Home

Gerechtshof Amsterdam, 02-06-2020, ECLI:NL:GHAMS:2020:1423, 18/00619

Gerechtshof Amsterdam, 02-06-2020, ECLI:NL:GHAMS:2020:1423, 18/00619

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Datum uitspraak
2 juni 2020
Datum publicatie
10 juni 2020
ECLI
ECLI:NL:GHAMS:2020:1423
Formele relaties
Zaaknummer
18/00619

Inhoudsindicatie

Inkomstenbelasting, navorderingsaanslag. Geen sprake van nieuw feit. Beroep op vertrouwensbeginsel faalt.

Uitspraak

kenmerk 18/00619

2 juni 2020

uitspraak van de tweede meervoudige belastingkamer

op het hoger beroep van

de erven van [X] , te [plaats] , belanghebbenden

gemachtigde: [Y]

tegen de uitspraak van 21 september 2018 in de zaak met kenmerk HAA 17/1729 van de rechtbank Noord-Holland (hierna: de rechtbank) in het geding tussen

belanghebbenden

en

de inspecteur van de Belastingdienst, de inspecteur.

1 Ontstaan en loop van het geding

1.1.

De inspecteur heeft met dagtekening 3 oktober 2015 aan (de erven van) [X] (hierna: erflaatster) voor het jaar 2010 een navorderingsaanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (hierna: IB/PVV) opgelegd, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 22.492, een belastbaar inkomen uit aanmerkelijk belang van € 189.927 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van

€ 880.

1.2.

Na daartegen gemaakte bezwaar heeft de inspecteur bij uitspraak op bezwaar van 10 maart 2017 de aanslag gehandhaafd. Belanghebbenden hebben tegen de uitspraak op bezwaar beroep ingesteld.

1.3.

De rechtbank heeft bij haar uitspraak als volgt op het beroep beslist (in deze uitspraak zijn belanghebbenden aangeduid als ‘eisers’ en de inspecteur als ‘verweerder’):

“De rechtbank:

-

verklaart het beroep ongegrond;

-

veroordeelt verweerder om aan eisers een bedrag aan immateriële schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn te betalen van € 1.000;

-

veroordeelt verweerder in de proceskosten van eisers tot een bedrag van € 5,80;

-

draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 46 aan eisers te vergoeden.”

1.4.

Het tegen deze uitspraak door belanghebbenden ingestelde hoger beroep is bij het Hof ingekomen op 1 november 2018. De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.

1.5.

Op 17 december 2019 heeft de geheimhoudingskamer van het Hof een tussenuitspraak gedaan inzake het beroep van de inspecteur op geheimhouding ex artikel 8:29 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb).

1.6.

Op 9 januari 2020 heeft de inspecteur naar aanleiding van deze tussenuitspraak een nader stuk ingediend, waarin hij gevolg heeft gegeven aan de beslissing van de geheimhoudingskamer. Een afschrift hiervan is aan belanghebbenden toegezonden.

1.7.

Van belanghebbenden is bij het Hof een nader stuk ingekomen op 27 februari 2020. Van de inspecteur is een pleitnota ingekomen op 6 maart 2020. Van de stukken is een kopie aan de wederpartij gezonden.

1.8.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 10 maart 2020. Aldaar is verschenen de gemachtigde van belanghebbenden, voornoemd. Van de zijde van de inspecteur zijn verschenen mr. H.H. de Rijk en mr. drs. B.J.E. Lodder. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat met deze uitspraak wordt meegezonden.

2 Tussen partijen vaststaande feiten

2.1.

De rechtbank heeft de volgende feiten vastgesteld:

“1. Erflaatster is overleden op [datum] . Zij was in algehele gemeenschap van goederen gehuwd met [naam echtgenoot] (hierna: de echtgenoot). Erflaatster heeft haar echtgenoot en haar zoon tot erfgenamen benoemd (hierna: de erven en/of eisers).

