Gerechtshof Amsterdam, 13-08-2019, ECLI:NL:GHAMS:2019:3643, 18/00292 tot en met 18/00306
Gerechtshof Amsterdam, 13-08-2019, ECLI:NL:GHAMS:2019:3643, 18/00292 tot en met 18/00306
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof Amsterdam
- Datum uitspraak
- 13 augustus 2019
- Datum publicatie
- 27 mei 2020
- ECLI
- ECLI:NL:GHAMS:2019:3643
- Formele relaties
- Cassatie: ECLI:NL:HR:2020:104
- Zaaknummer
- 18/00292 tot en met 18/00306
Inhoudsindicatie
Inkomstenbelasting; vermogensrendementsheffing box 3; strijd met artikel 1 EP (vgl. HR 14 juni 2019 (ECLI:NL:HR:2019:816); geen sprake van een individuele en buitensporige last
Uitspraak
kenmerken 18/00292 tot en met 18/00306
13 augustus 2019
uitspraak van de derde meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
[naam] , te [woonplaats] , belanghebbende,
gemachtigde: mr. D.A. Evertsz (Wintertaling Advocaten & Notarissen te Amsterdam)
tegen de uitspraak van 20 april 2018 in de zaken met kenmerken HAA 17/3544 tot en met HAA 17/3557 en HAA 18/915 van de rechtbank Noord-Holland (hierna: de rechtbank) in het geding tussen
belanghebbende
en
de inspecteur van de Belastingdienst, de inspecteur.
1 Ontstaan en loop van het geding
De inspecteur heeft aan belanghebbende de volgende belastingaanslagen opgelegd:
- -
-
met dagtekening 28 november 2014 (tot behoud van rechten) een navorderingsaanslag inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (hierna: IB/PVV) 2001 (aanslag-nummer: [aanslagnummer] ), berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 179.118 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 240.890 (hierna ook: de navorderingsaanslag 2001). Tevens is bij beschikking een bedrag van € 55.350 aan heffingsrente in rekening gebracht;
- -
-
met dagtekening 15 november 2016 een navorderingsaanslag IB/PVV 2001 (aanslag-nummer: [aanslagnummer] ), berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 66.615 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 272.612. Tevens is bij beschikking een bedrag van € 36.693 aan heffingsrente in rekening gebracht;
- -
-
met dagtekening 15 november 2016 een navorderingsaanslag IB/PVV 2002, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 36.115 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 278.271. Tevens is bij beschikking een bedrag van € 28.215 aan heffingsrente in rekening gebracht;
- -
-
met dagtekening 15 november 2016 een navorderingsaanslag IB/PVV 2003, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 46.869 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 335.981. Tevens is bij beschikking een bedrag van € 31.556 aan heffingsrente in rekening gebracht;
- -
-
met dagtekening 15 november 2016 een navorderingsaanslag IB/PVV 2004, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 65.500 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 376.217. Tevens is bij beschikking een bedrag van € 29.934 aan heffingsrente in rekening gebracht;
- -
-
met dagtekening 15 november 2016 een navorderingsaanslag IB/PVV 2005, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 64.088 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 397.134. Tevens is bij beschikking een bedrag van € 27.291 aan heffingsrente in rekening gebracht;
- -
-
met dagtekening 15 november 2016 een navorderingsaanslag IB/PVV 2006, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 79.408 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 408.589. Tevens is bij beschikking een bedrag van € 26.340 aan heffingsrente in rekening gebracht;
- -
-
met dagtekening 15 november 2016 een navorderingsaanslag IB/PVV 2007, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 87.619 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 2.057.920. Tevens is bij beschikking een bedrag van € 7.488 aan heffingsrente in rekening gebracht;
- -
-
met dagtekening 26 november 2016 een navorderingsaanslag IB/PVV 2008, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 108.759 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 362.000;
- -
-
met dagtekening 26 november 2016 een navorderingsaanslag IB/PVV 2009, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 135.224 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 367.615;
- -
-
met dagtekening 26 november 2016 een navorderingsaanslag IB/PVV 2010, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 118.241 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 337.061;
- -
-
met dagtekening 19 november 2016 een navorderingsaanslag IB/PVV 2011, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 100.967 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 331.543;
- -
-
met dagtekening 19 november 2016 een navorderingsaanslag IB/PVV 2012, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 152.945, een belastbaar inkomen uit aanmerkelijk belang van € 1.004.815 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 236.340;
- -
-
met dagtekening 9 november 2016 een aanslag IB/PVV 2013, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 127.267 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 257.241. Tevens is bij beschikking een bedrag van € 3.926 aan belastingrente in rekening gebracht;
- -
-
met dagtekening 17 november 2016 een aanslag IB/PVV 2014, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 153.357 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 258.892. Tevens is bij beschikking een bedrag van € 2.394 aan belastingrente in rekening gebracht.
Belanghebbende heeft op 30 december 2014 bezwaar gemaakt tegen de navorderingsaanslag 2001.
Op 16 december 2016 heeft belanghebbende bezwaar gemaakt tegen de overige onder 1.1 genoemde (navorderings)aanslagen.
Bij beschikking van 14 juli 2017 heeft de inspecteur de met dagtekening 15 november 2016 opgelegde navorderingsaanslag IB/PVV voor het jaar 2001 (aanslagnummer: [aanslagnummer] ) alsmede de daarbij in rekening gebrachte heffingsrente verminderd tot nihil.
Bij uitspraken, gedagtekend 4 juli 2017, heeft de inspecteur de bezwaren van belanghebbende gericht tegen de (navorderings)aanslagen IB/PVV voor de jaren 2002 tot en met 2014 afgewezen.
