Gerechtshof Amsterdam, 10-03-2020, ECLI:NL:GHAMS:2020:589, 19/00564
Gerechtshof Amsterdam, 10-03-2020, ECLI:NL:GHAMS:2020:589, 19/00564
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof Amsterdam
- Datum uitspraak
- 10 maart 2020
- Datum publicatie
- 25 maart 2020
- ECLI
- ECLI:NL:GHAMS:2020:589
- Formele relaties
- Cassatie: ECLI:NL:HR:2020:1578
- Zaaknummer
- 19/00564
Inhoudsindicatie
Zvw. Geen recht op premiedeel van de heffingskorting omdat belanghebbende niet premieplichtig is voor de volksverzekeringen.
Uitspraak
kenmerk 19/00564
10 maart 2020
uitspraak van de vierde belastingkamer
op het hoger beroep van
[X] , wonende te [woonplaats] , belanghebbende,
(gemachtigde: [Y] )
tegen de uitspraak in de zaak met kenmerk HAA 18/3935 van de rechtbank Noord-Holland (hierna: de rechtbank) in het geding tussen
belanghebbende
en
de inspecteur van de Belastingdienst, de inspecteur.
1 Ontstaan en loop van het geding
De inspecteur heeft aan belanghebbende voor het jaar 2015 met dagtekening 31 maart 2018 een aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen opgelegd (hierna: IB), berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van nihil. De uit te betalen heffingskorting is berekend op € 269.
Na daartegen gemaakte bezwaar heeft de inspecteur bij uitspraak op bezwaar van 4 september 2018 de aanslag gehandhaafd.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak op bezwaar beroep ingesteld. De rechtbank heeft bij uitspraak van 25 februari 2019 het beroep ongegrond verklaard.
Het tegen deze uitspraak door belanghebbende ingestelde hoger beroep is bij het Hof ingekomen op 9 april 2019. De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 25 februari 2020. Aldaar is verschenen de gemachtigde van belanghebbende, voornoemd. Van de zijde van de inspecteur zijn verschenen mr. J.H. van Wier en L.J.P. Wong. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat met deze uitspraak wordt meegezonden.
2 Tussen partijen vaststaande feiten
De rechtbank heeft de volgende feiten vastgesteld (in deze uitspraak is belanghebbende aangeduid als ‘eiseres’ en de inspecteur als ‘verweerder’):
“1. Eiseres, geboren op 24 december 1966 , is sinds 2002 gehuwd met [Y] . Eiseres verbleef samen met [Y] en hun drie minderjarige kinderen gedurende 2015 in Nederland.
2. Eiseres heeft de Pakistaanse nationaliteit. Op 13 juni 2014 heeft de Immigratie- en Naturalisatiedienst (hierna: IND) de verlengingsaanvraag van eiseres voor een verblijfstitel afgewezen. Eiseres is tegen deze beslissing niet binnen de daarvoor gestelde termijn in bezwaar gekomen.
3. Op 31 maart 2016 heeft eiseres de aangifte ib/pvv 2015 ingediend. In deze aangifte heeft eiseres een verzamelinkomen van nihil aangegeven en heeft zij aangeven recht te hebben op de uitbetaling van de algemene heffingskorting.
4. Op 28 mei 2016 is de voorlopige aanslag vastgesteld. Het te ontvangen bedrag op deze voorlopige aanslag bedraagt € 1.175 en bestaat uit de betaling van de algemene heffingskorting.
5. Op 31 maart 2018 is de definitieve aanslag ib/pvv 2015 vastgesteld. De aanslag is opgelegd met een verzamelinkomen van nihil. Bij de definitieve aanslag heeft verweerder de algemene heffingskorting beperkt tot het deel van de inkomstenbelasting ter hoogte van € 269.”
Nu de hiervoor vermelde feiten door partijen op zichzelf niet zijn bestreden, zal ook het Hof daarvan uitgaan.
3 Geschil in hoger beroep
In hoger beroep in geschil of bij de onderhavige aanslag IB het bedrag aan uit te betalen heffingskorting juist is vastgesteld.
Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden welke door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken. Voor hetgeen zij daaraan ter zitting hebben toegevoegd verwijst het Hof naar het van de zitting opgemaakte proces-verbaal.