Home

Gerechtshof Amsterdam, 18-05-2021, ECLI:NL:GHAMS:2021:1401, 19/01662

Gerechtshof Amsterdam, 18-05-2021, ECLI:NL:GHAMS:2021:1401, 19/01662

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Datum uitspraak
18 mei 2021
Datum publicatie
8 juni 2021
ECLI
ECLI:NL:GHAMS:2021:1401
Formele relaties
Zaaknummer
19/01662

Inhoudsindicatie

Navorderingsaanslag IB/PVV. In geschil is of door belanghebbende de (in materiële zin) vereiste aangifte IB/PVV is gedaan en of terecht inkomen uit aanmerkelijk belang is bijgeteld. Het Hof oordeelt evenals de rechtbank dat de vereiste aangifte niet is gedaan. Dit leidt tot omkering en verzwaring van de bewijslast. Anders dan belanghebbende betoogt (die een vergelijking maakt met de informatiebeschikking) geldt dit voor de volledige aanslag. Belanghebbende is er niet in geslaagd overtuigend aan te tonen dat en in hoeverre de uitspraak op bezwaar onjuist is.

Uitspraak

kenmerk 19/01662

18 mei 2021

uitspraak van de derde meervoudige belastingkamer

op het hoger beroep van

[belanghebbende] , wonende te [plaats] , belanghebbende,

gemachtigde: mr. I. de Roos (Van Bavel Advocaten te Amsterdam),

tegen de uitspraak van 16 oktober 2019 in de zaak met kenmerk HAA 18/2904 van de rechtbank Noord-Holland (hierna: de rechtbank) in het geding tussen

belanghebbende

en

de inspecteur van de Belastingdienst, de inspecteur.

1 Ontstaan en loop van het geding

1.1.1.

De inspecteur heeft met dagtekening 23 december 2014 aan belanghebbende voor het jaar 2011 een aanslag opgelegd in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (hierna: ib/pvv), berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 45.004 en een belastbaar inkomen uit aanmerkelijk belang van € 183.362.

1.1.2.

Gelijktijdig is bij afzonderlijke beschikkingen een bedrag aan revisierente van € 10.540 (afkoop pensioenrechten), een bedrag van € 5.597 aan heffingsrente in rekening gebracht en een verzuimboete van € 226 opgelegd. De heffingsrente is ambtshalve verminderd tot een bedrag van € 3.411.

1.2.

Na daartegen gemaakt bezwaar heeft de inspecteur bij uitspraak, gedagtekend 28 mei 2018, de aanslag gehandhaafd. Belanghebbende heeft hiertegen beroep ingesteld.

1.3.1.

De rechtbank heeft in haar uitspraak van 16 oktober 2019 als volgt beslist (belanghebbende is hierin aangeduid als ‘eiser’, de inspecteur als ‘verweerder’):

“De rechtbank:

- verklaart het beroep gegrond;

- vernietigt de uitspraak op bezwaar;

- vernietigt de verzuimboete groot € 226;

- bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde bestreden besluit;

- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.278;

- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 46 aan eiser te vergoeden.”

1.3.2.

Het Hof leest het dictum van de uitspraak van de rechtbank – verbeterd – aldus dat dit inhoudt dat de gegrondheid van het beroep en de vernietiging van de uitspraak op bezwaar uitsluitend betrekking heeft op het bezwaar tegen de verzuimboete en dat het beroep voor het overige ongegrond is.

1.4.

Het tegen deze uitspraak ingestelde hoger beroep is bij het Hof ingekomen (per fax) op 25 november 2019, aangevuld bij brief van 24 december 2019. De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.

1.5.

Op 12 maart 2021 is een nadere stuk ontvangen van belanghebbende. Dit stuk is in afschrift verstrekt aan de wederpartij.

1.6.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 24 maart 2021. De zaak is gelijktijdig behandeld met de zaak van [X] , kenmerk 19/01663, echtgenote van belanghebbende. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat met deze uitspraak wordt meegezonden.

2 Feiten

2.1.

De rechtbank heeft de navolgende feiten vastgesteld:

“1. Eiser heeft begin jaren 90 van de vorige eeuw een vertaalbureau opgezet in de vorm van een eenmanszaak. Sedertdien heeft eiser met werkzaamheden als tolk/vertaler in zijn levensonderhoud voorzien.

