Gerechtshof Amsterdam, 15-09-2020, ECLI:NL:GHAMS:2020:2456, 19/01344
Gerechtshof Amsterdam, 15-09-2020, ECLI:NL:GHAMS:2020:2456, 19/01344
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof Amsterdam
- Datum uitspraak
- 15 september 2020
- Datum publicatie
- 30 september 2020
- ECLI
- ECLI:NL:GHAMS:2020:2456
- Zaaknummer
- 19/01344
Inhoudsindicatie
Is de utb terecht uitgereikt? Onvolledig Form A, mag deze worden geweigerd? Is het enkel ontbreken van een handtekening van de exporteur in vak 12 voldoende voor een weigering? Mag douane, bij voornoemd gebrek, een aantekening plaatsen in vak 4? Kan het gebrek worden hersteld door achteraf hetzelfde Form A alsnog te voorzien van een handtekening van de exporteur? Is terecht nagevorderd, nu de cumulatieve voorwaarden van artikel 220, lid 2, aanhef en onder b, van het CDW zijn vervuld?
Uitspraak
kenmerk 19/01344
15 september 2020
uitspraak van de meervoudige douanekamer
op het hoger beroep van
[X BV] , gevestigd te [Z] , belanghebbende,
gemachtigde: A.T.M. Jansen (Customs & Trade Regulatory Law Firm B.V.),
tegen de uitspraak van 30 juli 2019 in de zaak met kenmerk HAA 17/1630 van de rechtbank Noord-Holland (hierna: de rechtbank) in het geding tussen
belanghebbende
en
de inspecteur van de Belastingdienst/Douane, de inspecteur.
1 Ontstaan en loop van het geding
De inspecteur heeft met dagtekening 9 september 2015 aan belanghebbende een uitnodiging tot betaling (hierna: utb) uitgereikt voor een bedrag van € 10.579,26 aan douanerechten.
Na daartegen gemaakt bezwaar heeft de inspecteur bij uitspraak, gedagtekend 28 februari 2017, de utb gehandhaafd.
Het tegen deze uitspraak ingestelde beroep heeft de rechtbank in haar uitspraak van 30 juli 2019 ongegrond verklaard.
Het tegen deze uitspraak ingestelde hoger beroep is bij het Hof ingekomen op 6 september 2019, aangevuld bij brief van 22 oktober 2019. De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 11 augustus 2020. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat met deze uitspraak wordt meegezonden.
2 Feiten
De rechtbank heeft in haar uitspraak de navolgende feiten vastgesteld (belanghebbende is hierin aangeduid als ‘eiseres’, de inspecteur als ‘verweerder’):
“1. Op 8 februari 2013 heeft eiseres aangifte gedaan tot plaatsing van goederen (cacaoboter) onder de douaneregeling in het vrij verkeer brengen. Bij het doen van de aangifte heeft eiseres verzocht om toepassing van een preferentiële tariefmaatregel. Daartoe is bij de aangifte gebruik gemaakt van het certificaat van oorsprong Form A. met nr. [nummer] (hierna: het Form A) ten bewijze van de preferentiële oorsprong van de goederen (Colombia). De aangifte is administratief afgedaan.
2. Naar aanleiding van een in februari 2015 bij eiseres ingestelde controle na de invoer op overeenstemming en formele eisen van oorsprongsbewijzen die bij diverse aangiften zijn overgelegd, heeft verweerder onder meer het hiervoor onder 1 genoemde Form A ingenomen ter nadere controle op de vormvereisten.
3. Op het Form A staat in vak 11.“Certification” een onleesbare handtekening en een stempel van “U.A.E. Direccion De Impuestos y Aduanas Nacionales Colombia 13 nov 2012”. Als exporteur is in vak 1. vermeld “ [exporteur] ” en als ontvanger is in vak 2. vermeld “ [ontvanger] ”. In vak 12. “Declaration by the exporter” is ingevuld dat de goederen zijn geproduceerd in Colombia, bestemd zijn voor export naar Nederland en is als datum 13 november 2012 ingevuld.
4. Verweerder heeft in het kader van de controle na de invoer vastgesteld dat in vak 12 van het Form A de ondertekening van de exporteur ontbreekt. Deze vaststelling leidt bij verweerder tot het standpunt dat de bij de aangifte voor het vrije verkeer verleende tariefpreferentie op basis van het Form A niet in stand kan blijven. Bij brief van 17 juli 2015 heeft verweerder het voornemen tot verzenden van de utb aan eiseres bekend gemaakt.
