Home

Gerechtshof Amsterdam, 29-04-2021, ECLI:NL:GHAMS:2021:1329, 20/00378

Gerechtshof Amsterdam, 29-04-2021, ECLI:NL:GHAMS:2021:1329, 20/00378

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Datum uitspraak
29 april 2021
Datum publicatie
19 mei 2021
ECLI
ECLI:NL:GHAMS:2021:1329
Formele relaties
Zaaknummer
20/00378
Relevante informatie
Wet op het BTW-compensatiefonds [Tekst geldig vanaf 01-01-2023] art. 4, Wet op het BTW-compensatiefonds [Tekst geldig vanaf 01-01-2023] art. 3

Inhoudsindicatie

Na verwijzing door Hoge Raad. Een gemeente verricht voor twee begraafplaatsen op haar grondgebied activiteiten voor de aanleg, onderhoud en uitbreiding van deze begraafplaatsen en is belast met de uitgifte van grafrechten. Voor deze activiteiten is omzetbelasting in rekening gebracht. Hiervoor heeft de gemeente compensatie uit het BTW-compensatiefonds ontvangen. In geschil is of de gemeente recht heeft op een bijdrage uit het BTW-compensatiefonds.

Uitspraak

kenmerk 20/00378

29 april 2021

uitspraak van de tweede meervoudige belastingkamer

op het hoger beroep – na verwijzing door de Hoge Raad der Nederlanden – van

[X] , belanghebbende

(gemachtigde: mr. F.M. Soetens)

tegen de uitspraak van 6 juli 2017 in de zaak met kenmerk SGR 16/5490 van de rechtbank Den Haag (hierna: de rechtbank) in het geding tussen

belanghebbende

en

de inspecteur van de Belastingdienst, de inspecteur.

1 Ontstaan en loop van het geding

1.1.

De inspecteur heeft bij beschikking van 6 november 2012 van belanghebbende een bijdrage van € 234.140 uit het BTW-compensatiefonds (Bcf) over het jaar 2007 teruggevorderd.

1.2.

Belanghebbende heeft tegen deze terugvordering bezwaar gemaakt. Met de uitspraak op het bezwaar van 24 mei 2016 heeft de inspecteur het bezwaar van belanghebbende ongegrond verklaard.

1.3.

Belanghebbende heeft tegen de uitspraak op bezwaar beroep ingesteld. In haar uitspraak van 6 juli 2017 heeft de rechtbank het beroep ongegrond verklaard.

1.4.

Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de rechtbank hoger beroep ingesteld bij het Gerechtshof Den Haag. Bij uitspraak van 16 maart 2018 (ECLI:NL:GHDHA:2018:956) heeft het Hof als volgt beslist:

“Het Gerechtshof:

- vernietigt de uitspraak van de Rechtbank,

- vernietigt de uitspraak van de Inspecteur,

- vernietigt de terugvorderingsbeschikking en de beschikking heffingsrente,

- veroordeelt de Inspecteur in de proceskosten aan de zijde van belanghebbende, vastgesteld op € 4.506, en

- gelast de Inspecteur de griffierechten van € 835 aan belanghebbende te vergoeden.”

1.5.

De staatssecretaris van Financiën heeft tegen de uitspraak van het Hof beroep in cassatie ingesteld bij de Hoge Raad. Bij arrest van 19 juni 2020 (ECLI:NL:HR:2020:1070) heeft de Hoge Raad het beroep in cassatie gegrond verklaard, de uitspraak van het Hof vernietigd en de zaak ter verdere behandeling met inachtneming van het arrest verwezen naar het Hof.

2 Loop van het geding na verwijzing

2.1.

Belanghebbende en de inspecteur zijn door de griffier van het Hof in de gelegenheid gesteld een schriftelijke reactie op het verwijzingsarrest in te dienen. Belanghebbende heeft bij brief van 4 september 2020 van deze mogelijkheid gebruik gemaakt en de inspecteur bij brief van 22 juli 2020.

