Home

Gerechtshof Amsterdam, 07-04-2020, ECLI:NL:GHAMS:2020:1235, 18/00614, 18/00615, 18/00616, 18/00617

Gerechtshof Amsterdam, 07-04-2020, ECLI:NL:GHAMS:2020:1235, 18/00614, 18/00615, 18/00616, 18/00617

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Datum uitspraak
7 april 2020
Datum publicatie
20 mei 2020
ECLI
ECLI:NL:GHAMS:2020:1235
Formele relaties
Zaaknummer
18/00614, 18/00615, 18/00616, 18/00617

Inhoudsindicatie

Inkomstenbelasting; art. 16 AWR (nieuw feit?); huur van een loods niet als (zakelijke) kosten aftrekbaar

Uitspraak

kenmerken 18/00614 tot en met 18/00617

7 april 2020

uitspraak van de derde meervoudige belastingkamer

op het hoger beroep van

[X ] , wonende te [Z], belanghebbende,

tegen de uitspraak van 18 september 2018 in de zaken met kenmerken HAA 16/5044 tot en met 16/5074 van de rechtbank Noord-Holland (hierna: de rechtbank) in het geding tussen

belanghebbende

en

de inspecteur van de Belastingdienst, de inspecteur.

1 Ontstaan en loop van het geding

1.1.1.1. De inspecteur heeft met dagtekening 17 oktober 2015 aan belanghebbende voor het jaar 2010 een navorderingsaanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (ib/pvv) opgelegd, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 81.388. Bij gelijktijdig genomen beschikkingen is een vergrijpboete van € 12.023 opgelegd en heffingsrente in rekening gebracht.

1.1.1.2. De inspecteur heeft met dagtekening 10 oktober 2015 aan belanghebbende voor het jaar 2010 een navorderingsaanslag inkomensafhankelijke bijdrage Zorgverzekeringswet (zvw) opgelegd, berekend naar een bijdrage-inkomen van € 24.304. Bij gelijktijdig genomen beschikking is heffingsrente in rekening gebracht.

1.1.2.

De inspecteur heeft met dagtekening 17 oktober 2015 aan belanghebbende voor het jaar 2011 een navorderingsaanslag ib/pvv opgelegd, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 104.111. Bij gelijktijdig genomen beschikkingen is een vergrijpboete van € 12.729 opgelegd en heffingsrente in rekening gebracht.

1.1.3.1. De inspecteur heeft met dagtekening 24 oktober 2015 aan belanghebbende voor het jaar 2012 een navorderingsaanslag ib/pvv opgelegd, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 117.029. Bij gelijktijdig genomen beschikkingen is een vergrijpboete van € 12.953 opgelegd en belastingrente in rekening gebracht.

1.1.3.2. De inspecteur heeft met dagtekening 17 oktober 2015 aan belanghebbende voor het jaar 2012 een navorderingsaanslag zvw opgelegd, berekend naar het maximum bijdrage-inkomen van € 50.064. Bij gelijktijdig genomen beschikking is belastingrente in rekening gebracht.

1.1.4.1. De inspecteur heeft met dagtekening 24 oktober 2015 aan belanghebbende voor het jaar 2013 een navorderingsaanslag ib/pvv opgelegd, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 82.493. Bij gelijktijdig genomen beschikkingen is een vergrijpboete van € 12.295 opgelegd en belastingrente in rekening gebracht.

1.1.4.2. De inspecteur heeft met dagtekening 17 oktober 2015 aan belanghebbende voor het jaar 2013 een navorderingsaanslag zvw opgelegd, berekend naar een bijdrage-inkomen van € 43.905. Bij gelijktijdig genomen beschikking is belastingrente in rekening gebracht.

1.2.

De inspecteur heeft – na daartegen gemaakt bezwaar – bij (in één geschrift vervatte) uitspraken van 29 september 2016 de onder 1.1.1.1 tot en met 1.1.4.2 vermelde navorderingsaanslagen alsmede boete- en rentebeschikkingen gehandhaafd. Belanghebbende heeft tegen de uitspraken beroepen bij de rechtbank ingesteld.

