Gerechtshof Amsterdam, 07-04-2020, ECLI:NL:GHAMS:2020:1234, 18/00747
Gerechtshof Amsterdam, 07-04-2020, ECLI:NL:GHAMS:2020:1234, 18/00747
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof Amsterdam
- Datum uitspraak
- 7 april 2020
- Datum publicatie
- 18 mei 2020
- ECLI
- ECLI:NL:GHAMS:2020:1234
- Formele relaties
- Eerste aanleg: ECLI:NL:RBNHO:2018:10037, Bekrachtiging/bevestiging
- Zaaknummer
- 18/00747
Inhoudsindicatie
inkomstenbelasting; onzakelijke borgstelling?
Uitspraak
kenmerk 18/00747
14 april 2020
uitspraak van de derde meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
[X] , wonende te [Z] , belanghebbende,
tegen de uitspraak van 16 november 2018 in de zaak met kenmerk HAA 17/2409 van de rechtbank Noord-Holland (hierna: de rechtbank) in het geding tussen
belanghebbende
en
de inspecteur van de Belastingdienst, de inspecteur.
1 Ontstaan en loop van het geding
De inspecteur heeft met dagtekening 3 juni 2016 aan belanghebbende voor het jaar 2014 een aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (de aanslag) opgelegd, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 103.411 en een belastbaar inkomen uit aanmerkelijk belang van nihil. Bij gelijktijdig genomen beschikking is belastingrente in rekening gebracht.
De inspecteur heeft – na daartegen gemaakt bezwaar – bij uitspraak van 31 maart 2017 de aanslag gehandhaafd. Het belastbaar inkomen uit werk en woning is vastgesteld op € 103.411 en het belastbaar inkomen uit aanmerkelijk belang is bij beschikking vastgesteld op -/- € 70.000 (verlies). Belanghebbende heeft tegen de uitspraak op bezwaar beroep bij de rechtbank ingesteld.
De rechtbank heeft bij de uitspraak van 16 november 2018 het beroep ongegrond verklaard.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de rechtbank op 27 december 2018 hoger beroep bij het Hof ingesteld. De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
De inspecteur heeft bij brief van 6 december 2019 nadere stukken ingediend. Belanghebbende heeft bij brieven van 19 december 2019 en 10 februari 2020 nadere stukken ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 4 maart 2020. Belanghebbende is verschenen, bijgestaan door [naam persoon 1] . Namens de inspecteur zijn verschenen mrs. R.K. Joemrati en O.C.W. Pos. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat met deze uitspraak wordt meegezonden.
2 Feiten
De rechtbank heeft in haar uitspraak – waarin belanghebbende en de inspecteur zijn aangeduid als ‘eiser’ respectievelijk ‘verweerder’ – de navolgende feiten vastgesteld.
“1. Eiser heeft vanaf de oprichting in 1993 een aanmerkelijk belang als bedoeld in artikel 4.6 Wet inkomstenbelasting 2001 (hierna: Wet IB 2001) in [A] B.V. (hierna: Holding BV) en vanaf de oprichting in 2010 in [B] B.V. (hierna: Beheer BV). Beheer BV houdt vanaf 18 juni 2010 alle aandelen in [C] B.V.
2. Holding BV houdt direct of indirect alle aandelen in [D] B.V., [E] B.V., [F] B.V., [I] B.V., [J] B.V. en [E] BVBA . Voorts heeft Holding BV een belang van vijf procent in [K] B.V. en een belang van 33,3 procent in [L] B.V.
