Gerechtshof Amsterdam, 05-11-2019, ECLI:NL:GHAMS:2019:4615, 18/00630
Gerechtshof Amsterdam, 05-11-2019, ECLI:NL:GHAMS:2019:4615, 18/00630
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof Amsterdam
- Datum uitspraak
- 5 november 2019
- Datum publicatie
- 1 januari 2020
- ECLI
- ECLI:NL:GHAMS:2019:4615
- Formele relaties
- Oorspronkelijk arrest: ECLI:NL:GHAMS:2021:588
- Zaaknummer
- 18/00630
Inhoudsindicatie
Inkomstenbelasting. Uitgaven voor specifieke zorgkosten.
Uitspraak
Kenmerk 18/00630
5 november 2019
uitspraak van de vierde meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
[X] , wonende te [Z] , belanghebbende,
(gemachtigde: J.A. Klaver),
tegen de uitspraak in de zaak met kenmerk HAA 17/5571 van de rechtbank Noord-Holland (hierna: de rechtbank) in het geding tussen
belanghebbende
en
de inspecteur van de Belastingdienst, de inspecteur,
(gemachtigde: H.P.E. Bourne).
1 Ontstaan en loop van het geding
De inspecteur heeft met dagtekening 23 december 2016 aan belanghebbende voor het jaar 2015 een aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (IB/PVV) opgelegd, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 14.552.
Na tegen de hiervoor vermelde aanslag gemaakt bezwaar heeft de inspecteur, bij uitspraak op bezwaar, de aanslag verminderd tot een aanslag berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 10.900.
Bij uitspraak van 8 oktober 2018 heeft de rechtbank het daartegen door belanghebbende ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Het tegen deze uitspraak door belanghebbende ingestelde hoger beroep is bij het Hof ingekomen op 12 november 2018, aangevuld bij brief van 9 december 2018. De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 22 oktober 2019. Aldaar zijn verschenen de gemachtigde voornoemd en, namens de inspecteur, H.P.E. Bourne en M. Gomez. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt, waarvan een afschrift met de uitspraak wordt meegezonden.
2 Feiten
De rechtbank heeft de volgende feiten vastgesteld (in de uitspraak van de rechtbank wordt belanghebbende aangeduid als ‘eiser’ en de inspecteur als ‘verweerder’):
“Feiten
1. Eiser is gehuwd met [Y] . Eiser heeft voor het jaar 2015 een aangifte ib/pvv ingediend. In de aangifte is een belastbaar inkomen uit werk en woning aangegeven van € 9.250. Er is een bedrag van € 5.302 wegens uitgaven voor specifieke zorgkosten in aanmerking genomen.
2. Met dagtekening 23 december 2016 heeft verweerder een aanslag ib/pvv voor het jaar 2015 aan eiser opgelegd, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 14.452. Er is geen aftrek wegens uitgaven voor specifieke zorgkosten verleend.
3. Het door eiser ingediende bezwaarschrift heeft ertoe geleid dat verweerder een aftrek wegens uitgaven voor specifieke zorgkosten heeft verleend van € 3.652.”
Nu de hiervoor vermelde feiten door partijen op zichzelf niet zijn bestreden zal ook het Hof daarvan uitgaan. Hieraan voegt het Hof nog het volgende toe.
Ter zitting in hoger beroep heeft belanghebbende (het origineel van) een verklaring van de huisarts van hem en zijn vrouw overgelegd, gedagtekend 21 januari 2019 en voorzien van handtekening en stempelafdruk van deze huisarts. Deze verklaring luidt:
“1) De heer [X] 2013-2014
Geboortedatum: [..-..-....]
Lijdt aan incontinentie/onbedoeld vochtverlies, vanwege prostaatproblemen
Sinds 2010 = permanent
2) mevrouw [Y] 2013-2014
Geboortedatum: [..-..-....]
Lijdt (lijden) aan huidproblemen/huideczeem.
Er is zalf/crème voorgeschreven ter bestrijding/behandeling van deze ziekte.
Sinds 2010 = permanent
Aldus verklaard en ondertekend
(…)”
3 Geschil in hoger beroep
Evenals bij de rechtbank is in hoger beroep in geschil of de aanslag naar het juiste bedrag is opgelegd. Het geschil spitst zich toe op de volgende vragen:
- heeft belanghebbende recht op een aftrek wegens uitgaven voor andere hulpmiddelen als bedoeld in artikel 6.17, lid 1, onder d, van de Wet IB 2001?
- heeft belanghebbende recht op een aftrek wegens uitgaven voor extra kleding en beddengoed (voor hemzelf en zijn echtgenote) als bedoeld in artikel 6.17, lid 1, onder g, van de Wet op de inkomstenbelasting 2001 (hierna: Wet IB 2001)?
Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden welke door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken. Voor hetgeen partijen daaraan ter zitting hebben toegevoegd wordt verwezen naar het van het verhandelde ter zitting opgemaakte proces-verbaal.