2. Tot de gemeenschap van goederen behoorden onder meer alle aandelen in

[A BV] (hierna: de BV). De BV vormt voor de vennootschapsbelasting een fiscale eenheid met [B BV] In [B BV] wordt door de echtgenoot een [onderneming] uitgeoefend.

3. Verweerder heeft op 31 december 2010 voor de ib/pvv een zogenoemde (papieren) aangiftebiljet F aan de erven uitgereikt. Dit is een specifiek aangiftebiljet ib/pvv in verband met overlijden.

4. Op 29 november 2011 heeft de notaris van eisers in verband met de nalatenschap van erflaatster aangifte erfbelasting gedaan. Daarbij is een inkomstenbelastingschuld opgenomen in verband met aanmerkelijk-belangheffing (ab-heffing) over de aandelen van de BV ter grootte van € [bedrag 5]. De inkomstenbelastingschuld is als volgt berekend (alle bedragen in euro’s):

intrinsieke waarde aandelen [bedrag 1]

af: verkrijgingsprijs -[bedrag 2]

saldo [bedrag 3]

aandeel erflaatster 50% [bedrag 4]

ab-heffing 25% [bedrag 5]

5. Verweerder heeft op 13 maart 2012 aan de echtgenoot een aanslag erfbelasting opgelegd.

6. Bij brief van 20 maart 2012 heeft de notaris namens de echtgenoot bezwaar gemaakt tegen de aanslag erfbelasting. Ter motivering van het bezwaar is onder meer betoogd dat er in de aanslag erfbelasting ten onrechte van wordt uitgegaan dat gebruik gemaakt is van de doorschuiffaciliteit van artikel 4.17a, eerste lid, van de Wet IB 2001. De notaris heeft op dezelfde datum een afschrift van het bezwaar aan de echtgenoot gestuurd.

7. Op 30 maart 2012 heeft de toenmalige gemachtigde ten name van de echtgenoot aangifte ib/pvv voor het jaar 2010 gedaan. Op 14 mei 2012 is ten behoeve van de echtgenoot een verbeterde aangifte ib/pvv 2010 ingediend. Daarbij is onder meer vermeld dat de echtgenoot een deel van het belastingjaar gehuwd was en dat er sprake was van fiscaal partnerschap voor een deel van het jaar. Verder is in de aangifte vermeld dat sprake is van een aanmerkelijk belang.

8. Op 10 april 2012 heeft de toenmalige gemachtigde ten name van erflaatster op elektronische wijze aangifte ib/pvv 2010 gedaan middels een regulier winstbiljet. Daarbij is onder meer vermeld dat erflaatster een deel van het belastingjaar gehuwd was en dat er sprake was van fiscaal partnerschap voor een deel van het jaar. Voorts is in de aangifte in de rubriek ‘loon of uitkering Ziektewet’ vermeld dat door [naam werkgever] als werkgever loonheffing is ingehouden ten bedrage van € 766. Er is geen melding gemaakt van een aanmerkelijk belang en voorts is de rubriek ‘staken door overlijden’ niet aangekruist.

9. Verweerder heeft met dagtekening 4 mei 2012 de primitieve aanslag ib/pvv 2010 ten name van (de erven van) erflaatster vastgesteld overeenkomstig de aangifte.

10. Op 9 mei 2012 heeft de inspecteur erfbelasting uitspraak gedaan op het bezwaar tegen de aanslag erfbelasting. In de uitspraak is onder andere de volgende tekst opgenomen:

“(…) Gemachtigde heeft op 20 maart 2012 namens de erfgenamen bezwaar gemaakt tegen de aanslagen. De inspecteur gaat er bij de aanslag van uit dat de aanmerkelijk belang claim wordt doorgeschoven. Dit is niet het geval, aangezien over de aanmerkelijk belang aandelen wordt afgerekend op grond van artikel 4.16 lid 1 sub e Wet IB 2001.

(…)

Met het gestelde dat over de aanmerkelijk belang aandelen wordt afgerekend in plaats van dat ze worden doorgeschoven wordt akkoord gegaan en de aanslag zal hiermee worden aangepast.”