2. In 1999 is de eenmanszaak van eiser fiscaal geruisloos ingebracht in een B.V. genaamd [Y] B.V. (hierna: [Y] B.V.), oprichtingsdatum 29 maart 1999. Bij oprichting zijn 95 aandelen van ieder ƒ 1.000 nominaal uitgegeven aan eiser. Hij is steeds enig aandeelhouder van [Y] B.V. geweest en heeft daarin dus een aanmerkelijk belang gehad.

3. Uit de aangifte vennootschapsbelasting (hierna: vpb) 2004 van [Y] B.V. blijkt dat sprake is geweest van een zogeheten geruisloze inbreng. Het fiscaal gestorte kapitaal bedraagt € 9.076 en wijkt derhalve af van het vennootschapsrechtelijk geplaatste kapitaal van € 43.109 (= ƒ 95.000). In de uitspraak op bezwaar is van deze gegevens uitgegaan en is de verkrijgingsprijs van eiser voor zijn aanmerkelijk belang in [Y] B.V. op € 9.076 gesteld.

4. De fiscale winstreserves van [Y] B.V. bedroegen volgens de aangifte vpb 2010 ultimo 2010 € 314.868.

5. Volgens opgaaf van de gemachtigde bedroeg de rekening-courantschuld van eiser aan [Y] B.V. per 1 januari 2011 € 216.256. De aangifte vpb 2010 van [Y] B.V. vermeldt per ultimo 2010 een bedrag van € 232.257 aan ‘vorderingen op groepsmaatschappijen’.

6. Over de rekening-courantschuld van eiser aan [Y] B.V. is in ieder geval na 2000 nimmer rente berekend.

7. Op 17 januari 2011 mailt eiser aan zijn toenmalige adviseur [de toenmalig adviseur] dat hij, eiser, eind 2010 gelden van privérekeningen heeft overgemaakt om, aldus eiser, “mijn schulden bij de BV deels terug te betalen.” Wat later, op 26 januari 2011, mailt eiser in dit verband: “Ik had schulden bij de BV. Nu is een deel afgelost.” De aflossing uit 2010 blijkt ook uit het als bijlage 1 bij het beroepschrift overgelegde Overzicht rekening courant.

8. Verder had [Y] B.V. jegens eiser een pensioenverplichting met een fiscale boekwaarde ultimo 2010 van € 52.699. Van deze pensioenverplichting is geen schriftelijke al dan niet ondertekende vastlegging overgelegd.

9. In 2011 was eiser gehuwd met mevrouw [X] en was sprake van fiscaal partnerschap. Eiser heeft in oktober 2013 aangifte IB/PVV voor het jaar 2011 gedaan en een verzamelinkomen van nihil aangegeven.

10. In het laatste kwartaal van 2011 is eiser vanuit Curaçao naar Nederland geremigreerd; namelijk op 8 oktober 2011. Op 10 oktober 2011 is dit in de registers van de Gemeentelijke Basisadministratie vastgelegd.

11. Eiser heeft tijdens de periode van zijn verblijf te Curaçao de woning aan [adres] te [plaats] aangehouden. Het laatste adres voor vertrek naar Curaçao is gelijk aan het adres na terugkomst naar Nederland.

12. Op 19 december 2011 heeft eiser al zijn aandelen [Y] B.V. verkocht voor een bedrag van € 419.425 aan de [Z] ; een derde. De koopsom werd voor een bedrag groot € 419.424 voldaan door overname door de koper van de rekening-courantschuld die eiser op dat moment aan [Y] B.V. had.

13. [Y] B.V. heeft in 2011 geen inkomsten meer gegenereerd.

14. Ten tijde van de overdracht van de aandelen is geen nadere afspraak met de koper gemaakt over de naleving door [Y] B.V. van de jegens eiser bestaande pensioenverplichting.

15. [Y] B.V. heeft geen aangiften vennootschapsbelasting ingediend over de jaren 2011 en daarna.

