Home

Rechtbank Noord-Holland, 16-11-2018, ECLI:NL:RBNHO:2018:10037, AWB - 17 _ 2409

Rechtbank Noord-Holland, 16-11-2018, ECLI:NL:RBNHO:2018:10037, AWB - 17 _ 2409

Gegevens

Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Datum uitspraak
16 november 2018
Datum publicatie
20 november 2018
ECLI
ECLI:NL:RBNHO:2018:10037
Formele relaties
Zaaknummer
AWB - 17 _ 2409
Relevante informatie
Wet inkomstenbelasting 2001 [Tekst geldig vanaf 30-04-2024 tot 01-01-2025] art. 4.6, Wet inkomstenbelasting 2001 [Tekst geldig vanaf 30-04-2024 tot 01-01-2025] art. 3.92

Inhoudsindicatie

De borgstelling is terecht aangemerkt als een onzakelijke borgstelling, zodat een daaruit voortvloeiend verlies niet ten laste van het resultaat uit overige werkzaamheden kan worden gebracht

Uitspraak

Zittingsplaats Haarlem

Bestuursrecht

zaaknummer: HAA 17/2409

(gemachtigde: drs. M. Koelewijn),

en

Procesverloop

Verweerder heeft aan eiser voor het jaar 2014 een aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (hierna: IB/PVV) opgelegd, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 103.411 en een belastbaar inkomen uit aanmerkelijk belang van € 0 (nihil). Voorts is bij afzonderlijke beschikking € 1.288 aan belastingrente in rekening gebracht.

Verweerder heeft bij uitspraak op bezwaar van 31 maart 2017 de aanslag gehandhaafd en een verlies uit aanmerkelijk belang vastgesteld van € 70.000.

Eiser heeft daartegen bij brief van 10 mei 2017, ontvangen bij de rechtbank op 12 mei 2017, beroep ingesteld.

Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 5 oktober 2018 te Haarlem.

Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde drs. M. Koelewijn. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. R.K. Joemrati en mr. O.C.W. Pos.

Feiten

1. Eiser heeft vanaf de oprichting in 1993 een aanmerkelijk belang als bedoeld in artikel 4.6 Wet inkomstenbelasting 2001 (hierna: Wet IB 2001) in [A] B.V. (hierna: [A] ) en vanaf de oprichting in 2010 in [B] B.V. (hierna: [B] ). [B] houdt vanaf 18 juni 2010 alle aandelen in [C] B.V.

2. [A] houdt direct of indirect alle aandelen in [D] B.V., [E] B.V., [M] B.V., [N] B.V., [O] B.V. en [E] [F] . Voorts heeft [A] een belang van vijf procent in [G] B.V. en een belang van 33,3 procent in [H] B.V.

3. [A] heeft een kredietfaciliteit bij [I] N.V. (hierna: de bank) waaraan alle hiervoor in 2.2 genoemde tot de [J] behorende vennootschappen zijn verbonden. De kredietfaciliteit bestaat uit een rekening-courant van maximaal € 700.000. De aanvangsdatum van deze kredietfaciliteit is onbekend. Als zekerheid voor de verstrekte financiering zijn pandrechten gevestigd op de debiteuren, inventarissen en voorraden, intellectuele eigendomsrechten, geregistreerde rechten domeinnamen en rechten uit gesloten en te sluiten overeenkomsten van aanneming van werk van de tot de [J] behorende vennootschappen. Tevens heeft eiser zich voor deze kredietfaciliteit borg gesteld voor een bedrag van € 100.000, te vermeerderen met rente en kosten (hierna: de borgstelling). Er zijn geen zekerheden gesteld en is er geen borgstellingsvergoeding tussen eiser en [A] overeengekomen. Eiser beschikt niet (meer) over een afschrift van de schriftelijke borgstellingsovereenkomst die tussen eiser, [A] en de bank is gesloten.

4. Het geconsolideerde fiscaal eigen vermogen en de belastbare winst van [A] en haar dochtermaatschappijen over de jaren 2007 tot en met 2011 bedroeg als volgt:

Vermogen

Belastbare winst

2007/2008

€ 443.250

€ 136.104

2008/2009

€ 75.023 (negatief)

€ 553.105 (negatief)

2009/2010

€ 284.385 (negatief)

€ 218.326 (negatief)

2010/2011

€ 954.502 (negatief)

€ 667.339 (negatief)

5. Op 3 december 2010 is de kredietfaciliteit tussen [A] en de bank gewijzigd. De kredietfaciliteit is daarbij uitgebreid tot een omvang van maximaal € 825.000.