3. Holding BV heeft een kredietfaciliteit bij ABN Amro Bank N.V. (hierna: de bank) waaraan alle hiervoor in 2.2 genoemde tot de [X groep] behorende vennootschappen zijn verbonden. De kredietfaciliteit bestaat uit een rekening-courant van maximaal € 700.000. De aanvangsdatum van deze kredietfaciliteit is onbekend. Als zekerheid voor de verstrekte financiering zijn pandrechten gevestigd op de debiteuren, inventarissen en voorraden, intellectuele eigendomsrechten, geregistreerde rechten domeinnamen en rechten uit gesloten en te sluiten overeenkomsten van aanneming van werk van de tot de [X groep] behorende vennootschappen. Tevens heeft eiser zich voor deze kredietfaciliteit borg gesteld voor een bedrag van € 100.000, te vermeerderen met rente en kosten (hierna: de borgstelling). Er zijn geen zekerheden gesteld en is er geen borgstellingsvergoeding tussen eiser en Holding BV overeengekomen. Eiser beschikt niet (meer) over een afschrift van de schriftelijke borgstellingsovereenkomst die tussen eiser, Holding BV en de bank is gesloten.
4. Het geconsolideerde fiscaal eigen vermogen en de belastbare winst van Holding BV en haar dochtermaatschappijen over de jaren 2007 tot en met 2011 bedroeg als volgt:
Vermogen |
Belastbare winst |
|
2007/2008 |
€ 443.250 |
€ 136.104 |
2008/2009 |
€ 75.023 (negatief) |
€ 553.105 (negatief) |
2009/2010 |
€ 284.385 (negatief) |
€ 218.326 (negatief) |
2010/2011 |
€ 954.502 (negatief) |
€ 667.339 (negatief) |
5. Op 3 december 2010 is de kredietfaciliteit tussen Holding BV en de bank gewijzigd. De kredietfaciliteit is daarbij uitgebreid tot een omvang van maximaal € 825.000.
6. Op 22 mei 2012 heeft de bank in een gesprek met Holding BV, vertegenwoordigd door eiser, de kredietfaciliteit opgezegd. De bank heeft de opzegging bevestigd bij een aan Holding BV gerichte brief van 23 mei 2012. De brief vermeldt dat de opzegging is ingegeven door “de ongeregelde debetstand op de rekening-courant, het niet voldoen aan de rente- en aflossingsverplichtingen, alsmede de precaire financiële situatie van de onderneming en het gebrek aan continuïteitsperspectief voor de onderneming”. In de brief wordt Holding BV gesommeerd de schuld zo spoedig mogelijk integraal af te lossen.
7. Bij brieven van 24 mei 2012 en 21 februari 2013 heeft de bank eiser erop geattendeerd dat de bank genoodzaakt zal zijn eiser onder de door hem jegens de bank afgegeven borgstelling aan te spreken, indien Holding BV niet aan haar verplichtingen jegens de bank zal voldoen.
8. Op 17 mei 2014 is tussen eiser, Beheer BV en [C] B.V. (aangeduid in de overeenkomst als ‘ [X groep] ’) en de bank een vaststellingsovereenkomst gesloten, waarin partijen zijn overeengekomen dat [X groep] alle lopende en mogelijke vorderingen van de bank op [X groep] afdoet tegen betaling van een bedrag van € 70.000.
9. Het verschuldigde bedrag van € 70.000 is in drie termijnen voldaan op 19 mei 2014 (€ 54.091), 1 juli 2014 (€ 9.545) en 1 september 2014 (€ 6.364). De betalingen zijn verricht vanaf een bankrekening die toebehoort aan [M] B.V.
10. Eiser werkte tot en met oktober 2012 bij Holding BV . Van 1 november 2012 tot en met 31 december 2012 was eiser in dienst bij [C] B.V. Op 1 januari 2013 is eiser in dienst getreden bij [M] B.V. De dienstbetrekking met [M] B.V. is per 29 februari 2016 beëindigd. De aandelen in [M] B.V. werden in het onderhavige jaar gehouden door mevrouw [naam persoon 2] , de (toenmalige) vriendin van eiser. Eiser heeft geen aandelen (gehad) in [M] B.V. Als gevolg van de betaling door [M] B.V. aan de bank is een schuld ontstaan van eiser aan [M] B.V.