11. Met dagtekening 3 oktober 2015 is de in geschil zijnde navorderingsaanslag opgelegd, waarbij wordt nagevorderd in verband met het (fictieve) vervreemdingsvoordeel ter zake van het aanmerkelijk belang. Verder heeft verweerder daarbij de eerder in aanmerking genomen loonheffing ten bedrage van € 766 geheel buiten beschouwing gelaten.”

2.2.

Nu de hiervoor vermelde feiten door partijen op zichzelf niet zijn bestreden, zal ook het Hof daarvan uitgaan. In aanvulling hierop voegt het Hof nog de volgende feiten toe.

2.3.

In hoger beroep heeft de inspecteur een kopie overgelegd van een memo met als onderwerp ‘Query’s op mogelijk niet aangeven vervreemdingsvoordelen AB bij overlijden van de AB-houder in 2010 of 2011’, gedagtekend 9 augustus 2014 (hierna ook: het memo), waarin onder andere het volgende is vermeld:

1. Inleiding en doel.

Sinds een ingrijpende wetswijziging met ingang van belastingjaar 2010 moet bij overlijden van

de AB-houder afgerekend worden in Box 2 over beleggingsvermogen in de vennootschap

(hierna: BV). (…) Het blijkt dat deze wetswijziging vaak niet wordt toegepast in de aangifte over het jaar van overlijden van de AB-houder.

Dit memo beschrijft het risico van het niet juist toepassen van deze wetswijziging, geeft een

toelichting bij de (meegezonden) query’s waarmee risicovolle aangiften in beeld worden

gebracht en schetst ervaringen bij steekproefposten aan de hand van deze query’s.

Doel is beoordeling van de risicovolle posten in de eigen regio, waar nodig behandeling en

navordering van de al vaststaande aanslagen, en/of de vaststelling van de verkrijgingsprijs

van de aandelen bij de verkrijgende erfgenaam of erfgenamen.

2 Wetswijziging.

Tot 1 januari 2010 gaf de vererving van AB-aandelen in de praktijk weinig problemen.

Weliswaar werd toen ook al het overlijden van de AB-houder bij wetsfictie als een

vervreemding aangemerkt (art 4.16, lid 1, onderdeel e wet IB 2001). Maar in art 4.17 wet IB 2001 (oud) werd dit weer teruggenomen indien er geen sprake was van sfeerovergang (zoals overgang naar een buitenlandse erfgenaam, of naar een ondernemings- of ROW-vermogen). (…) De erfgenamen konden op grond van art 4.38 (oud) verzoeken om afrekening van de AB-claim; dit kwam in de praktijk maar incidenteel voor, bijvoorbeeld als sprake was van een AB-verlies.

Vanaf 1 januari 2010 is de doorschuifregeling voor vererving van AB-aandelen alleen op

verzoek mogelijk en is deze - onder een aantal voorwaarden (geen sfeerovergang, en

bepalingen m.b.t. preferente aandelen, e.d.) - beperkt tot het in de BV aanwezige materiële

ondernemingsvermogen. (art. 4.17a Wet IB 2001). De AB-claim die betrekking heeft op het in de BV aanwezige beleggingsvermogen dient sinds 1 januari 2010, behoudens een kleine marge van 5% van de waarde in het economische verkeer van het ondernemingsvermogen, altijd als vervreemdingsvoordeel in de aanslag van het jaar van overlijden van de AB-houder belast te worden.

(…)

In de aangiften IH is de vraagstelling met betrekking tot Box 2 nog niet aangepast aan de

gewijzigde wetgeving. In de digitale of papieren aangiftebiljetten wordt alleen gevraagd naar: “overdrachtsprijs bij verkoop en dergelijke van het AB -/- verkrijgingsprijs”

Een voorstel tot andere (stuur)vragen in de Box 2-rubrieken van aangiften IH is inmiddels wel

geformuleerd.

3 Uitwerking.

3 Geschil in hoger beroep

4 Het oordeel van de rechtbank

5 Beoordeling van het geschil

6 Kosten

7 Beslissing