Gerechtshof Amsterdam, 17-12-2019, ECLI:NL:GHAMS:2019:5017, 18/00526
Gerechtshof Amsterdam, 17-12-2019, ECLI:NL:GHAMS:2019:5017, 18/00526
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof Amsterdam
- Datum uitspraak
- 17 december 2019
- Datum publicatie
- 20 mei 2020
- ECLI
- ECLI:NL:GHAMS:2019:5017
- Zaaknummer
- 18/00526
Inhoudsindicatie
Formeel belastingrecht; artikelen 21j en 21k van de Algemene wet inzake rijksbelastingen; inkomensgegeven; betrokkene; toepassing van artikel 21j, lid 2, Awr (bezwaar- of verzoekschrift?) (zie ook ECLI:NL:GHAMS:2018:4918)
Uitspraak
kenmerk 18/00526
17 december 2019
uitspraak van de derde meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
[X] , te [Z], belanghebbende,
tegen de uitspraak van 31 augustus 2018 in de zaak met kenmerk HAA 18/672 van de rechtbank Noord-Holland (hierna: de rechtbank) in het geding tussen
belanghebbende
en
de inspecteur van de Belastingdienst, de inspecteur.
1 Ontstaan en loop van het geding
De inspecteur heeft met dagtekening 28 maart 2014 aan de moeder van belanghebbende, [naam] (hierna ook: erflaatster) voor het jaar 2012 een aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (hierna: IB/PVV) opgelegd, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 35.888 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 1.100.
Bij een ten name van belanghebbende genomen beschikking van 12 februari 2016 heeft de Belastingdienst/Toeslagen onder meer de aan belanghebbende toe te kennen huurtoeslag voor het berekeningsjaar 2012 definitief vastgesteld op nihil.
Belanghebbende heeft op 1 maart 2016 bezwaar gemaakt tegen de onder 1.1.2 vermelde beschikking met onder meer de grief dat het daarbij in aanmerking genomen toetsingsinkomen van [naam] (toeslagpartner van belanghebbende) te hoog is vastgesteld.
De inspecteur heeft het bezwaarschrift aangemerkt als bezwaar tegen de onder 1.1.1 vermelde belastingaanslag en dat bezwaar bij uitspraak van 9 januari 2018 niet-ontvankelijk verklaard. De inspecteur heeft het bezwaar tevens aangemerkt als een verzoek om ambtshalve vermindering van de onder 1.1.1 vermelde belastingaanslag en dat verzoek bij voor bezwaar vatbare beschikking van 9 januari 2018 afgewezen. Belanghebbende heeft beroep bij de rechtbank ingesteld.
De rechtbank heeft in haar uitspraak als volgt op het beroep beslist:
“De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond voor zover het betrekking heeft op de uitspraak op bezwaar;
- verklaart het beroep niet-ontvankelijk voor zover het betrekking heeft op de afwijzing van het verzoek om ambtshalve vermindering.”
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de rechtbank op 8 september 2018 hoger beroep bij het Hof ingesteld. De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
Partijen zijn voor de mondelinge behandeling van het hoger beroep uitgenodigd voor een zitting op 13 november 2019. Namens de inspecteur is – met bericht van verhindering – niemand verschenen. Belanghebbende is, zonder bericht, niet verschenen. De griffier heeft belanghebbende bij aangetekende brief, verzonden op 20 september 2019 en gericht aan het in het hogerberoepschrift vermelde correspondentieadres ([straat a] te [Z]), onder vermelding van plaats en tijdstip, uitgenodigd om op de zitting te verschijnen. Blijkens in het dossier opgenomen gegevens van Track&Trace van PostNL is de brief waarin de uitnodiging is verzonden op 21 september 2019 bezorgd op voornoemd adres. Belanghebbende is derhalve op de voorgeschreven wijze uitgenodigd om op de zitting te verschijnen. Het onderzoek is daarop gesloten.
2 Feiten
De rechtbank heeft in haar uitspraak de volgende feiten vastgesteld (belanghebbende en de inspecteur zijn aangeduid als ‘eisers’/’erfgenaam’ respectievelijk ‘verweerder’):
“1. Erflaatster is op [...] overleden.
2. De enig erfgenaam van erflaatster is de heer [X] (hierna: de erfgenaam).
3. Erfgenaam en erflaatster waren tot het overlijden van erflaatster partner voor de toeslagen.
4. Met dagtekening 28 maart 2014 is aan erflaatster de aanslag ib/pvv 2012 opgelegd.
5. Op 1 maart 2016 heeft de erfgenaam bezwaar gemaakt tegen de definitieve berekening zorgtoeslag en huurtoeslag 2012. In het bezwaarschrift staat, voor zover hier van belang, het volgende vermeld:
“Belastingaangifte van [naam] over 2012 (is ingediend) dient herzien te worden i.v.m. het niet vermelden van ziektekosten door de bewindvoerder (aftrekposten).”
6. Naar aanleiding van een andere procedure bij deze rechtbank heeft verweerder in zijn brief van 13 juni 2017 eisers geïnformeerd dat de brief van de erfgenaam van 1 maart 2016 zal worden aangemerkt als bezwaar en als verzoek om ambtshalve vermindering van de aanslag ib/pvv 2012. Voorts heeft verweerder in die brief eisers verzocht om informatie over de specifieke zorgkosten.
7. Op 8 september 2017 heeft verweerder een overzicht van de uitgaven specifieke zorgkosten 2012 ontvangen van eisers. Het totaalbedrag aan specifieke zorgkosten bedraagt, na aftrek van de drempel, € 15.176,14.
8. In de brief van 13 oktober 2017 en 3 november 2017 heeft verweerder aan eisers verzocht om de zorgkosten te onderbouwen met bewijzen en specificaties.
9. Tussen 16 november 2017 en 21 december 2017 heeft er telefonisch contact plaatsgevonden tussen verweerder en eisers. Voorts hebben zij contact gehad per e-mail.
10. Bij beschikking van 9 januari 2018 heeft verweerder het bezwaar niet-ontvankelijk verklaard en het verzoek om ambtshalve vermindering van de aanslag ib/pvv 2012 afgewezen.”
Nu voormelde door de rechtbank vastgestelde feiten door partijen op zichzelf niet zijn bestreden, zal ook het Hof daarvan uitgaan. Het Hof voegt hieraan de volgende feiten toe.
Nadat de rechtbank uitspraak had gedaan in de onderhavige procedure, heeft de inspecteur alsnog uitspraak gedaan op het bezwaar van belanghebbende tegen de beschikking van 9 januari 2018 waarbij het verzoek om ambtshalve vermindering is afgewezen. Bij deze uitspraak heeft de inspecteur de onder 1.1.1 vermelde aanslag verminderd tot een aanslag berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 33.852 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 1.100. De rechtbank heeft het hiertegen door belanghebbende ingestelde beroep ongegrond verklaard bij uitspraak van 30 oktober 2019 (kenmerk: HAA 19/1052).
3 Geschil in hoger beroep
In geschil is of de uitspraak van de rechtbank juist is.