11. Eiser heeft in zijn aangifte IB/PVV voor het jaar 2014 een bedrag van € 70.000 in aanmerking genomen als verlies uit resultaat uit overige werkzaamheden en aangifte gedaan naar een belastbaar bedrag uit inkomen uit werk en woning van € 41.811. De voorlopige aanslag IB/PVV 2014 is op 28 augustus 2015 vastgesteld conform de aangifte. Met dagtekening 3 juni 2016 is de definitieve aanslag IB/PVV 2014 opgelegd. Daarin is, in afwijking van de aangifte, het verlies uit de borgstelling niet in aftrek toegelaten en is het inkomen uit werk en woning vastgesteld op € 103.411. Na daartegen gemaakt bezwaar heeft verweerder het bedrag van € 70.000 in de aanslag IB/PVV 2014 in aanmerking genomen als verlies uit aanmerkelijk belang.”
Nu partijen tegen de door de rechtbank vastgestelde feiten geen bezwaren hebben aangevoerd, zal ook het Hof van deze feiten uitgaan. Het Hof voegt daaraan het volgende toe.
In een brief van ABN AMRO Bank aan [A] BV van 15 januari 2009 is onder meer het volgende vermeld:
“Hiermee refereren wij aan het op 13 januari 2009 op uw kantoor gevoerde gesprek (…). Bij deze gelegenheid is de heer (…) van de afdeling [xxx] (…) bij u geïntroduceerd. (…)De aanleiding voor de inschakeling van onze afdeling [xxx] bij de behandeling van het aan uw bedrijf verleende krediet heeft te maken met het feit dat we ons zorgen maken over de continuïteit van de onderneming. Belangrijkste oorzaken van onze zorgen hebben direct betrekking op onderstaande ontwikkelingen.
1. Acuut wegvallen en annulering van opdrachtenNa een aantal jaren van sterke groei heeft u in het huidige boekjaar ( [boekjaar] ) plotseling te maken gekregen met een zeer forse vraaguitval. Door het huidige economische klimaat hebben een aantal grote afnemers besloten investeringen voorlopig uit te stellen en in sommige gevallen zelfs af te stellen. (…) Tot op heden bent u hoofdzakelijk actief geweest in de productie industrie welke momenteel op grote schaal investeringen uitstellen. Hoewel uw producten voor uw afnemers (energie) kostenbesparingen opleveren, kiezen uw klanten eerder voor hogere (energie)kosten dan nu direct te investeren. Dit heeft ertoe geleid dat de omzet substantieel is teruggevallen van EUR 4.800 duizend in 2007/2008 naar een verwachte omzet van EUR 3.200 duizend in scenario 1 (“best case”) en EUR 2.940 duizend in scenario 2 (“worst case”). Deze cijfers zijn opgesteld samen met uw accountant.
2. De verslechterde rentabiliteit en vermogenspositieDoor het plotseling wegvallen van de omzet bent u niet in staat geweest om daar direct de kosten op aan te passen. Hierdoor verwacht u samen met uw accountant voor het lopende boekjaar een verlies te realiseren tussen de EUR 300 duizend (scenario 1) en EUR 400 duizend (scenario 2). Dit verlies is niet alleen veroorzaakt door de plotselinge vraaguitval maar ook door een mislukt project in [naam land] .
Om u de tijd te geven om (…) plannen (…) uit te werken, zijn wij bereid om het bestaande Rekening Courant Krediet ad EUR 600 duizend (contant) te continueren onder de navolgende voorwaarden:
(…)
Wij ontvangen van u een borgstelling in privé van EUR 100 duizend;
(…)
Gezien de acute liquiditeitskrapte zijn wij eveneens bereid het Krediet in Rekening Courant (contant) met een extra krediet ad EUR 100 duizend te verhogen naar EUR 700 duizend tot uiterlijk 1.5.2009 onder gelijktijdige verlaging van het obligo krediet (tbv het stellen van garanties) met EUR 100 duizend na[a]r EUR 100 duizend.”
