Home

Gerechtshof Amsterdam, 12-12-2019, ECLI:NL:GHAMS:2019:4469, 18/00482

Gerechtshof Amsterdam, 12-12-2019, ECLI:NL:GHAMS:2019:4469, 18/00482

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Datum uitspraak
12 december 2019
Datum publicatie
28 juli 2020
ECLI
ECLI:NL:GHAMS:2019:4469
Formele relaties
Zaaknummer
18/00482

Inhoudsindicatie

Landinrichtingsrente. De lijst geldelijke regelingen (LGR) en de hieruit ingevolge artikel 223, tweede lid, LIW voortvloeiende verschuldigdheid) staat voor belanghebbende onherroepelijk vast (zie ook ECLI:NL:GHAMS:2017:408)

Uitspraak

kenmerk 18/00482

12 december 2019

uitspraak van de derde meervoudige belastingkamer

op het hoger beroep van

[K] te [X] , belanghebbende,

tegen

de uitspraak van 17 juli 2018 in de zaak met kenmerk HAA 17/5575 van de rechtbank Noord-Holland (hierna: de rechtbank) in het geding tussen

belanghebbende

en

de inspecteur van de Belastingdienst, de inspecteur.

1 Ontstaan en loop van het geding

1.1.

De inspecteur heeft met dagtekening 25 juni 2015 aan belanghebbende voor het jaar 2015 een aanslag landinrichtingsrente opgelegd ten bedrage van € 718,86 (hierna: de aanslag).

1.2.

Na daartegen gemaakt bezwaar heeft de inspecteur bij uitspraak, gedagtekend 6 november 2017, het bezwaar afgewezen.

1.3.

Het tegen de uitspraak op bezwaar ingestelde beroep heeft de rechtbank in haar uitspraak ongegrond verklaard.

1.4.

Het tegen deze uitspraak ingestelde hoger beroep is bij het Hof ingekomen op 21 augustus 2018. De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.

1.5.

Belanghebbende heeft een nader stuk ingediend dat 17 september 2019 bij het Hof is ingekomen.

1.6.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 2 oktober 2019. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat met deze uitspraak wordt meegezonden.

2 2. Feiten

2.1.

De rechtbank heeft in haar uitspraak (waarin belanghebbende wordt aangeduid als ‘eiser’ en de inspecteur als ‘verweerder’) de navolgende feiten vastgesteld.

“1. Eiser is eigenaar van percelen grond in de gemeenten [gemeenten] . Deze percelen vallen onder het ruilverkavelingsblok [naam 1] , waarvoor voor het eerst in 2014 landinrichtingsrente verschuldigd is.

2. In het kader van de ruilverkaveling [naam 1] is een plan van toedeling opgemaakt op basis van de eigendomssituatie op 1 mei 1998. Ook is de lijst der geldelijke regelingen (LGR) ter inzage gelegd.

3. Eiser heeft bezwaar gemaakt bij de landinrichtingscommissie. Op 21 oktober 2010 is een intrekkingsverklaring getekend door eiser en de landinrichtingscommissie, welke verklaring onder meer inhoudt:

“Ruilverkaveling [naam 1] de Lijst der Geldelijke regelingen

(…)

Reclamant heeft een bezwaarschrift ingediend:

1. Reclamant maakt bezwaar tegen de toedeling. Met name het gedeelte (van het huiskavel) dat is overgegaan naar [naam 2] tbv hoofdwaterlopen . Hier zouden afspraken over gemaakt zijn met de commissie, deze zijn volgens reclamant niet nagekomen.

In het kader van de procedure [procedure] welke ter inzage is gelegd door [naam 3] heeft dhr [K] geen bezwaar aangetekend, omdat met dhr [H 1] (vicevoorzitter Landinrichtingscommissie) de afspraak gemaakt is dat in het kader van de 3% regeling van het waterschap de te graven hoofdwaterloop uit de planuitwerking zal dienen als compensatie voor het dempen van sloten gedurende de uitvoering van de ruilverkaveling. In haar besluit van 3 september 1998 heeft GS aangegeven dat de 3% regeling van toepassing blijft zonder invulling te geven aan de wensen van het waterschap [waterschap] . Hiermee heeft de commissie en dhr [K] gemeend deze afspraak goed te hebben vastgelegd.

Reclamant stelt bij de intrekking van dit punt het voorbehoud dat het [naam 2] uitvoering geeft aan het bovenstaande en dat dit niet meer leidt tot nader compenseren van waterberging.