16. Met betrekking tot de inkomens- en vermogenspositie van eiser kan nog het volgende worden opgemerkt. In 2008 heeft eiser onroerende zaken in Curaçao gekocht. In zijn aangifte IB/PVV 2012 maakt hij melding van bezit van onroerende zaken te Curaçao voor een waarde van € 175.000 zonder enige daarmee corresponderende schuld. Volgens dezelfde aangifte heeft eiser in 2012 een winstinkomen van bijna € 48.000 gegenereerd. In 2015 heeft eiser, blijkens de tot de gedingstukken behorende berichten via e-mailverkeer, ten behoeve van de ontvanger een bankgarantie van € 70.000 af te geven. Uit de door eiser ingediende aangifte IB/PVV over het jaar 2016 blijkt dat eiser in 2016 ruim € 92.000 winst heeft genoten, blijkt hij samen met zijn fiscale partner over een overwaarde in de eigen woning te beschikken en eveneens samen met zijn fiscale partner aangifte te doen van een belastbaar vermogen in box 3 van meer dan € 380.000.”

De hiervoor vermelde feiten zijn tussen partijen niet in geschil, zodat ook het Hof daarvan zal uitgaan, behoudens de kwalificatie van de geldopnamen door belanghebbende van [Y] B.V. (hierna: [Y] BV) als rekening-courantschuld in de uitspraak van de rechtbank, omdat belanghebbende in hoger beroep heeft gesteld dat deze opnamen niet op een verstrekking ten titel rekening-courantkrediet berustten. Het Hof vult de feiten als volgt aan.

2.2.

Belanghebbende is in 2008 met zijn gezin naar Curaçao verhuisd.

2.3.

In de akte van levering van de aandelen in [Y] BV door belanghebbende aan [Z] is onder meer het volgende vermeld:

“B. Koopsom(…)3. Een gedeelte van de koopsom ten bedrage van (…) € 419.424,00 (…) wordt voldaan door overneming van de schuld in rekening-courant die de verkoper heeft aan de vennootschap ten bedrage van (…) € 419.424,00 (…).”

2.4.

In een e-mail van belanghebbende van 26 januari 2011 aan zijn toenmalige belastingadviseur is onder meer het volgende vermeld:

“Ik had schulden bij de BV. Nu is een deel afgelost (68000). Ik moet nu een balans opmaken hoeveel schulden ik heb. Vervolgens een leningcontract opmaken met een zachte rente voor die schulden en ook voor de rest van het tegoed, dat ik in de loop van 2011 nodig heb voor de bouw (…).”

2.5.1.

In een brief van de inspecteur aan belanghebbende van 22 december 2014 is onder meer het volgende vermeld:

“Afwijking van de aangifte 2011(…)1. Afwijking(en) per onderdeel van de aangifteInkomen uit werk en woning (box 1)Uit verstrekte informatie blijkt dat u op 19 december 2011 uw 100% belang in [ [Y] BV] heeft verkocht aan [Z] . De prijs voor aandelen bedroeg € 419.425. Dat bedrag zou betaald moeten worden door overname van de vordering ad € 419.424 van [ [Y] BV] op [belanghebbende] en daarnaast betaling van € 1.(…)Uit de verstrekte balans van [ [Y] BV] blijkt dat er op het moment van verkoop sprake is van een rekening courant met (…) [belanghebbende] ter grootte van € 419.424. Daarnaast heeft de B.V. nog een pensioenverplichting op de balans staan van 52.699. Uit de pensioenbrief blijkt dat u de verzekerde persoon bent.(…)U hebt op het moment van verkoop van de aandelen over het pensioen beschikt. Dit beschikken wordt op grond van artikel 19b Wet op de loonbelasting aangemerkt als loon en op grond van artikelen 3.81 juncto 3.80 en 3.1 Wet Inkomstenbelasting 2001 aangemerkt als belastbaar inkomen uit werk en woning. Als inkomsten uit werk en woning dient bij u een bedrag van € 52.699 in aanmerking te worden genomen in 2011.(…)

Inkomen uit aanmerkelijk belang (box 2)Ondanks dat u uw aandelen [ [Y] BV] heeft verkocht voor een prijs van € 419.425 heeft u (…) in uw aangifte geen melding gemaakt van een aanmerkelijk belangwinst.De aanmerkelijk belangwinst heb ik vastgesteld op € 366.725, zijnde het verkoopbedrag verminderd met het bedrag dat wordt aangemerkt als afkoop pensioen.Nu uw fiscale partner [X] en u geen keuze hebben gemaakt om eventuele gezamenlijke inkomensbestanddelen aan een van beiden toe te delen,

Zal het inkomen uit aanmerkelijk belang gelijkelijk verdeeld worden over beiden.Dit houdt in dat u een correctie inkomen uit aanmerkelijk belang krijgt van € 183.362.