6. Op 22 mei 2012 heeft de bank in een gesprek met [A] , vertegenwoordigd door eiser, de kredietfaciliteit opgezegd. De bank heeft de opzegging bevestigd bij een aan [A] gerichte brief van 23 mei 2012. De brief vermeldt dat de opzegging is ingegeven door “de ongeregelde debetstand op de rekening-courant, het niet voldoen aan de rente- en aflossingsverplichtingen, alsmede de precaire financiële situatie van de onderneming en het gebrek aan continuïteitsperspectief voor de onderneming”. In de brief wordt [A] gesommeerd de schuld zo spoedig mogelijk integraal af te lossen.

7. Bij brieven van 24 mei 2012 en 21 februari 2013 heeft de bank eiser erop geattendeerd dat de bank genoodzaakt zal zijn eiser onder de door hem jegens de bank afgegeven borgstelling aan te spreken, indien [A] niet aan haar verplichtingen jegens de bank zal voldoen.

8. Op 17 mei 2014 is tussen eiser, [B] en [C] B.V. (aangeduid in de overeenkomst als ‘ [J] ’) en de bank een vaststellingsovereenkomst gesloten, waarin partijen zijn overeengekomen dat [J] alle lopende en mogelijke vorderingen van de bank op [J] afdoet tegen betaling van een bedrag van € 70.000.

9. Het verschuldigde bedrag van € 70.000 is in drie termijnen voldaan op 19 mei 2014 (€ 54.091), 1 juli 2014 (€ 9.545) en 1 september 2014 (€ 6.364). De betalingen zijn verricht vanaf een bankrekening die toebehoort aan [K] B.V.

10. Eiser werkte tot en met oktober 2012 bij [A] . Van 1 november 2012 tot en met 31 december 2012 was eiser in dienst bij [C] B.V. Op 1 januari 2013 is eiser in dienst getreden bij [K] B.V. De dienstbetrekking met [K] B.V. is per 29 februari 2016 beëindigd. De aandelen in [K] B.V. werden in het onderhavige jaar gehouden door mevrouw [L] , de (toenmalige) vriendin van eiser. Eiser heeft geen aandelen (gehad) in [K] B.V. Als gevolg van de betaling door [K] B.V. aan de bank is een schuld ontstaan van eiser aan [K] B.V.

11. Eiser heeft in zijn aangifte IB/PVV voor het jaar 2014 een bedrag van € 70.000 in aanmerking genomen als verlies uit resultaat uit overige werkzaamheden en aangifte gedaan naar een belastbaar bedrag uit inkomen uit werk en woning van € 41.811. De voorlopige aanslag IB/PVV 2014 is op 28 augustus 2015 vastgesteld conform de aangifte. Met dagtekening 3 juni 2016 is de definitieve aanslag IB/PVV 2014 opgelegd. Daarin is, in afwijking van de aangifte, het verlies uit de borgstelling niet in aftrek toegelaten en is het inkomen uit werk en woning vastgesteld op € 103.411. Na daartegen gemaakt bezwaar heeft verweerder het bedrag van € 70.000 in de aanslag IB/PVV 2014 in aanmerking genomen als verlies uit aanmerkelijk belang.

Geschil

12. In geschil is of eiser een verlies uit borgstelling heeft geleden en, bij bevestigende beantwoording van deze vraag, of dit verlies uit borgstelling in mindering komt op zijn inkomen uit werk en woning, zo nodig via een beroep op de algemene beginselen van behoorlijk bestuur. Partijen houdt in het bijzonder verdeeld de vraag of het risico dat uit de borgstelling voortvloeit, is aanvaard op zakelijke gronden, in welk geval het verlies ten laste van het resultaat uit overige werkzaamheden van eiser kan worden gebracht, of op grond van aandeelhoudersmotieven, in welk geval het verlies niet aftrekbaar is. Subsidiair is in geschil of de kosten uit hoofde van borgstelling (het bedrag van € 70.000) op eiser hebben gedrukt, meer in het bijzonder of eiser de schuld die als gevolg van de betaling door [K] B.V. aan de bank is ontstaan, heeft voldaan. Tussen partijen is niet in geschil dat sprake is van een door eiser verstrekte borgstelling die onder de reikwijdte valt van de terbeschikkingstellingsregeling van artikel 3.92 Wet IB 2001.

13. Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden die daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken.

14. Eiser concludeert tot gegrondverklaring van het beroep, tot vernietiging van de uitspraak op bezwaar en tot verlaging van het belastbaar inkomen uit werk en woning met een verlies uit borgstelling van € 70.000. Verweerder concludeert tot ongegrondverklaring van het beroep en bevestiging van de uitspraak op bezwaar.

Beoordeling van het geschil

Proceskosten

Beslissing

Rechtsmiddel