1.3.

De rechtbank heeft bij de uitspraak van 18 september 2018 de beroepen ongegrond verklaard.

1.4.

Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de rechtbank op 29 oktober 2018 hoger beroep bij het Hof ingesteld. De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.

1.5.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 4 maart 2020. Belanghebbende is verschenen. Namens de inspecteur zijn verschenen mrs. O.C.W. Pos en H.E. Erceylan. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat met deze uitspraak wordt meegezonden.

2 Feiten

2.1.

De rechtbank heeft in haar uitspraak –waarin belanghebbende en de inspecteur zijn aangeduid als ‘eiser’ respectievelijk ‘verweerder’ – de navolgende feiten vastgesteld.

“1. Eiser drijft voor eigen rekening een eenmanszaak genaamd ‘[X ]’. Hij is medio 2008 als interimmanager gestart en is werkzaam voor onder andere lokale en regionale overheden (non-profitsector).

2. Op LinkedIn heeft eiser de volgende werkzaamheden en opdrachtgevers vermeld:

- van oktober 2008 tot en met juli 2010 als kwartiermaker Planning en Control voor de gemeente [a];

- van november 2010 tot en met april 2013 als interimmanager en organisatieadviseur voor de provincie [b];

- vanaf juni 2013 als senior controller/adviseur bedrijfsvoering en financiën voor de provincie [c].

3. Verweerder heeft op 26 september 2014 bij eiser een boekenonderzoek ingesteld naar de aanvaardbaarheid van de aangiften IB/PVV en omzetbelasting over het jaar 2012. Het onderzoek is uitgebreid naar de aangiften IB/PVV voor de jaren 2009, 2010, 2011, en 2013. De bevindingen zijn neergelegd in een rapport van 24 augustus 2015.

Naar aanleiding van deze bevindingen zijn voor de jaren 2009 tot en met 2013 navorderingsaanslagen IB/PVV opgelegd. De navorderingsaanslag IB/PVV 2009 is vernietigd nadat was gebleken dat deze buiten de termijn van artikel 16, lid 3, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR) was vastgesteld.

4. Bij het boekenonderzoek is geconstateerd dat eiser vanaf 1 juni 2009 een pand huurde van Stichting [X ] (hierna ook: [St X]). Het huurcontract is gedagtekend 22 mei 2009 en ondertekend door eiser, handelende onder de naam [X ] en door [naam vader], vader van eiser, namens de stichting. De aanvangshuurprijs bedraagt op jaarbasis € 90.000 per jaar en wordt jaarlijks per 1 januari aangepast.

5. Volgens een uittreksel van de Kamer van Koophandel houdt [St X] zich bezig met de auto- en motorsport (motorsportvereniging). Als bestuurders van [St X] staan sinds 27 juli 2007 ingeschreven [naam vader] als voorzitter/secretaris en penningmeester en belanghebbende als 2e voorzitter/2e secretaris en 2e penningmeester. De stichting is niet belastingplichtig voor de vennootschapsbelasting. Eiser heeft verklaard dat [St X] een hobby is.

6. Het pand betreft een loods gelegen aan de [a straat] te [plaatsnaam] .Volgens een verklaring van eiser is de grond door de gemeente [plaatsnaam] in huur aangeboden en uitgegeven aan de Stichting [Y] (hierna ook: [St Y]). Het bestuur van deze stichting wordt gevormd door de vader en moeder van eiser; [naam vader] en [naam moeder]. [St Y] heeft, hoewel formeel mede-eigenaar van de opstal, de huurovereenkomst niet medeondertekend.

7. Eiser heeft verklaard dat het pand gezamenlijk eigendom is van de [St X] en [St Y]. De WOZ-aanslag 2010 werd opgelegd aan [St Y] (als gebruiker). Het pand bevindt zich op het bedrijventerrein [a straat], waar in de directe omgeving van nr. [xxx] bijna uitsluitend autobedrijfjes en autosloperijen zijn gevestigd. Het pand beslaat een oppervlakte van 600 m2 op een terrein van 800 m2 en betreft een loods met drie overheaddeuren met een (klein) kantoortje/kantine.