Tot de stukken behoort een kredietovereenkomst van 12 februari 2009. Daarin zijn als kredietnemer genoemd [A] BV en de vennootschappen die in onderdeel 2 van de uitspraak rechtbank zijn vermeld (met uitzondering van [E] BVBA). In deze overeenkomst is opgenomen dat belanghebbende zich voor € 100.000 borg stelt.
Tot de stukken behoort een akte van borgstelling door belanghebbende ten behoeve van ABN AMRO Bank van 23 februari 2009, waarin belanghebbende heeft verklaard zich borg te stellen voor [A] BV en de vennootschappen die in onderdeel 2 van de uitspraak rechtbank zijn vermeld, met uitzondering van [E] BVBA. De borgtocht geldt voor al hetgeen de Hoofdschuldenaar aan de Bank nu of te eniger tijd verschuldigd mocht zijn, uit welke hoofde ook, zowel in als buiten rekening-courant en al of niet in het gewone bankverkeer, naar een maximum van € 100.000, te vermeerderen met de daarover door de Hoofdschuldenaar verschuldigde rente en eventuele op de invordering vallende kosten.
Tot de stukken behoort een overeenkomst van 6 november 2009 tot continuering en aanpassing van de kredietovereenkomst van 12 februari 2009. Daarin zijn als kredietnemer genoemd [A] BV en de vennootschappen die in onderdeel 2 van de uitspraak rechtbank zijn vermeld (met uitzondering van [E] BVBA). In deze overeenkomst is de omvang van de kredietfaciliteit gesteld op € 885.000 en is opgenomen dat belanghebbende zich voor € 100.000 borg stelt. Deze overeenkomst is onder meer gewijzigd bij overeenkomst van 17 december 2010, met dien verstande dat daarin ook [B] B.V. als kredietnemer is toegevoegd en dat de omvang van het krediet is gesteld op € 825.000. Ook in deze overeenkomst is opgenomen dat belanghebbende zich voor € 100.000 borg stelt.
Tot de stukken behoren kopieën van wijzigingen van de (reeds) bestaande borgstelling, gedagtekend 14 april 2010 en 17 december 2010. Deze borgstellingen zijn (nagenoeg) gelijkluidend aan die van februari 2009, zij het dat in de lijst van hoofdschuldenaren in de borgstelling van 17 december 2010 [J] BV niet meer voorkomt en dat daaraan zijn toegevoegd: [B] B.V. en [C] B.V.
De inspecteur heeft in de hogerberoepsfase op de voet van de artikelen 47 en 53, eerste lid, onderdeel a, Algemene wet inzake rijksbelastingen en het Voorschrift informatie fiscus/banken, Besluit van de staatssecretaris van Financiën van 13 december 2012, nr. BLKB2012/1937M, Staatscourant 27 december 2012, nr. 26782, informatie opgevraagd bij ABN AMRO Bank. In een bij brief van 6 december 2019 door de inspecteur ingezonden pleitnota is hierover het volgende vermeld:
“Op 11 juli 1999 heeft [A] BV een kredietovereenkomst gesloten met de ABN AMRO Bank (…). Uit deze overeenkomst blijkt onder andere dat de ABN AMRO Bank aan [A] BV een kredietfaciliteit verleent van NLG 500.000 (€ 226.890) tegen een rente van 6,5%. De volgende zekerheden zijn aan de bank verstrekt:
- -
-
de belanghebbende is samen met zijn toenmalig echtgenote hoofdelijk aansprakelijk;
- -
-
pandrecht voorraden;
- -
-
pandrecht vorderingen;
- -
-
de in [A] BV aanwezige pensioenvoorziening zal niet zonder vooroverleg met de ABN AMRO Bank extern worden ondergebracht.
