Home

Gerechtshof Amsterdam, 14-01-2020, ECLI:NL:GHAMS:2020:241, 18/00595

Gerechtshof Amsterdam, 14-01-2020, ECLI:NL:GHAMS:2020:241, 18/00595

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Datum uitspraak
14 januari 2020
Datum publicatie
20 mei 2020
ECLI
ECLI:NL:GHAMS:2020:241
Formele relaties
Zaaknummer
18/00595

Inhoudsindicatie

Wet waardering onroerende zaken; waarde van een woning. Voor de berekening van vergoeding voor immateriële schade is, hoewel het gaat om verschillende heffingen die op één aanslagbiljet zijn verenigd, in dit geval sprake van één zaak

Uitspraak

kenmerk 18/00595

14 januari 2020

uitspraak van de derde meervoudige belastingkamer

op het hoger beroep van

[X] te [Z], belanghebbende,

gemachtigde mr. M.M. Vrolijk,

tegen de uitspraak van 11 september 2018 in de zaak met kenmerk AMS 17/1682 van de rechtbank Amsterdam (hierna: de rechtbank) in het geding tussen

belanghebbende

en

de heffingsambtenaar van de gemeente Amsterdam, de heffingsambtenaar,

en

de Staat der Nederlanden (de Minister van Justitie en Veiligheid), de Minister,

op het verzoek van belanghebbende tot het toekennen van een vergoeding van immateriële schade.

1 Ontstaan en loop van het geding

1.1.

De heffingsambtenaar heeft bij beschikking krachtens artikel 22 van de Wet waardering onroerende zaken (hierna: de Wet WOZ) met dagtekening 29 februari 2016 de waarde van de onroerende zaak [A-straat] te [Z] (hierna: de woning) voor het jaar 2016 vastgesteld op € 286.500. Tegelijk (op één aanslagbiljet verenigd) zijn de aanslagen onroerendezaakbelastingen, riool- en afvalstoffenheffing voor het jaar 2016 bekendgemaakt.

1.2.

De heffingsambtenaar heeft – na daartegen gemaakt bezwaar – bij uitspraak van

30 januari 2017 de voor de woning vastgestelde waarde alsook de onder 1.1 vermelde belastingaanslagen gehandhaafd. Belanghebbende heeft daartegen beroep bij de rechtbank ingesteld.

1.3.

De rechtbank heeft bij de uitspraak van 11 september 2018 als volgt beslist (belanghebbende en de heffingsambtenaar zijn aangeduid als ‘eiseres’ en ‘verweerder’):

“De rechtbank:

- verklaart het beroep ongegrond;

- veroordeelt verweerder tot het betalen van een immateriële schadevergoeding aan eiseres tot een bedrag van € 400,-;

- veroordeelt de Staat tot het betalen van een immateriële schadevergoeding aan belanghebbende van € 100,-

- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 501,-;

- draagt verweerder op het door eiseres betaalde griffierecht van € 46,- aan haar te vergoeden.”

1.4.

Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de rechtbank op 23 oktober 2018 hoger beroep bij het Hof ingesteld en dat bij brief 20 november 2018 gemotiveerd. De heffingsambtenaar heeft een verweerschrift ingediend.

1.5.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 4 december 2019. Aldaar is verschenen de gemachtigde voornoemd. Namens de heffingsambtenaar zijn verschenen

mr. H. Oderkerk en mr. D.N.N. Jansen, bijgestaan door A.H. Rienks, H. Dol en G.C.C. den Hertog (taxateur). Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat met deze uitspraak wordt meegezonden.

2 Feiten

2.1.

Belanghebbende is eigenaar van de woning. De woning betreft een gestapelde woning (met balkon) met een woonoppervlak van 99 m². De woning (het woningblok) is gebouwd in 1939. De woning heeft geen dak- en muurisolatie; de balkondeur aan de buitenzijde is aangetast door houtrot.

2.2.

De heffingsambtenaar heeft ter onderbouwing van de voor de woning op € 286.500 vastgestelde WOZ-waarde aansluiting gezocht bij (verkoop)gegevens van vier objecten, te weten [1] (74 m²), [2] (98 m²), [3] (84 m²) en [4] (96 m²), alle gelegen in [Z].

2.3.

De heffingsambtenaar heeft in verband met de hiervoor genoemde onderbouwing in eerste aanleg een ‘Reactie taxateur’ (hierna: de Reactie) met dagtekening 19 april 2017 en een daarbij horend ‘Overzicht taxatiewaarden’ (hierna: het Overzicht) overlegd. Het Overzicht vermeldt onder andere object-specifieke kenmerken, verkoopdata en verkoopprijzen en (herleide) vierkantemeterprijzen van de woning en de in 2.2.1 genoemde objecten. Het overzicht wordt hier als herhaald en ingelast beschouwd; het is als bijlage aan de uitspraak gehecht.

3 Geschil in hoger beroep

In hoger beroep is in geschil:

i. of de waarde van de woning op de waardepeildatum 1 januari 2015 niet te hoog is vastgesteld; belanghebbende stelt zich op het standpunt dat de waarde moet worden bepaald op € 250.000;

of de uitspraak van de rechtbank inzake de afvalstoffenheffing en de rioolheffing voldoende is gemotiveerd;

of de door de rechtbank toegekende vergoeding voor immateriële schade in verband met overschrijding van de redelijke termijn (€ 500) op het juiste bedrag is bepaald.

4 Beoordeling van het geschil

5 Kosten

6 Beslissing