8. Eiser heeft in de aangiften IB/PVV over de jaren 2009 tot en met 2013 de huurbetalingen als ‘overige kosten’ verantwoord. De huur over de maanden oktober tot en met december 2010 werd op 27 januari 2011 betaald.

9. In het rapport 24 augustus 2015 van het boekenonderzoek is onder meer opgenomen:

“(…)

Onderzoek pand [a straat] te [plaatsnaam].

Volgens de gegevens van de WOZ over de jaren 2010 tot en met 2013 is als gebruiker van [a straat] bekend de stichting [Y]. Zowel deze stichting als de stichting Stichting [X ] houdt zich bezig met de auto- en motorsport. Dat de loods aan de [a straat] voor deze activiteiten in gebruik is komt mij meer realistisch voor.

De stichting [Y] is niet bekend als eigenaar. De waarde van de loods/gehuurde ruimte bedroeg volgens de WOZ: 2010: 278.000; 2011: 142.500; 2012: 143.000 en 2013: 139.000.

Volgens het Uittreksel van de Kamer van Koophandel ten name van Stichting [Y] zijn [naam moeder], geboren [geboortedatum] en [naam vader], geboren [geboortedatum] vanaf 7-8-2007 de voorzitter / secretaris en penningmeester. Genoemde personen zijn de ouders van belastingplichtige. Vanaf 13-8-2007 is de Stichting [X ] tevens bestuurslid.

Als activiteit staat vermeld: Auto- en motorsport / Motorsportverenigingen

Volgens het Uittreksel van de Kamer van Koophandel ten name van Stichting [X ] is [naam vader], geboren [geboortedatum] vanaf 27 juli 2007 de voorzitter / secretaris en penningmeester en is [belanghebbende X], geboren [geboortedatum] vanaf 27 juli 2007 de 2e voorzitter / 2e secretaris en 2e penningmeester.

Als activiteit staat vermeld: Auto- en motorsport / Motorsportverenigingen

In de brief d.d. 11 december 2014 zijn naast een aantal ander onderwerpen aan belastingplichtige de volgende vragen gesteld:

-1. Wie is de eigenaar (met adres) van het bedrijfspand [a straat] te [plaatsnaam]?

-2. Voor welke activiteiten werd het bedrijfspand [a straat] (ong. 600 m2) gebruikt?

Op die vragen werd door belastingplichtige niet gereageerd.

In de brief d.d. 23 februari 2015 zijn aan belastingplichtige nogmaals die vragen gesteld en aangezien voor de WOZ alleen st. [St Y] als gebruiker van het pand bekend was, zou er ook een huurovereenkomst moeten zijn opgemaakt tussen stichting [Y] en Stichting [X ] . Gevraagd werd om een kopie van die huurovereenkomst met de huurprijzen.

Tevens werd gevraagd om de volgens de huurovereenkomst bijgevoegde tekening van de nader aangegeven bedrijfsruimte enz. zoals vermeld in artikel 1.1 van de huurovereenkomst tussen [St X] -racing en [X ].

Per brief d.d. 23 februari 2015 werd middels een derdenonderzoek bij [naam vader] gevraagd om kopieën van de volgende huurovereenkomsten met de te betalen huurbedragen:

-tussen de Stichting [X ] (st. [St X] ) en de Stichting [Y] (st. [St Y] ) en

-tussen st. [St Y] en de eigenaar van het bedrijfspand [a straat] te [plaatsnaam].

Tevens werd gevraagd om de volgens de huurovereenkomst bijgevoegde tekening van de nader aangegeven bedrijfsruimte enz. zoals vermeld in artikel 1.1 van de huurovereenkomst tussen [St X] -racing en [X ].

Per brief d.d. 7 maart 2015 reageerde belastingplichtige als volgt:

Op vraag 1: “De grond is door de gemeente [plaatsnaam] in huur aangeboden en uitgegeven aan de Stichting [Y] . Betreffende het bedrijfspand; deze is in gezamenlijk eigendom van Stichting [X ] en de Stichting [Y]. De onderlinge samenwerking wordt bevestigd door de inschrijving in het register van de kamer van Koophandel. E.e.a. wordt bevestigd in het uittreksel van de Stichting [Y] , KvK nummer [xxx].

