Home

Gerechtshof Amsterdam, 10-08-2021, ECLI:NL:GHAMS:2021:2538, 19/01700

Gerechtshof Amsterdam, 10-08-2021, ECLI:NL:GHAMS:2021:2538, 19/01700

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Datum uitspraak
10 augustus 2021
Datum publicatie
7 februari 2022
ECLI
ECLI:NL:GHAMS:2021:2538
Formele relaties
Zaaknummer
19/01700
Relevante informatie
Algemene wet inzake rijksbelastingen [Tekst geldig vanaf 01-01-2024 tot 01-01-2025] art. 47

Inhoudsindicatie

art. 47 AWR. De informatiebeschikking kan niet in stand blijven voor zover die is gegeven vanwege het niet nakomen van de inlichtingenverplichting van artikel 47 AWR. De informatiebeschikking is wel terecht gegeven wat betreft het niet naleven van de administratieplicht.

Uitspraak

kenmerk 19/01700

10 augustus 2021

uitspraak van de vijfde meervoudige belastingkamer

op het hoger beroep van

[belanghebbende] , wonende te [woonplaats] , belanghebbende,

tegen de uitspraak van 31 oktober 2019 in de zaak met kenmerk HAA 17/1576 van de rechtbank Noord-Holland (hierna: de rechtbank) in het geding tussen

belanghebbende

en

de inspecteur van de Belastingdienst, de inspecteur.

1 Ontstaan en loop van het geding

1.1.

De inspecteur heeft met dagtekening 28 oktober 2016 met betrekking tot de voor het jaar 2015 op te leggen aanslag inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (hierna: IB/PVV) en naheffingsaanslag omzetbelasting over het tijdvak 1 januari 2015 tot en met 31 december 2015 een informatiebeschikking als bedoeld in artikel 52a, eerste lid, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (hierna: AWR) gegeven (hierna: de informatiebeschikking).

1.2.

Belanghebbende heeft hiertegen bezwaar gemaakt. De inspecteur heeft bij uitspraak op bezwaar, gedagtekend 10 maart 2017, de informatiebeschikking gehandhaafd.

1.3.

Belanghebbende heeft tegen de uitspraak op bezwaar beroep ingesteld. Bij haar uitspraak van 31 oktober 2019 heeft de rechtbank het beroep ongegrond verklaard.

1.4.

Het tegen deze uitspraak door belanghebbende ingestelde hoger beroep is bij het Hof ingekomen op 6 december 2019. De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.

1.5.

Op 20 april 2021 heeft belanghebbende op zijn verzoek bij de griffie van het Hof inzage in het zaaksdossier gekregen. Aan belanghebbende zijn daaruit kopieën verstrekt.

1.6.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 21 april 2021. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat met deze uitspraak wordt meegezonden.

2 Tussen partijen vaststaande feiten

2.1.

De rechtbank heeft de volgende feiten vastgesteld (in deze uitspraak is belanghebbende aangeduid als ‘eiser’ en de inspecteur als ‘verweerder’):

“Feiten

1. Eiser drijft een groothandel in computerprintplaten die worden aangeboden aan gespecialiseerde bedrijven ter verwijdering van de daarin verwerkte edelmetalen en andere kostbare materialen. De onderneming van eiser is onder de naam ‘ [naam 1] ’ in de Kamer van Koophandel omschreven als een groothandel in ijzer- en staalschroot en oude non-ferrometalen alsmede overige oude materialen en afvalstoffen.

2. Eiser houdt alle aandelen in [naam 2] B.V.

3. Bij brief van 5 april 2016 heeft verweerder bij eiser een boekenonderzoek aangekondigd om de aanvaardbaarheid van de aangiften omzetbelasting over het tijdvak 1 april 2015 tot en met 30 juni 2015 te onderzoeken. In deze aankondigingsbrief is het volgende vermeld over de bedrijfsadministratie van eiser:

“Om het onderzoek te bespoedigen is het noodzakelijk dat ik over de administratie over het tijdvak 1 juli 2014 tot en met 30 juni 2015 kan beschikken. Ik verzoek u dan ook er voor te zorgen dat de gehele bedrijfsadministratie over dit tijdvak op het controleadres aanwezig zal zijn.

(…) De administratieve bescheiden die tot de bedrijfsadministratie behoren, zijn:

- (afschriften van) de verkoopfacturen);

- de inkoopfacturen en nota’s

- de kasadministratie (bijvoorbeeld een kasboek);

- de bankafschriften;

- de jaarrekeningen;

- overzichten van de relevante grootboekrekeningen vanuit het gebuikte

boekhoudprogramma;

- relevante kladaantekeningen;

- relevante E-mails;

- overige van belang zijnde administratieve bescheiden.”

