Gerechtshof Amsterdam, 21-04-2020, ECLI:NL:GHAMS:2020:1138, 19/00898
Gerechtshof Amsterdam, 21-04-2020, ECLI:NL:GHAMS:2020:1138, 19/00898
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof Amsterdam
- Datum uitspraak
- 21 april 2020
- Datum publicatie
- 13 mei 2020
- ECLI
- ECLI:NL:GHAMS:2020:1138
- Zaaknummer
- 19/00898
Inhoudsindicatie
Schending hoorplicht. Heffingsambtenaar niet aannemelijk gemaakt dat de uitnodiging voor een hoorgesprek is verzonden. Geen sprake van misbruik van het procesrecht.
Hoger beroep gegrond.
Uitspraak
kenmerk 19/00898
21 april 2020
uitspraak van de vierde meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep – na verwijzing door de Hoge Raad der Nederlanden – van
[X], te [plaats], belanghebbende,(gemachtigde: mr. J. van Gemert)
tegen de uitspraak van 22 februari 2018 in de zaak met kenmerk SGR 17/6768 van de rechtbank Den Haag (hierna: de rechtbank) in het geding tussen
belanghebbende
en
de heffingsambtenaar van de gemeente Den Haag, de heffingsambtenaar.
1 Ontstaan en loop van het geding voor verwijzing
Met dagtekening 22 januari 2017 is aan belanghebbende een naheffingsaanslag parkeerbelasting opgelegd ten bedrage van € 62,70.
Belanghebbende heeft hiertegen bezwaar gemaakt. Bij uitspraak op bezwaar van 20 september 2017 heeft de heffingsambtenaar de naheffingsaanslag gehandhaafd.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak op bezwaar beroep ingesteld. Bij uitspraak van 22 februari 2018 heeft de rechtbank als volgt beslist:
“De rechtbank:
- -
-
verklaart het beroep niet-ontvankelijk voor zover het ziet op het verzoek om uitreiking van een BTW factuur;
- -
-
verklaart het beroep voor het overige ongegrond.”
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de rechtbank hoger beroep ingesteld bij het Gerechtshof Den Haag. Bij uitspraak van 29 juni 2018, nr. BK-18/00512, heeft het Gerechtshof Den Haag de uitspraak van de rechtbank vernietigd, het beroep ongegrond verklaard en geen proceskostenvergoeding toegekend.
De Hoge Raad heeft bij arrest van 12 juli 2019, nr. 18/03450,
ECLI:NL:HR:2019:1176, (hierna: het verwijzingsarrest), het tegen de uitspraak van het Gerechtshof Den Haag door belanghebbende ingestelde beroep in cassatie gegrond verklaard, de uitspraak van het Gerechtshof Den Haag vernietigd en de zaak verwezen naar het Gerechtshof Amsterdam (hierna: het Hof) ter verdere behandeling en beslissing van de zaak met inachtneming van het verwijzingsarrest.
2 Loop van het geding na verwijzing
Het Hof heeft partijen in de gelegenheid gesteld om hun zienswijze te geven op het verwijzingsarrest. Belanghebbende heeft per faxbericht van 20 juli 2019 zijn zienswijze gegeven. Van de zijde van de heffingsambtenaar is bij het Hof geen schriftelijke zienswijze binnengekomen.
Partijen hebben het Hof toestemming gegeven tot het achterwege laten van het onderzoek ter zitting. Hierop heeft het Hof bepaald het onderzoek ter zitting achterwege te laten, het onderzoek te sluiten en schriftelijk uitspraak te doen.
3 Tussen partijen vaststaande feiten
In cassatie is de Hoge Raad van de volgende feiten uitgegaan:
“2.1.1 Aan belanghebbende is op 22 januari 2017 een naheffingsaanslag in de parkeerbelasting opgelegd. Belanghebbende heeft daartegen op 17 maart 2017 bezwaar gemaakt en daarbij onder meer verzocht om een termijn voor het aanvullen van de gronden van het bezwaar.
De heffingsambtenaar van de gemeente Den Haag (hierna: de heffingsambtenaar) heeft vastgesteld dat het bezwaar niet van gronden was voorzien en heeft bij brief van 10 juli 2017 belanghebbende verzocht dit verzuim te herstellen. Bij brief van 22 augustus 2017 heeft de heffingsambtenaar nogmaals gelegenheid gegeven dat verzuim te herstellen.”