Op vraag 2: “Het bedrijfspand is door mij als [X ] als kantoorpand gebruikt. Indien ik niet op een opdracht zit kan ik daar mijn administratie voeren en het kantoor tevens gebruiken als archief en opslag.”

Toezending kopie van de huurovereenkomst [St Y] en St. [St X]: “Er is geen overeenkomst tussen Stichting [X ] en Stichting [Y] , inzake huur/verhuur van de [a straat].

Toezending tekening van de bedrijfsruimte: “Er is geen tekening gemaakt van de situatie. Enkel de schriftelijke huurovereenkomst.

De antwoorden van de [naam vader] waren gelijkluidend aan c.q. terug te vinden in de antwoorden van belastingplichtige.

De reactie d.d. 7 maart 2015 van belastingplichtige was aanleiding voor het stellen van aanvullende vragen.

Door belastingplichtige was geantwoord dat het bedrijfspand gezamenlijk eigendom is van de beide stichtingen en de grond in eigendom van de gemeente.

Per brief d.d. 27 maart 2015 zijn aan belastingplichtige de volgende vragen gesteld:

1. Waarom is er dan geen huurovereenkomst tussen beide stichtingen en [X ]?

2. Kunt u aangeven wanneer, tot welk bedrag en in welke verhouding er door beide stichtingen in het pand is geïnvesteerd?

3. Kunt u aangeven hoe de huursom, zoals vermeld in de huurovereenkomst d.d. 22 mei 2009, is bepaald en kunt u aangeven op welke wijze rekening is gehouden met de eigendomsverhouding van en investering door de beide stichtingen?

Per brief d.d. 11 april 2015 reageerde belastingplichtige als volgt:

“.... Ik heb u aangegeven dat door brand de administratie verloren is gegaan. Daarnaast heeft u een aantal gegevens opgevraagd voor de vaststelling van de IKB 2072 en 2073. Ik heb u het huurcontract overhandigd en tevens alle betalingsbewijzen van de diverse jaren overhandigd. Daarnaast is tevens aangegeven dat de samenwerking is vastgelegd bij de kamer van koophandel.”

Een antwoord op de vragen 2 en 3 werd niet gegeven.

(…)”

10. Eiser heeft aangegeven dat hij kantoorruimte ter beschikking heeft bij zijn opdrachtgevers en dat de archiefstukken worden opgeslagen bij de opdrachtgevers. Ook in de algemene voorwaarden die van toepassing zijn in de contractuele relatie met zijn opdrachtgevers, zijn bepalingen daaromtrent opgenomen.

11. Het pand is in de vroege ochtend van 3 december 2013 door brand verwoest. Eiser stelt dat daarbij ook zijn volledige administratie is verbrand. In zijn aangifte IB/PVV 2014 heeft eiser ter zake van huisvesting geen kosten meer opgenomen.

12. Eiser heeft over het jaar 2010 aangifte IB/PVV gedaan naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 5.706 In deze aangifte is onder meer een belastbare winst aangegeven van € 8.885.

Verweerder heeft de aanslag conform de aangifte opgelegd.

Middels een navorderingsaanslag heeft verweerder de belastbare winst gecorrigeerd naar een bedrag van € 84.567.

13. Eiser heeft over het jaar 2011 aangifte IB/PVV gedaan naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 23.983. In deze aangifte is onder meer een belastbare winst aangegeven van € 34.564.

Verweerder heeft de aanslag conform de aangifte opgelegd.

Middels een navorderingsaanslag heeft verweerder de belastbare winst gecorrigeerd naar een bedrag van € 114.692.

14. Eiser heeft over het jaar 2012 aangifte IB/PVV gedaan naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 35.492. In deze aangifte is onder meer een belastbare winst aangegeven van € 39.098.

Verweerder heeft de aanslag conform de aangifte opgelegd.