Bij uitspraak, gedagtekend 5 juli 2017, is de inspecteur gedeeltelijk tegemoetgekomen aan het bezwaar van belanghebbende tegen de navorderingsaanslag 2001 (aanslagnummer: [aanslagnummer] ). Bij verminderingsbeschikking van 31 juli 2017 heeft de inspecteur deze navorderingsaanslag overeenkomstig de uitspraak op bezwaar verminderd met een bedrag van € 106.834.
Met dagtekening 27 januari 2018 heeft de inspecteur aan belanghebbende op diens verzoek (wegens een toerekening aan hem van 100% van het box 3 vermogen) een navorderingsaanslag IB/PVV voor het jaar 2001 (aanslagnummer: [aanslagnummer] ) opgelegd naar een te betalen bedrag van € 36.778 (inclusief € 12.520 aan heffingsrente).
Belanghebbende heeft tegen de onder 1.5.1 genoemde navorderingsaanslag, met instemming van de inspecteur, rechtstreeks beroep bij de rechtbank ingesteld.
Bij haar uitspraak van 20 april 2018 heeft de rechtbank de tegen de uitspraken op bezwaar door belanghebbende ingestelde beroepen alsmede het rechtstreeks bij de rechtbank ingestelde beroep (zie 1.5.2) ongegrond verklaard.
Het tegen deze uitspraak door belanghebbende ingestelde hoger beroep is bij het Hof ingekomen op 28 mei 2018 en is aangevuld bij brief van 26 juni 2018. De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 3 april 2019. Belanghebbende is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde voornoemd. Namens de inspecteur zijn verschenen G.L.M. van Hoof en E.J.M. Rood. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat met deze uitspraak wordt meegezonden.
2 2. Feiten
In de uitspraak van de rechtbank zijn de navolgende feiten vastgesteld. Belanghebbende is in deze uitspraak aangeduid als ‘eiser’, de inspecteur als ‘verweerder’.
“1. Eiser is geboren in [geboortejaar] en is gehuwd met [naam echtgenote belanghebbende] .
2. Eiser heeft terzake van het indienen van de aangifte ib/pvv 2001 uitstel gekregen tot 1 maart 2003. Ten gevolge hiervan wordt de navorderingstermijn met 11 maanden verlengd.
3. Eiser is ingekeerd voor in het buitenland (Zwitserland) aangehouden vermogen. De verklaring vrijwillige verbetering is op 25 juni 2014 door verweerder ontvangen. Naar aanleiding van deze inkeermelding zijn de in geding zijnde (navorderings)aanslagen opgelegd.
4. Verweerder heeft een Ambtsedige verklaring Belastingdienst projecten vermogen in het Buitenland (VIB) d.d. 2 februari 2018 overgelegd. Hierin i[s] onder meer opgenomen:
“Hierbij verklaart ondergetekende, [naam coördinator] , coördinator inkeer-centrum bij de Belastingdienst, kantoor [locatie] het volgende met betrekking tot het verzenden van de navorderingsaanslagen 2001 van:
- [naam belanghebbende] (BSN: [BSN] )
- [naam echtgenote belanghebbende] (BSN: [BSN] )
(…)
• Op 17 november 2014 hebben enkele collega’s op het inkeer-centrum (waaronder ondergetekende) in [locatie] 342 aanslagen 2001 aangemaakt en geprint met als dagtekening van de aanslag 28 november 2014. Het aanslagnummer eindigt op “ […] ”. De uiterste betaaldatum is 28 december 2014.
(…)
• Op 18 november 2014 hebben ‘s morgens enkele collega’s op het inkeer centrum (waaronder ondergetekende) in [locatie] de aangemaakte 342 aanslagen verpakt in enveloppen. Vervolgens hebben wij deze aangeboden aan de postkamer van het pand [locatie] .
Op de postkamer hebben wij de enveloppen geteld en geconstateerd dat we daadwerkelijk 342 enveloppen met aanslagen 2001 ter behoud van rechten hadden. De aanslagen 2001 ter behoud van rechten zijn dezelfde dag (18 november 2014) verzonden.
• Als post voor 15:00 uur wordt aangeboden aan de postkamer wordt deze dezelfde dag nog verstuurd. Dagelijks wordt bijgehouden hoeveel poststukken per pand worden verstuurd. Uit deze registratie blijkt dat op 18 november 2014 er vanuit het pand [locatie] totaal 401 poststukken zijn verzonden.
• Wij hebben geen verzonden aanslagen onbestelbaar retour ontvangen.
• Wij hebben verder geen reacties ontvangen dat de aanslagen te laat zouden zijn ontvangen. (…)”
Nu de hiervoor vermelde feiten door partijen op zichzelf niet zijn betwist, zal ook het Hof daarvan uitgaan.
3 Geschil in hoger beroep
Evenals in eerste aanleg is in hoger beroep in geschil of de onder 1.1 en 1.5.1 vermelde belastingaanslagen terecht en niet naar te hoge bedragen zijn vastgesteld. Het geschil is toegespitst op de volgende vragen:
-
is de navorderingsaanslag 2001 vastgesteld binnen de daarvoor geldende termijn?
-
is de vermogensrendementsheffing van artikel 5.2, eerste lid, Wet IB 2001 naar haar aard in strijd met artikel 1 van het Eerste Protocol bij het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) (hierna: artikel 1 EP)?
-
leidt de vermogensrendementsheffing ten aanzien van belanghebbende in een of meer van de in geschil zijnde jaren tot een individuele en buitensporige last? Is sprake van schending van artikel 6 en artikel 13 EVRM indien bij deze beoordeling ook de in Nederland aangehouden vermogensbestanddelen in aanmerking worden genomen?