2.2.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 30 maart 2021. Namens belanghebbende zijn verschenen de gemachtigde voornoemd, bijgestaan door mr. N.C.M. Laan. Namens de inspecteur zijn verschenen mrs. [naam 1] en [naam 2] . Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat met deze uitspraak wordt meegezonden.

3 Feiten

3.1.

De Hoge Raad is in het verwijzingsarrest van de navolgende feiten uitgegaan:

“2.1.1 Belanghebbende, een gemeente, heeft op haar grondgebied twee gemeentelijke begraafplaatsen. Met deze voorzieningen voldoet belanghebbende aan de aan elke gemeente in Nederland op grond van artikel 33 van de Wet op de lijkbezorging (hierna: de Wlb) gegeven opdracht om voor zich of met een of meer andere gemeenten tezamen ten minste een gemeentelijke begraafplaats te hebben.

2.1.2

Op elk van de begraafplaatsen heeft belanghebbende voorzien in graven, urnenkelders en asverstrooiingsgraven. Het college van burgemeester en wethouders van belanghebbende (hierna: het College) geeft met betrekking tot deze grafruimten, urnenkelders en asverstrooiingsgraven tegen vergoeding het recht uit aan een natuurlijke persoon of aan een rechtspersoon voor het doen begraven en begraven houden van lijken in een graf, het doen bijzetten en bijgezet houden van asbussen met of zonder urnen in een urnenkelder, en het doen verstrooien van as op een asverstrooiingsgraf, met inbegrip van het onderhoud daarvan (hierna tezamen ook: de grafrechten). Belanghebbende heeft ter zake van de ontvangen vergoedingen geen omzetbelasting op aangifte voldaan.

2.1.3

Met het oog op de aanleg, het onderhoud, de uitbreiding en de inrichting van de beide gemeentelijke begraafplaatsen neemt belanghebbende goederen en diensten af waarvoor haar omzetbelasting in rekening wordt gebracht. Ter financiering van deze omzetbelasting heeft belanghebbende op de voet van artikel 9, lid 2, van de Wet op het BTW-compensatiefonds (hierna: de Wet Bcf) voor het jaar 2007 opgaven gedaan van haar recht op bijdrage uit het in artikel 1 van de Wet Bcf bedoelde BTW-compensatiefonds (hierna: het BTWcompensatiefonds). De Inspecteur heeft na afloop van dat kalenderjaar de bijdrage over dat jaar op de voet van artikel 9, lid 3, van de Wet Bcf overeenkomstig die opgaven bij beschikking vastgesteld.

2.1.4

In 2010 is door de Belastingdienst een onderzoek ingesteld naar de aanvaardbaarheid van de hiervoor in 2.1.3 bedoelde opgaven. De Inspecteur heeft naar aanleiding van de bevindingen van dat onderzoek bij beschikking de door belanghebbende voor het jaar 2007 ontvangen bijdragen met toepassing van artikel 9, lid 4, van de Wet Bcf teruggevorderd, voor zover die bijdragen de omzetbelasting betreffen die ziet op investeringen in en op het beheer en onderhoud van de beide gemeentelijke begraafplaatsen.”

3.2.

Nu de hiervoor vermelde feiten door partijen op zichzelf niet zijn bestreden zal ook het Hof daarvan uitgaan. In aanvulling hierop stelt het Hof het volgende vast.

3.3.

Op [begraafplaats 1] bevindt zich een herdenkingsmonument voor de slachtoffers van de Tweede Wereldoorlog en het graf van de militairen uit [plaatsnaam] die in deze oorlog zijn omgekomen.

Tussen partijen is na cassatie niet in geschil dat het monument zich bevindt op de begraafplaats. Voor de beoordeling van het onderhavige geschil vormen het terrein waarop het herdenkingsmonument is gevestigd en het overige deel van het terrein, één geheel.

4 Het geding na cassatie

6 Beoordeling van het geschil

7 Kosten

8 Beslissing