Het Hof gaat eveneens van deze feiten uit, voegt daaraan toe dat in het bezwaarschrift van 17 maart 2017 is verzocht te worden gehoord, en gaat daarnaast ook uit van de volgende feiten, zoals vastgesteld door het Gerechtshof Den Haag:
“2.5. Bij aan de gemachtigde van belanghebbende gerichte brief van 22 augustus 2017 (zie ook 5.1) geeft de heffingsambtenaar te kennen:
"Bij mijn brief van 10 juli 2017 zond ik u de zaakstukken en verzocht ik u het bezwaar binnen vier weken nadien te motiveren. Ik heb geen antwoord van u ontvangen. Ik verzoek u daarom om binnen twee weken na dagtekening van deze brief alsnog de (nadere) gronden van uw bezwaar aan te geven. U kunt de bijgevoegde retourenvelop gebruiken. Ik wijs u erop dat ik de beslissing op het bezwaar bij het uitblijven van nadere bezwaargronden zal baseren op hetgeen u in het bezwaarschrift van 17 maart 2017 heeft aangegeven en op hetgeen u tijdens de hoorzitting eventueel naar voren brengt. De telefonische hoorzitting zal plaatsvinden op donderdag 7 september 2017 om 13:30 uur. Mocht dit moment u niet uitkomen, dan verneem ik graag een alternatief van u."
Bij brief van 20 september 2017 doet de heffingsambtenaar uitspraak op bezwaar:
"(…) Naar aanleiding van uw bezwaarschrift merk ik het volgende op. Nu u mijn verzoeken van 10-07-2017 en 22-08-2017 om aanvulling van de bezwaargronden onbeantwoord heeft gelaten, zal ik mij baseren op hetgeen u in het bezwaarschrift van 17-03-2017 heeft aangegeven. De parkeercontroleur heeft op 22-01-2017 om 23:08 uur geconstateerd dat het voertuig met kenteken [kenteken] stond geparkeerd op een fiscale parkeerplek zonder dat de verschuldigde parkeerbelasting was voldaan. Naar aanleiding van uw verzoek om te worden gehoord, bent u uitgenodigd voor een telefonische hoorzitting op 07-09-2017 om 13:30 uur. Hoewel ik u meerdere keren heb gebeld op het nummer in uw briefhoofd en een terugbelverzoek heb achtergelaten, heb ik geen bericht van u ontvangen. Om deze redenen wijs ik uw bezwaar af en handhaaf ik de naheffingsaanslag. (…)"
Het verweerschrift in eerste aanleg meldt:
"(…) Zoals uit het op 29 november 2017 toegezonden dossier blijkt, is gemachtigde van [belanghebbende] bij brief van 22 augustus 2017 uitgenodigd voor een telefonische hoorzitting op 7 september 2017 om 13:30. De uitnodiging is naar het door gemachtigde gehanteerde postadres gestuurd en niet door mij retour ontvangen. Eén van mijn bezwaarmedewerkers heeft op 7 september 2017 om 13:30 gebeld met het door gemachtigde in zijn brieven vermelde telefoonnummer. De telefoon werd echter niet opgenomen. Om 13:35 is weer gebeld, werd de telefoon weer niet opgenomen en is een bericht achtergelaten met het verzoek terug te bellen. Om 16:30 heeft mijn medewerker nogmaals gebeld maar kreeg wederom geen contact met gemachtigde. (…)"
Het hogerberoepschrift meldt:
"(…) In het beroep is door belanghebbende uitdrukkelijk en duidelijk aangegeven dat hem geen brief bekend is waaruit zou volgen dat er sprake was van een hoorzitting op 7 september 2017. De verzending van zo een brief is door belanghebbende uitdrukkelijk bestreden. Een bewijs van de daadwerkelijke verzending bevindt zich niet in het dossier. (…) De rechtbank heeft dit betoog ongemotiveerd gepasseerd alsof het niet is opgeworpen. Gelet op art. 8:69 Awb doet de bestuursrechter uitspraak op grond van het beroepschrift, de overgelegde stukken, het verhandelde tijdens het vooronderzoek en het onderzoek ter zitting. De rechtbank heeft dit niet in acht genomen door dit essentiële betoog in het geheel niet te bespreken. Reeds hierom kan de uitspraak niet in stand blijven. Uit het voorgaande volgt tevens dat, nu een behoorlijk bewijs van verzending van de uitnodiging ontbreekt, de hoorplicht is