Op 7 februari 2001 is het (krediet)dossier door de bank overgedragen naar haar afdeling Bijzondere Kredieten als gevolg van teleurstellende financiële ontwikkelingen van de ondernemingen van de belanghebbende. (…)
In de jaren hierna is de kredietfaciliteit meerdere malen gewijzigd en vooral uitgebreid. Ook de zekerheidstellingen worden aanzienlijk uitgebreid, waarbij de vennootschappen feitelijk al hun (toekomstige) materiële en immateriële activa in zekerheid hebben moeten geven aan de bank.In de periode 1999-2005 heeft belanghebbende ook zelf zekerheid verleend via hoofdelijke aansprakelijkheid dan wel een beperkte borgstelling. In de overeenkomsten vanaf 16 augustus 2005 tot 2009 wordt niet meer gesproken over een aansprakelijkheid/zekerheidstelling (hoofdelijk of via borgstelling) door de belanghebbende.
Pas bij de wijziging van de kredietfaciliteit op 12 februari 2009 wordt de (…) borgstelling van € 100.000, te vermeerderen met rente en kosten, aangegaan (…). Op dat moment is de verleende kredietfaciliteit aan de vennootschappen opgelopen tot € 892.500. Uit deze overeenkomst blijkt dat de uitgebreide zekerheidstelling door de vennootschappen gehandhaafd blijft, maar dat de belanghebbende nu ook zelf in privé via de borgstelling zekerheid geeft (…). Uit de brief van 15 januari 2009 (…) blijkt dat de bank zich op dat moment zorgen maakt over de continuïteit van de onderneming (…).”
Ter zitting van het Hof heeft belanghebbende onder meer het volgende verklaard:
“Het Hof houdt de brief van 15 januari 2009 van de ABN Amro bank voor [griffier: overgelegd als bijlage 12E bij de brief van 6 december 2019] over de kredietfaciliteit bij de [X groep] . Het was toen een slecht jaar. De onderneming stortte in elkaar. (…)
De omzet is door de crisis met ongeveer 80 procent teruggelopen. De onderneming was bezig op het gebied van energiebesparende maatregelen; het was een franchise maar de onderneming had in samenwerking met een ingenieursbureau een volwaardig product ontwikkeld. Er liep een opdracht met [xxx] . Deze werd geannuleerd op het moment dat de ontwikkelde installaties klaar stonden om te worden uitgeleverd. Dat was een enorme tegenslag; er was paniek. Aan de hand van de kantonrechtersformule is toen op een goede manier afscheid genomen van het destijds bij de groep werkzame personeel; het ging om 12 man personeel. Toen is ook een plan opgesteld om de crediteuren te betalen. Uiteindelijk zijn alle crediteuren behalve de bank betaald. In 2013 is het bedrijf failliet gegaan. ABN Amro stopte de financiering. Er is toen een regeling getroffen met de bank. Ik heb de onderneming naar eer en geweten geleid.
De borgstelling is geschied op zakelijke gronden; ik ben de borgstelling aangegaan om het bedrijf te redden van de ondergang. Het was mijn kindje. Op een vraag van het Hof of de borgstelling in wezen op de gehele [X groep] ziet, antwoord ik dat dit klopt.
(…) Op een vraag van het Hof op welk moment [xxx] de opdracht annuleerde, antwoord ik als volgt. Dat gebeurde in oktober/november 2008. De omzet ging mede daardoor met 80 procent achteruit. Maar er speelde toen van alles. Alle apparatuur voor [xxx] stond gereed voor uitlevering.”
3 Geschil in hoger beroep
In geschil is evenals voor de rechtbank of belanghebbende op de voet van artikel 3.92 van de Wet inkomstenbelasting 2001 (hierna: de Wet) een verlies van € 70.000 uit borgstelling heeft geleden (resultaat uit overige werkzaamheden). Hierbij gaat het in het bijzonder om de vraag of de borgstelling op zakelijke gronden is aangegaan.
Voorts is in geschil of de inspecteur met het opleggen van de aanslag in strijd met het vertrouwensbeginsel heeft gehandeld.