Gerechtshof Amsterdam, 22-12-2020, ECLI:NL:GHAMS:2020:3767, 19/01732
Gerechtshof Amsterdam, 22-12-2020, ECLI:NL:GHAMS:2020:3767, 19/01732
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof Amsterdam
- Datum uitspraak
- 22 december 2020
- Datum publicatie
- 13 januari 2021
- ECLI
- ECLI:NL:GHAMS:2020:3767
- Formele relaties
- Cassatie: ECLI:NL:HR:2022:661
- Zaaknummer
- 19/01732
Inhoudsindicatie
navorderingsaanslag recht van successie; artikel 52 en artikel 53 SW; causaal verband tussen de omvang van de verkrijging van eiser en de omvang van de vermindering van de verkrijgingen van erfgenamen A; beroep op zorgvuldigheids- evenredigheid, gelijkheids- en vertrouwensbeginsel
Uitspraak
kenmerk 19/01732
22 december 2020
uitspraak van de meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
[X] , wonende te [Y] , belanghebbende,
gemachtigde: mr. J.J. Vetter (Geradts &Vetter advocaten-belastingkundigen),
tegen de uitspraak van 14 november 2019 in de zaak met kenmerk HAA 17/2675 van de rechtbank Noord-Holland (hierna: de rechtbank) in het geding tussen
belanghebbende
en
de inspecteur van de belastingdienst, de inspecteur,
1 Ontstaan en loop van het geding
De inspecteur heeft aan belanghebbende een navorderingsaanslag in het recht van successie opgelegd naar een belaste verkrijging van € 1.292.009 (hierna: de navorderingsaanslag).
Het daartegen gemaakte bezwaar heeft de inspecteur bij zijn uitspraak ongegrond verklaard.
De rechtbank heeft het hiertegen ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de rechtbank hoger beroep ingesteld. De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend, tevens houdende een (voorwaardelijk) incidenteel hoger beroep. Belanghebbende heeft zijn zienswijze omtrent het incidenteel hoger beroep naar voren gebracht. Belanghebbende heeft met dagtekeningen 2 oktober 2020 en 28 oktober 2020 nadere stukken ingediend. Voorafgaand aan de zitting hebben partijen hun pleitnota’s aan het Hof toegezonden.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 5 november 2020.
Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat met deze uitspraak wordt meegezonden.
2 Feiten
Op [Q] 2008 is [erflater] (hierna: erflater) overleden. In zijn testament van [W] 2003 is, voor zover van belang, bepaald:
“B. Geen wijziging erfdelen
Ik wijk niet af van de wettelijke erfopvolging of van de wettelijke regels van plaatsvervulling.
C. Wettelijke verdeling
Ik bepaal dat mijn nalatenschap overeenkomstig de wet zal worden verdeeld, zodat alle tot mijn nalatenschap behorende goederen door mijn echtgenote worden verkregen terwijl de voldoening van de schulden van de nalatenschap voor haar rekening komt.
Ieder van mijn overige erfgenamen verkrijgt een geldvordering ten laste van mijn echtgenote ter grootte van de waarde van zijn erfdeel.
D. Vaststelling geldvorderingen
De geldvorderingen van mijn overige erfgenamen worden vastgesteld binnen een jaar na mijn overlijden. In verband met deze vaststelling moet een boedelbeschrijving worden opgemaakt die de waardering van de goederen en schulden van mijn nalatenschap bevat. De waardering vindt plaats in onderling overleg. (…)”
De erfgenamen van erflater waren [echtgenote] (de echtgenote), en [dochter] (de dochter; hierna tezamen: erfgenamen A). Aan beiden is een aanslag in het recht van successie opgelegd (hierna ook: de aanslagen).
De rechtbank Amsterdam heeft in een procedure betreffende vaststelling vaderschap (artikel 1:207 van het Burgerlijk Wetboek) bij beschikking van 15 januari 2014 het vaderschap van erflater ten aanzien van belanghebbende vastgesteld. Door de gerechtelijke vaststelling geldt belanghebbende met terugwerkende kracht vanaf de geboorte als kind van erflater. Hierdoor is belanghebbende ook erfgenaam van erflater en heeft hij uit de nalatenschap een geldvordering op de echtgenote verkregen.
De erfgenamen A hebben de inspecteur verzocht de aan hen opgelegde aanslagen naar een verkrijging van ieder de helft, te verminderen naar een verkrijging van ieder een derde deel in de nalatenschap van erflater. De inspecteur heeft bij verminderingsbeschikkingen van 28 juni 2016 de aanslagen verminderd. De vermindering van de aanslagen heeft plaatsgevonden na de termijn van vijf jaar als genoemd in paragraaf 21, lid 9, van het Besluit Fiscaal Bestuursrecht (BFB; tekst 2016).
Aan belanghebbende is met dagtekening 28 juni 2016 de navorderingsaanslag opgelegd. Het over de belaste verkrijging van € 1.292.009 te betalen recht van successie bedraagt € 286.416.
Op de sterfdatum bedraagt de nalatenschap € 3.876.028; een derde deel daarvan bedraagt € 1.292.009. De nalatenschap bestond deels uit beleggingen in aandelen en deze zijn in de periode 2008 - 2014 door de banken- en kredietcrisis in waarde verminderd. Belanghebbende heeft ter voldoening aan zijn vordering uit de nalatenschap in totaal € 554.729 ontvangen.
Belanghebbende heeft ter zake van de in 2.3 vermelde procedure en de verkrijging van zijn erfdeel een bedrag van € 25.391 aan (advocaat)kosten gemaakt.
3 Geschil in hoger beroep
In geschil is of de navorderingsaanslag terecht is opgelegd, welke vraag belanghebbende ontkennend beantwoordt en de inspecteur bevestigend. Bij bevestigende beantwoording is nog in geschil of de inspecteur een algemeen beginsel van behoorlijk bestuur heeft geschonden op grond waarvan de navorderingsaanslag niet in stand kan blijven, welke vraag belanghebbende bevestigend beantwoordt en de inspecteur ontkennend. Bij ontkennende beantwoording is de hoogte van de verkrijging in geschil. Belanghebbende berekent deze op een lager bedrag dan de door de inspecteur voorgestane belaste verkrijging van € 1.292.009.