geschonden. De rechtbank kon niet, zonder nadere motivering welke ontbreekt, aannemen dat van een behoorlijke en daadwerkelijk verzonden uitnodiging sprake was. Hieraan kan niet afdoen dat [de heffingsambtenaar] op de dag dat de beweerdelijke hoorzitting plaats zou vinden heeft gebeld. Immers wist (de gemachtigde van) belanghebbende niets van een telefonische hoorzitting op 7 september 2017 en was ook niet aanwezig om de telefoon aan te nemen. Een verzoek om terug te bellen kan evenmin worden aangemerkt als een concrete uitnodiging. Van omstandigheden waaruit men moest afleiden dat van het horen werd afgezien is ook in dit geval niet gebleken, (…) De hoorplicht is derhalve, anders dan de rechtbank heeft geoordeeld, geschonden, terugverwijzing dient te volgen waarbij dan ook wordt gepersisteerd. (…)"
Het verweerschrift in hoger beroep meldt:
"(…) Voor mij staat vast dat de uitnodiging voor de hoorzitting op correcte wijze aan Post.nl is aangeboden. Volgens vaste werkwijze bij de Handhavingsorganisatie/Bezwaar wordt een uitnodiging voor een hoorzitting aangemaakt, ondertekend door de bezwaarmedewerker en gekopieerd. Het origineel wordt vervolgens in een vensterenvelop gedaan en ter verzending aangeboden aan de postkamer. Pas hierna wordt het afschrift van de brief aan het bezwaardossier toegevoegd (bijlage 1). De uitnodiging voor de hoorzitting is naar het juiste adres verstuurd en niet door mij retour ontvangen. Gemachtigde is vervolgens meerdere malen door één van mijn bezwaarmedewerkers gebeld op het in het briefhoofd van gemachtigde genoemde telefoonnummer. Omdat er niet opgenomen werd heeft mijn bezwaarmedewerker de voicemail ingesproken met het verzoek om in verband met de hoorzitting terug te bellen. Aan dit verzoek heeft gemachtigde niet voldaan. Van een professionele gemachtigde die zelf aangeeft telefonisch gehoord wil worden verwacht ik dat deze maatregelen treft dat hij vervolgens ook telefonisch bereikbaar is. Er mag in zo’n geval zeker verwacht worden dat terugbelverzoeken daadwerkelijk beantwoord worden. Het is gemachtigde zelf die het telefonisch horen (vrijwel) onmogelijk heeft gemaakt (…). Ik wijs nog op het feit dat gemachtigde in deze zaak verder ook weinig moeite heeft genomen de belangen van belanghebbende te vertegenwoordigen. Het bezwaarschrift bestaat uit niet meer dan de opmerking dat er niet sprake zou zijn van parkeren op een fiscale parkeerplaats. Ondanks dat daarom verzocht is, is het bezwaarschrift door gemachtigde vervolgens niet van een specifiek op deze zaak betrekking hebbende motivering voorzien. (…)"
Bij brief van 2 juni 2018 geeft de gemachtigde van belanghebbende in reactie op het verweerschrift in hoger beroep te kennen:
"(…) Kern van het geschil is of belanghebbende op behoorlijke wijze is uitgenodigd voor de telefonische hoorzitting. In beroep en hoger beroep heeft belanghebbende zich op het standpunt gesteld dat er nooit een uitnodiging is ontvangen. De rechtbank heeft dat betoog ten onrechte onbesproken gelaten. In zijn reactie stelt de heffingsambtenaar in algemene zin dat een uitnodiging is aangemaakt en aangeboden aan de postkamer, juist geadresseerd is en niet retour is ontvangen. De door de heffingsambtenaar aangevoerde omstandigheden/algemene beschrijving kwalificeren echter niet als bewijs van verzending. (…) Dat er op de dag van de in de ter discussie staande uitnodiging is gebeld en er niet werd opgenomen is logisch, de brief en uitnodiging waren onbekend zodat daarmee ook geen rekening is gehouden zoals reeds is opgemerkt in het hoger beroepschrift. De afsluitende opmerking van de heffingsambtenaar kan ik evenmin plaatsen nu immers bij uitstek de hoorzitting de gelegenheid is om de motivering van het bezwaar nader aan te vullen. (…)"