2. BerekeningBelastbaar inkomen uit werk en woning (box 1)Het berekende inkomen uit werk en woning volgens de aangifte € -/- 7.695Totaalbedrag van de afwijking(en) € +52.699Vastgesteld belastbaar inkomen uit werk en woning € 45.004

Belastbaar inkomen uit aanmerkelijk belang (box 2)Het aangegeven voordeel uit aanmerkelijk belang € 0Totaalbedrag van de afwijking(en) € +183.362Vastgesteld belastbaar inkomen uit aanmerkelijk belang € 183.362”

2.5.2.

De verkrijgingsprijs van de aandelen in [Y] BV bedraagt € 9.076.

2.6.1.

In het beroepschrift is onder meer het volgende vermeld:

“10. Vanaf de oprichting van [Y] BV in 1999 nam [belanghebbende], in overleg met zijn toenmalig adviseur, gelden op uit [ [Y] BV] voor privédoeleinden. Deze opgenomen gelden werden zowel bij [belanghebbende] als bij [ [Y] BV] als rekening courant geadministreerd.”

2.6.2.

In het hogerberoepschrift is onder meer het volgende vermeld:

“14. In de jaren 1999 t/m 2005 is de administratie verzorgd door (…). Dit betrof zowel de administratie van [Y] BV als de administratie van [belanghebbende] persoonlijk. Zowel in de aangiften vennootschapsbelasting van [Y] BV als in de aangiften inkomstenbelasting van [belanghebbende] zijn de opgenomen gelden geadministreerd als rekening courant schuld van [belanghebbende] aan [Y] BV.(…)18. In de jaarstukken van [Y] BV alsmede in de door [de toenmalig adviseur] verzorgde aangiften vennootschapsbelasting (vanaf 2006) staan de opgenomen gelden geadministreerd als “vordering aandeelhouder”.”

2.7.

In het verweerschrift in eerste aanleg is onder meer het volgende vermeld:

“Uit het door gemachtigde ingenomen standpunt volgt dat niet in geschil is dat belanghebbende en (…) [X] in 2011 in de binnenlandse periode inkomsten uit aanmerkelijk belang hebben genoten welke ten onrechte niet in enige aangifte IB/PVV over 2011 zijn verantwoord. Deze inkomsten bestaan volgens gemachtigde dan uit opnamen in rekening-courant gedaan in de binnenlandse periode van 2011.

Volgens gemachtigde bedraagt de omvang van deze niet-aangegeven inkomsten uit aanmerkelijk belang € 28.039. Daarvan is op grond van artikel 2.17 lid 3 Wet inkomstenbelasting 2001 in beginsel de helft toerekenbaar aan belanghebbende, dus € 14.019. De hiermee samenhangende belasting bedraagt € 3.504, Zelfs als rekening wordt gehouden met het bedrag van de algemene heffingskorting ad € 1.987 (2011), resteert nog een netto-belastingbelang van € 1.507.”

3 Geschil in hoger beroep

3.1.

In geschil is of door belanghebbende voor het jaar 2011 de (in materiële zin) vereiste aangifte ib/pvv 2011 is gedaan en – indien dat niet het geval is – of dat dan voor de volledige aanslag heeft te leiden tot omkering en verzwaring van de bewijslast.

3.2.

Tevens is in geschil of de inspecteur ter zake van de door belanghebbende van [Y] BV opgenomen gelden terecht – al dan niet met omkering en verzwaring van de bewijslast – inkomen uit aanmerkelijk belang heeft bijgeteld.

4 Oordeel van de rechtbank

5 Beoordeling van het geschil

6 Kosten

7 7. Beslissing