Gerechtshof Amsterdam, 19-02-2019, ECLI:NL:GHAMS:2019:855, 17/00586
Gerechtshof Amsterdam, 19-02-2019, ECLI:NL:GHAMS:2019:855, 17/00586
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof Amsterdam
- Datum uitspraak
- 19 februari 2019
- Datum publicatie
- 29 mei 2019
- ECLI
- ECLI:NL:GHAMS:2019:855
- Formele relaties
- Cassatie: ECLI:NL:HR:2019:2005
- Zaaknummer
- 17/00586
Inhoudsindicatie
De door belanghebbende na zijn ontslag ontvangen bedragen zijn terecht in de aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekering begrepen.
Uitspraak
Kenmerken 17/00586 en 19/00089
19 februari 2019
uitspraak van de vierde meervoudige belastingkamer
op de hoger beroepen van
[naam] , wonende te [woonplaats] , belanghebbende,
tegen de uitspraken met kenmerk HAA 17/950 en 17/2687 van de rechtbank Noord-Holland (hierna: de rechtbank) in het geding tussen
belanghebbende
en
de inspecteur van de Belastingdienst, de inspecteur,
(gemachtigde: mr. T.V. van der Veen).
1 Ontstaan en loop van het geding
Hoger beroep met kenmerk 17/00586 (kenmerk rechtbank 17/950)
De inspecteur heeft aan belanghebbende voor het jaar 2014 een aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekering (IB/PVV) opgelegd, berekend naar een inkomen uit werk en woning van € 474.936 (hierna: de Aanslag).
Na tegen de Aanslag op 8 november 2016 gemaakt bezwaar heeft de inspecteur bij uitspraak op bezwaar, gedagtekend 5 januari 2017, het bezwaar niet-ontvankelijk verklaard. Hiertegen heeft belanghebbende op 2 februari 2017 beroep ingesteld.
Hoger beroep met kenmerk 19/00089 (kenmerk rechtbank 17/2687)
De inspecteur heeft op 5 januari 2017 in dezelfde beschikking als waarin de uitspraak op bezwaar onder 1.2 is gedaan, het verzoek tot ambtshalve vermindering van de Aanslag afgewezen.
Na tegen de afwijzende beschikking op 15 februari 2017 gemaakt bezwaar heeft de inspecteur (naar het Hof verstaat; zie rechtsoverweging 5.5.4) bij uitspraak op bezwaar van 1 mei de 2017 het bezwaar ongegrond verklaard. Hiertegen heeft belanghebbende op 1 juni 2017 beroep ingesteld.
Beide hoger beroepen
Bij uitspraak van 23 oktober 2017 heeft de rechtbank als volgt beslist (in deze uitspraak is belanghebbende aangeduid als ‘eiser’ en de inspecteur als ‘verweerder’):
“De rechtbank:
- verklaart het beroep met zaaknummer 17/950 gegrond;
- vernietigt de uitspraak op bezwaar;
- handhaaft de aanslag ib/pvv;
- verklaart het beroep met zaaknummer 17/2687 niet-ontvankelijk, en
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht ad € 46 aan eiser te vergoeden.”
De tegen deze uitspraak door belanghebbende (in één geschrift) ingestelde hoger beroepen zijn bij het Hof ingekomen op 4 december 2017. De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 5 februari 2019. Aldaar is verschenen belanghebbende en namens de inspecteur Van der Veen voornoemd en mr. J.H. van Wier. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat met deze uitspraak wordt meegezonden.
2 Tussen partijen vaststaande feiten
De rechtbank heeft de volgende feiten vastgesteld:
“Feiten
1. Eiser heeft tegen zijn ontslag in 2004 procedures aangespannen tegen zijn werkgever. Deze procedures hebben geleid tot het arrest van dit Hof van 19 (Hof leest 16) september 2014,
, waarin als volgt is beslist:“vernietigt het vonnis waarvan beroep;
veroordeelt [naam werkgever] om aan [belanghebbende] te voldoen:
(1) het bruto loon over de periode van 1 maart 2004 tot 1 maart 2006, te vermeerderen met vijftig procent van de wettelijke verhoging en met de wettelijke rente,
(2) het bruto loon over de periode van 1 juni 2006 tot aan de dag dat de arbeidsovereenkomst rechtsgeldig zal zijn geëindigd, te verminderen met € 85.000,= bruto;
veroordeelt [naam werkgever] in de kosten van de eerste aanleg en begroot die kosten, voor zover aan de zijde van [belanghebbende] gevallen, op € 187,87 aan verschotten en € 1.400,= voor salaris gemachtigde;
veroordeelt [naam werkgever] in de kosten van het hoger beroep en begroot die kosten voor zover aan de zijde van [belanghebbende] gevallen op € 335,31 aan verschotten en € 13.632,50 voor salaris;
verklaart bovenstaande veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het meer of anders gevorderde.”
2. De werkgever heeft op grond van voormelde beslissingen op 28 oktober 2014 en op 26 november 2014 aan eiser in totaal € 472.380 uitgekeerd (Hof: hierna de Uitkeringen), waarop € 244.380 aan loonheffing is ingehouden.”
Het Hof gaat van dezelfde feiten uit en voegt daar aan toe dat belanghebbende op [datum] 1997 bij [naam werkgever] in dienst is getreden.
3 Geschil in hoger beroep
Evenals bij de rechtbank is in hoger beroep in geschil of de Uitkeringen terecht in de Aanslag zijn begrepen.
Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden die door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken. Voor hetgeen zij daaraan ter zitting van het Hof hebben toegevoegd wordt verwezen naar het van het verhandelde ter zitting opgemaakte proces-verbaal.