(…)

Met inachtneming van bovengenoemde wijzigingen trekt reclamant zijn gehele bezwaar tegen de Lijst der Geldelijke regelingen in.

Door mede-ondertekening van deze verklaring verbindt de Landinrichtingscommissie zich de bovengenoemde toezeggingen gestand te doen en de daaruit voortvloeiende wijzigingen in de Lijst de Geldelijke regelingen te verwerken.

(…)”

4. Een brief van 4 maart 2012 van eiser aan de landinrichtingscommissie houdt – voor zover van belang – in:

“(…)

Gezien het feit dat de onder punt 1 genoemde punten van de intrekkingsverklaring niet zijn nagekomen zou mijn bezwaar voorgelegd dienen te worden aan de Rechter-Commissaris. Het conflict betreffende de waterbeheersing met [naam 2] had met een actieve bemiddeling vanuit de commissie voorkomen kunnen worden. (…)”

5. Een brief van 26 maart 2012 van de landinrichtingscommissie aan eiser houdt – voor zover van belang – in:

“(…)

U geeft aan dat de commissie aangaande punt 1 haar afspraak niet is nagekomen. De commissie vindt uw conclusie onjuist. Bezwaarpunt 1 gaat over zaken waarover de commissie geen besluit heeft genomen en waar de commissie niet verantwoordelijk voor is.

Het is [naam 3] die het begrenzingsplan heeft vastgesteld en het eigendom van de betwiste watergang heeft toegewezen aan het toenmalige waterschap [waterschap] . De Landinrichtingscommissie stond hier buiten, en heeft geen zeggenschap over het compensatiebeleid dempingen van het waterschap.

(…)

Het is verder niet aan de Landinrichtingscommissie om u te adviseren in te volgen rechtsprocedures bij conflicten met het [naam 2] . (…)”

6. Een brief van 28 maart 2012 van eiser aan rechtbank Alkmaar houdt – voor zover van belang – in:

“Bij deze wil ik in beroep gaan tegen het besluit van de Landinrichtingscommissie voor de ruilverkaveling [naam 1] om mijn bezwaar in zake de Lijst Geldelijke Regelingen van ruilverkaveling [naam 1] als een aandachtspunt voor het [naam 2] af te handelen.

(…)

Bij deze vraag ik de rechtbank dan ook om de landinrichtingscommissie te verplichten om de normale route via de Rechter commissaris en zo nodig de rechtbank te volgen. (…)”

7. Bij brief van 16 mei 2012 heeft mr. [P] , werkzaam bij de rechtbank Alkmaar, de landinrichtingscommissie verzocht om vóór 31 mei 2012 het standpunt aangaande het hiervoor genoemde verzoek van eiser kenbaar te maken.

8. Bij brief van 30 mei 2012 heeft de landinrichtingscommissie – voor zover van belang – als volgt gereageerd:

“(…)

Daarnaast wil de commissie het volgende opmerken:

De commissie is van mening dat het bezwaar van de heer [K] een bezwaar is dat gericht is tegen de toewijzing conform het begrenzingsplan.

In het bezwaarschrift tegen de Lijst der Geldelijke regelingen heeft [K] het volgende woordelijk opgenomen: “Reclamant maakt bezwaar tegen de toedeling. Met name het gedeelte (van het huiskavel) dat is overgegaan naar [naam 2] tbv hoofdwaterlopen . Hier zouden afspraken over gemaakt zijn met de commissie, deze zijn volgens reclamant niet nagekomen.”

Het begrenzingsplan en het toewijzingsbesluit zijn vastgesteld en de akte van toedeling is reeds gepasseerd.

Het bezwaar van de heer [K] is geen bezwaar tegen de Lijst der geldelijke regelingen. In het bezwaarschrift van de heer [K] wordt niet gesproken over geleden schade of enige geldelijke prestatie.

(…)

Derhalve concludeert de commissie dat het bezwaar van de heer [K] niet thuishoort bij de Lijst der Geldelijke Regelingen en hij niet-ontvankelijk dient te worden verklaard.

(…)”

9. Mr. [P] heeft deze brief niet doorgezonden aan eiser.

10. Bij vonnis van 7 maart 2013 van de rechtbank Noord-Holland is de Lijst Geldelijke Regelingen (hierna ook: LGR) gesloten.