4. Bij brief van 26 juli 2016 heeft verweerder eiser medegedeeld dat het boekenonderzoek wordt uitgebreid naar de aanvaardbaarheid van de aangiften omzetbelasting over het tijdvak 1 januari 2015 tot en met 31 december 2015, alsmede de aanvaardbaarheid van de aangifte inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen ZVW over het jaar 2015. Op dat moment is al gedeeltelijk uitvoering gegeven aan het eerder aangekondigde boekenonderzoek. De aankondigingsbrief vermeldt, onder meer, het volgende:

“Op 15 juli 2016 heb ik het boekenonderzoek gedeeltelijk uit kunnen […]. Tijdens dit onderzoek is gebleken dat een groot deel van de administratie niet aanwezig was.

De volgende onderdelen van de administratie zijn niet aanwezig:

- Afschriften van de uitgereikte facturen;

- Afschriften van de volgende bankrekeningnummers;

 [nummer 1] [bank 1] Starters krediet;

 [nummer 2] [bank 1] Direct spaar

 [nummer 3] [bank 2] banplus betalen;

 [nummer 4] [bank 2] bank [naam 3] spaarrekening;

 [nummer 5] [bank 2] bank [naam 3] spaarrekening;

 [nummer 6] [bank 3] betaalrekening.

 Jaarcijfers over 2015 (uitgesplitst per jaar).”

5. Eiser is in de aankondigingsbrief uitbreiding boekenonderzoek gewezen op de verplichting tot het overleggen van gegevens uit hoofde van artikel 47 AWR alsmede de administratie- en bewaarplicht van artikel 52 AWR.

6. Op 28 oktober 2016 heeft verweerder ten aanzien van eiser de in geschil zijnde informatiebeschikking genomen. De informatiebeschikking is genomen omdat eiser niet of niet geheel heeft voldaan aan zijn verplichtingen van artikel 47 dan wel 52 AWR heeft voldaan. De informatiebeschikking vermeldt het volgende:

“- u heeft geen kasadministratie gevoerd terwijl u wel contante uitgaven doet en vermoedelijk ook contante inkomsten heeft gehad;

- u heeft geen inkoop-, verkoop- en voorraadadministratie gevoerd;

- u heeft € 40.000 betaald aan [naam 2] B.V. met als omschrijving “lening”. U heeft echter geen leningovereenkomst in de administratie of overige stukken die betrekking hebben op een met [naam 2] B.V. gesloten lening. Ook heb ik geen stuk aangetroffen waaruit naar voren komt dat [naam 2] B.V. op een eerder moment € 40.000 aan u heeft betaald. Ook komt uit uw administratie niet naar voren wat de herkomst van de € 40.000 is die u aan [naam 2] B.V. heeft betaald. U heeft in 2015 immers geen omzet aangegeven in uw administratie en in de belastingaangiften;

- geen controle op het banksaldo mogelijk is doordat de banksaldi ontbreken;

- agenda en een rittenadministratie ontbreken.

Vanwege het ontbreken van bovenstaande stukken is het voor mij niet controleerbaar in hoeverre u uw omzet en kosten juist heeft verantwoord in uw administratie en in de aangiften omzetbelasting. Zo kan ik door het ontbreken van een voorraad-, inkoop-, verkoopadministratie en een kasboek niet controleren of de door u in 2015 ingekochte goederen op 31 december 2015 allemaal nog tot uw voorraad behoren. U hebt namelijk geen verkopen verantwoord in uw administratie en aangiften.

In het geval bovengenoemde stukken wel tot uw administratie hebben behoord en u ze niet heeft bewaard, heeft u niet voldaan aan de bewaarplicht die in artikel 52 AWR staat. In het geval u de stukken wel heeft, maar ze niet aan mij hebt verstrekt, heeft u niet voldaan aan de verplichting van artikel 47 AWR.”

7. Bij brief van 10 november 2016, ontvangen door de Belastingdienst op 16 november 2016, heeft eiser bezwaar gemaakt tegen de informatiebeschikking. In het hoorgesprek dat in het kader van de bezwaarfase met eiser heeft plaatsgevonden, is afgesproken dat eiser tot 13 februari 2017 in de gelegenheid wordt gesteld om de in de informatiebeschikking genoemde informatie en bescheiden alsnog aan verweerder te overleggen. Deze afspraak is neergelegd in een aan eiser gerichte brief van verweerder van 1 februari 2017.