5. Bij brief van 4 augustus 2015 heeft verweerder op verzoek van eiseres het geweigerde Form A in origineel aan haar retour gezonden. In het geweigerde Form A heeft verweerder in vak 4. “For official use”, aangetekend “Refused. No signature in box 12”, met daarbij een stempel met de datum 4 augustus 2015. Op 19 augustus 2015 heeft eiseres per e-mail aan verweerder laten weten dat ze geen vervangend certificaat kan krijgen, maar dat de exporteur het afgekeurde certificaat alsnog kan tekenen en of verweerder daarmee akkoord gaat. Uit de stukken blijkt niet dat verweerder daarop heeft gereageerd.
6. Met dagtekening 9 september 2015 is de utb aan eiseres uitgereikt. Eiseres heeft bij brief van 16 oktober 2015 een bezwaarschrift ingediend. Bij het bezwaarschrift is het eerder geweigerde Form A gevoegd, ditmaal met in vak 12. “Declaration by the exporter”, een niet gedateerd stempel van [C] voorzien van een onleesbare handtekening. De behandeling van het bezwaar is aangehouden tot 1 maart 2016 om eiseres in de gelegenheid te stellen om achteraf een nieuw Form A te overleggen. Bij e-mail van 13 april 2016 laat eiseres aan verweerder weten dat zij er niet in geslaagd is om een vervangend Form A uit Colombia te verkrijgen. Tijdens het hoorgesprek op 29 juni 2016 is aan eiseres nogmaals de gelegenheid gegeven om achteraf een nieuw certificaat te verkrijgen. Bij e-mail van 15 februari 2017 heeft eiseres aan verweerder bericht dat zij de hoop heeft opgegeven dat er een vervangend certificaat komt.”
Nu de hiervoor vermelde feiten door partijen op zichzelf niet zijn bestreden zal ook het Hof daarvan uitgaan.
3 Geschil in hoger beroep
In geschil is of de bestreden utb terecht aan belanghebbende is uitgereikt.
Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden welke door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken. Voor hetgeen zij daaraan ter zitting van het Hof hebben toegevoegd wordt verwezen naar het van het verhandelde ter zitting opgemaakte proces-verbaal.
4. Oordeel van de rechtbank
De rechtbank heeft omtrent het geschil – voor zover in hoger beroep relevant – als volgt overwogen en beslist:
“11. De rechtbank stelt voorop dat op situaties die zich vόόr het van toepassing worden van het Douanewetboek van de Unie (hierna: DWU) op 1 mei 2016 hebben voorgedaan, in het algemeen de materiële voorschriften van het Communautair Douanewetboek (hierna: CDW) en de TCDW van toepassing zijn (vgl. Hof van Justitie van de Europese Unie (hierna: HvJ) 23 februari 2006, C-201/04 (Molenbergnatie NV) en Gerechtshof Amsterdam 27 februari 2018, ECLI:NL:GHAMS:2018:605). De relevante bepalingen uit het TCDW luidden als volgt.
12. Artikel 97 terdecies, tweede lid, van de TCDW:
“Het certificaat staat de exporteur ter beschikking, zodra de goederen daadwerkelijk worden uitgevoerd of het zeker is dat zij zullen worden uitgevoerd. Een certificaat van oorsprong, formulier A, kan bij wijze van uitzondering na de uitvoer van de goederen waarop het betrekking heeft, worden afgegeven indien:
a. (..)
b. ten genoegen van de bevoegde overheidsinstanties wordt aangetoond dat het certificaat van oorsprong, formulier A, is afgegeven, maar bij invoer om technische redenen niet is
aanvaard.”
13. Artikel 97 terdecies, zesde lid, van de TCDW:
“Het is niet verplicht vak 2 van het certificaat van oorsprong, formulier A, in te vullen. Vak 12 is voorzien van de vermelding ‘Europese Unie’ of de naam van een van de lidstaten. De datum van afgifte van het certificaat van oorsprong, formulier A, wordt in vak 11 vermeld. Dat vak, dat bestemd is voor de overheidsinstantie die bevoegd is het certificaat af te geven, moet met de hand worden ondertekend, evenals vak 12 waarin de handtekening van de gemachtigde ondertekenaar van de exporteur moet worden geplaatst.”
14. Artikel 97 quindecies, eerste lid, van de TCDW:
“De certificaten van oorsprong, formulier A, of de factuurverklaringen worden ingediend bij de douaneautoriteiten van de lidstaat van invoer overeenkomstig de procedures betreffende de douaneaangifte.”
