op het administratief beroep.

1.2.

Bij het primaire besluit heeft verweerder vastgesteld dat geen dwangsommen zijn verschuldigd omdat binnen twee weken na de ingebrekestelling alsnog is beslist op het administratief beroep. In het bestreden besluit heeft verweerder, overeenkomstig het advies van de bezwarencommissie, het bezwaar kennelijk ongegrond verklaard omdat op grond van artikel 7:27 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) paragraaf 4.1.3.2 van de Awb niet van toepassing is op administratief beroep.”

2.2.

Het Hof gaat van dezelfde feiten uit.

3 Geschil in hoger beroep

3.1.

In hoger beroep is in geschil of de rechtbank zich terecht onbevoegd heeft verklaard.

3.2.

Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden die door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken. Voor hetgeen daaraan ter zitting van het Hof door belanghebbende is toegevoegd wordt verwezen naar het van het verhandelde ter zitting opgemaakte proces-verbaal.

4 Het oordeel van de rechtbank

5 Beoordeling van het geschil

6 Kosten

7 Beslissing