11. Bij besluit van 9 augustus 2010 heeft het [naam 2] eiser onder aanzegging van bestuursdwang gelast om 699 m² water te graven. Eiser heeft hiertegen vergeefs bezwaar en (hoger) beroep ingesteld (Rechtbank Haarlem 26 januari 2012, ECLI:NL:RBHAA:2012:BV2655 en Raad van State (Afdeling bestuursrechtspraak) 14 augustus 2013, ECLI:NL:RVS:2013:703).

12. Eiser heeft bij brief van 1 augustus 2013 bij de rechtbank Noord-Holland bezwaar aangetekend tegen de sluiting van de LGR, en bij brief van diezelfde datum een klacht ingediend over het functioneren van de bij de behandeling van de LGR betrokken rechter-commissaris en de door de rechtbank onder 7 vermelde medewerker. Bij brief van 30 september 2013 heeft een lid van het gerechtsbestuur van de rechtbank Noord-Holland - voor zover hier relevant - als volgt op deze brieven gereageerd:

“Bij brief van 1 augustus jl. deelt u mee bezwaar te willen maken tegen de sluiting van de Lijst der Geldelijke regelingen (…). Bij brief van dezelfde datum dient u een klacht in tegen de heer [P] , medewerker van deze rechtbank en tegen de rechter-commissaris die bij de ruilverkaveling betrokken is (geweest). (…) Wat uw eerste brief betreft merk ik het volgende op. U heeft uw bezwaren tegen de Lijst der Geldelijke Regelingen ingetrokken nadat u tot overeenstemming bent gekomen met de Landinrichtingscommissie. De eventuele bemoeienis van de rechtbank bij uw bezwaar/beroep is daarmee afgedaan. Uw brieven van 28 maart 2012 en 6 april 2012 zijn doorgestuurd naar de Landinrichtingscommissie (…). Bij brief van 30 mei 2012 heeft de Landinrichtingscommissie gereageerd. Ik weet niet of deze brief u ook heeft bereikt, en daarom zend ik u deze ter kennisneming toe. De Landinrichtings-commissie komt (…) tot de conclusie dat u niet ontvankelijk bent in uw verzoek.

U wilt weten wat u kunt doen om het besluit van de Landinrichtingscommissie ongedaan te maken. Ik ben als vertegenwoordiger van het gerechtsbestuur van deze rechtbank niet in de positie u daarover te adviseren. In geval er naar uw mening onregelmatigheden zijn voorgevallen die als onrechtmatig kunnen worden aangemerkt, staat voor u wellicht de weg van de (gewone) civiele procedure open. (…)

Voorzover u (…) ontevreden bent over de beslissingen van de rechter-commissaris moet ik opmerken dat ik daarover (…) niet kan en mag oordelen, nu dat beslissingen zijn die in het zogenaamde rechterlijke domein liggen. (…) Uw verzoek om vergoeding van kosten wijs ik af. De Lijst der Geldelijke Regelingen is vastgesteld en gesloten. Zoals gezegd is dat een beslissing van de rechtbank geweest. Het staat u vrij rechtsmaatregelen te treffen indien u van oordeel bent dat de rechtbank te kort is geschoten, maar ik zie geen aanleiding om de daaraan verbonden kosten te vergoeden.

Uw klacht over de heer [P] treft op een aantal onderdelen wel doel. (…) Samengevat: met de vaststelling en sluiting van de Lijst der Geldelijke Regelingen was de zaak voor de rechtbank afgedaan en aan u had dus moeten worden bericht dat uw verzoek verder niet inhoudelijk in behandeling kon worden genomen.”

13. De rechtbank Noord-Holland heeft bij uitspraak van 10 februari 2016 het beroep betreffende de aanslag LIR 2014 ongegrond verklaard.

Het Gerechtshof Amsterdam heeft bij uitspraak van 10 januari 2017 de uitspraak van de rechtbank bevestigd.

De Hoge Raad heeft bij arrest van 13 oktober 2017 het beroep in cassatie op grond van artikel 81 RO ongegrond verklaard.”

Nu partijen tegen deze feiten geen bezwaren hebben aangevoerd, zal ook het Hof van deze feiten uitgaan.

3 Geschil in hoger beroep

Evenals in eerste aanleg is in hoger beroep tussen partijen in geschil of de aanslag terecht en naar het juiste bedrag is opgelegd.

4 Relevante bepalingen van de Landinrichtingswet

5 Beoordeling van het geschil

6 Kosten

7 Beslissing