Middels een navorderingsaanslag heeft verweerder de belastbare winst gecorrigeerd naar een bedrag van € 120.635.

15. Eiser heeft over het jaar 2013 aangifte IB/PVV gedaan naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 5.098. In deze aangifte is onder meer een belastbare winst aangegeven van € 8.638.

Verweerder heeft de aanslag conform de aangifte opgelegd.

Middels een navorderingsaanslag heeft verweerder de belastbare winst gecorrigeerd naar een bedrag van € 86.033.”

Nu partijen tegen deze feiten geen bezwaren hebben aangevoerd, zal ook het Hof van deze feiten uitgaan. Hieraan voegt het Hof nog het volgende toe.

2.2.

In de tijdelijke huurovereenkomst tussen de gemeente [plaatsnaam] en de Stichting [Y] ([St Y]) van 28 april 2003 is ter zake van het pand [a straat] te [plaatsnaam] (hierna: het pand) het volgende vermeld:

“in aanmerking nemende dat:- het complex [a straat] is aangemerkt als industriegebied voor kleinschalige bedrijven, startende ondernemers en voor ondernemers die als gevolg van stadsvernieuwing verplaatst dienen te worden;(…)zijn overeengekomen dat verhuurster aan huurder (…) verhuurt een stuk grond (…) met als bestemming het op de ondergrond plaatsen en gedurende de huurtijd behouden van een damwandprofielenloods met zadeldak, voor het hierin vestigen van een plaatwerkerij/autoherstelbedrijf, (…)”.

In de bij de huurovereenkomst behorende algemene bepalingen is vermeld dat het de huurder verboden is het gehuurde geheel of gedeeltelijk in (onder)huur of in gebruik af te staan.

2.3.

Tot de stukken behoren foto’s van het pand, waarvan uiterlijk en nabije omgeving overeenkomen met de beschrijving in de onder 2.2 vermelde huurovereenkomst.

2.4.1.

Voor het jaar 2010 bedraagt de nagevorderde inkomstenbelasting, inclusief € 10.197 premieheffing volksverzekeringen en na aftrek van heffingskortingen, € 30.039. Hiervan bedraagt 50% € 15.019,50. De voor dit jaar opgelegde boete bedraagt € 12.023.

2.4.2.

Voor het jaar 2011 bedraagt de nagevorderde inkomstenbelasting, inclusief € 10.415 premieheffing volksverzekeringen en na aftrek van heffingskortingen, € 38.511. Hiervan bedraagt 50% € 19.255,50. De voor dit jaar opgelegde boete bedraagt € 12.729.

2.4.3.

Voor het jaar 2012 bedraagt de nagevorderde inkomstenbelasting, inclusief € 10.548 premies volksverzekeringen en na aftrek van heffingskortingen, € 40.298. Hiervan bedraagt 50% € 20.149. De voor dit jaar opgelegde boete bedraagt € 12.953.

2.4.4.

Voor het jaar 2013 bedraagt de nagevorderde inkomstenbelasting, inclusief € 10.392 premies volksverzekeringen en na aftrek van heffingskortingen, € 34.737. Hiervan bedraagt 50% € 17.368,50. De voor dit jaar opgelegde boete bedraagt € 12.295.

2.4.5.

De over de jaren 2010 – 2013 nagevorderde inkomstenbelasting, inclusief premieheffing, bedraagt in totaal € 143.585. Hiervan bedraagt 50% € 71.792,50. De na vermindering opgelegde boeten bedragen tezamen € 50.000.

3 Geschil in hoger beroep

In geschil is of

- de inspecteur voor de jaren 2010, 2011, 2012 en 2013 beschikte over het voor navorderen vereiste ‘nieuwe feit’ als bedoeld in artikel 16, eerste lid, Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR), en zo ja of - de inspecteur de huurkosten voor het pand voor die jaren (hierna: de huisvestingskosten) terecht niet in aftrek heeft toegestaan;

- voor de jaren 2010 tot en met 2013 terecht vergrijpboeten zijn opgelegd en – zo ja – de hoogte van deze boeten.

4 4. Beoordeling van het geschil

5 Kosten

6 Beslissing