Beoordeling van het geschil
15. Op grond van artikel 201, eerste lid, aanhef en letter a, van het CDW ontstaat een douaneschuld bij invoer wanneer aan rechten bij invoer onderworpen goederen in het vrije verkeer worden gebracht. Op grond van Verordening (EU) nr. 978/2012 van 25 oktober 2012 komen goederen van oorsprong uit de landen van het Algemeen Preferentieel Systeem (hierna: APS) in aanmerking voor preferentie indien zij van oorsprong zijn uit de APS-landen overeenkomstig artikel 72 en verder van de TCDW, en met inachtneming van de procedures en methoden van administratieve samenwerking vastgesteld in artikel 97 duodecies en verder van de TCDW.
16. De rechtbank stelt vast dat eiseres bij haar aangifte niet voldaan heeft aan het voorschrift van artikel 97 terdecies, zesde lid, van de TCDW, immers op het originele Form A ontbrak in vak 12 de handtekening van de Colombiaanse exporteur. Naar het oordeel van de rechtbank is verweerder op juiste gronden tot de conclusie gekomen dat hierdoor het originele Form A om een technische reden als bedoeld in artikel 97 terdecies, tweede lid, sub b van de TCDW, niet kan worden aanvaard voor het verkrijgen van de preferentiële tariefmaatregel.
17. Artikel 97 terdecies, tweede lid, van de TCDW biedt de mogelijkheid om een Form A, bij wijze van uitzondering, af te geven na de uitvoer van de goederen, indien ten genoegen van de bevoegde overheidsinstanties wordt aangetoond dat het certificaat van
oorsprong, Form A, is afgegeven, maar bij invoer om technische redenen niet is
aanvaard. Deze bepaling voorziet in het achteraf afgeven door de bevoegde Colombiaanse overheidsinstanties van een nieuw Form A, welke het eerdere – niet aanvaarde – Form A vervangt. Anders dan eiseres kennelijk meent kan uit artikel 97 terdecies, tweede lid, van de TCDW niet worden afgeleid dat een niet aanvaard Form A achteraf nog kan worden hersteld door de exporteur het certificaat alsnog te laten ondertekenen, althans niet zonder dat deze toevoeging door de bevoegde overheidsinstanties van Colombia voor akkoord is getekend.
18. Ten behoeve van het door eiseres verkrijgen van een nieuw Form A heeft verweerder op juiste gronden op 4 augustus 2015 in het originele Form A in vak 4 aangetekend dat het formulier niet is aanvaard vanwege het ontbreken van de handtekening van de exporteur in vak 12. Daarmee heeft verweerder eiseres in de gelegenheid gesteld om in Colombia aan te tonen dat het formulier om technische redenen niet is aanvaard, hetgeen de weg voor eiseres heeft geopend om aldaar een nieuw Form A te verkrijgen. Verweerder heeft eiseres hiertoe ruim de tijd gegeven. Het is uiteindelijk eiseres zelf geweest die heeft aangeven dat er geen vervangend Form A verkregen kan worden. Dat is een omstandigheid welke in de risicosfeer van eiseres gelegen is en niet aan verweerder kan worden tegengeworpen.
19. Eiseres stelt ten slotte nog dat er sprake is van een vergissing van de Colombiaanse douaneautoriteiten. Volgens vaste jurisprudentie van HvJ beoogt artikel 220, tweede lid, aanhef en onder b, van het CDW de bescherming van gewettigd vertrouwen van de douaneschuldenaar. Op grond van dit artikelonderdeel wordt niet overgegaan tot boeking achteraf van douanerechten indien de volgende drie cumulatieve voorwaarden zijn vervuld: (1) de inning van de rechten moet achterwege zijn gebleven ten gevolge van een vergissing die aan een actieve gedraging van de bevoegde autoriteiten zelf is toe te schrijven, (2) de belastingschuldige moet deze vergissing redelijkerwijze niet hebben kunnen ontdekken én (3) de belastingschuldige moet te goeder trouw zijn en aan alle bepalingen inzake de douaneaangifte hebben voldaan. De rechtbank stelt vast dat het Form A in vak 12 niet was ondertekend door de exporteur. Deze vergissing was naar het oordeel van de rechtbank kenbaar voor eiseres. Nu aan de tweede voorwaarde niet is voldaan, komt de rechtbank niet toe aan de beoordeling of aan de overige voorwaarden voor een geslaagd beroep op het Unierechtelijke vertrouwensbeginsel is voldaan. Artikel 220, tweede lid, aanhef en onder b, van het CDW staat dus niet in de weg aan het opleggen van de utb.
20. Naar het oordeel van de rechtbank is de utb op juiste gronden aan eiseres uitgereikt. Gelet op het voorgaande zal de rechtbank het beroep ongegrond verklaren.”