8. Naar aanleiding van voormelde afspraak heeft eiser een voorraadadministratie en een kasadministratie overgelegd, alsmede de banksaldi van de bankrekeningen [nummer 1] , [nummer 3] , [nummer 4] en [nummer 5] . De banksaldi van de rekeningen [nummer 2] , [nummer 6] , en [nummer 7] zijn niet verstrekt. Eiser heeft voorts verklaard dat hij nooit een lening is aangegaan bij [naam 2] B.V., dat er in 2015 geen contante verkopen zijn geweest en dat de opnames van de bank privé-opnamen betreffen waarvoor een rekening-courant moet worden opgesteld.

9. Op 10 maart 2017 heeft verweerder, met inachtneming van de alsnog overgelegde informatie en bescheiden, uitspraak op bezwaar gedaan. Verweerder heeft het bezwaar van eiser afgewezen op de gronden dat door eiser niet de administratie is overgelegd en de verstrekte informatie niet voldoet aan de eisen van artikel 52 van de AWR, en evenmin is voldaan aan de informatieverplichting op grond van artikel 47 AWR. De uitspraak op bezwaar vermeldt, onder meer:

“Voorraadadministratie over het jaar 2015.

Deze administratie heb ik op 13 februari 2017 van u ontvangen bestaande uit:

- lijst met inkopen vermeld in kilo’s met daarbij de prijs per kilo over de jaren 2014 en 2015;

- Voorraad per kilo per 31-12-15;

- Verkoop 2015 vermeld in kilo’s.

Bevindingen:

Ik heb bovenstaande gegevens niet kunnen verifiëren aan de hand van de primaire bronbescheiden. In uw administratie was 1 inkoopfactuur aanwezig, de andere inkoopfacturen waar u nu naar verwijst waren ten tijde van het boekenonderzoek niet aanwezig in de administratie.

Op 6 maart 2017 heb ik (telefonisch) de volgende toelichting van u op deze aangeleverde stukken ontvangen:

- De reden dat er verschillen zijn tussen de inkoop, verkoop en voorraad heeft te maken dat er veel restproducten overblijven, zogenoemde afvalstoffen (o.a. plastic en ijzer). Van deze afvalstoffen is niets geadministreerd. U heeft aangegeven te willen verklaren dat het afvalstoffen moeten zijn, deels heeft u dit gedaan met de overlegde voorraadadministratie.

Op 7 maart 2017 heb ik nogmaals een nieuwe voorraadadministratie over het jaar 2015 ontvangen. Bestaande uit:

- Beginvoorraad 1-1-2015;

- Inkopen (in kilo’s) 2015;

- Voorraad 2015 vermeld in kilo’s;

- Uitleg voor wat betreft het afval, dit naar aanleiding van het telefoongesprek d.d. 6 maart 2017 in verband met de goederenstroom. Ik heb deze gegevens niet kunnen verifiëren aan de hand van de primaire bronbescheiden.

Conclusie:

De voorraadadministratie voldoet niet aan artikel 52 AWR omdat de voorraadadministratie achteraf is opgemaakt. Omdat bovendien de ingekochte goederen niet kunnen worden gevolgd in de daaruit vloeiende verkoop- en voorraadadministratie doordat een aantal goederen in deze verkoop- en voorraadadministratie niet meer voorkomen kan de alsnog overgelegde voorraadadministratie niet worden aanvaard als een deugdelijke vastlegging die voldoet aan de minimaal aan uw onderneming te stellen eisen.

Op 6 maart 2017 heb ik van u een kasadministratie ontvangen:

De kasadministratie van betreft een opsomming van:

- Inkomsten (vermeld zonder datum);

- Geldopname;

- Uitgaven (= uitleg waarom de geldopname[n] hebben plaatsgevonden, allen voor privé bestemd).

(…) Op 6 maart 2017 heeft u (telefonisch) de volgende toelichting gegeven op deze aangeleverde stukken:

- De inkomsten: volgens U betroffen dat inkomsten waarvan de kwitanties in de administratie aanwezig waren. Echter in een eerder stadium heeft u aangegeven dat deze kwitanties betrekking zouden hebben op het jaar 2016. Na u daarmee te hebben geconfronteerd begon u te twijfelen en zei u dat het waarschijnlijk dan toch het jaar 2016 betrof (ook omdat er geen data op de kwitanties vermeld stonden);

- Kasadministratie is door u achteraf opgemaakt;

- De stortingen gedaan op [nummer 6] zijn ‘vermoedelijk’ afkomstig van privé-opnamen van andere rekeningen en gestort op deze rekening. Vermoedelijk omdat u uw bankpas kwijt was;

- U bleef het antwoord schuldig op mijn vraag waar de kosten, waarop u de voorbelasting in aftrek heeft gebracht, zijn verantwoord in de kasadministratie.

Uw kasadministratie heeft de volgende gebreken:

- Er is geen beginsaldo;

- De kasadministratie is niet regelmatig bijgewerkt en afgesloten (is immers achteraf opgesteld);

- Doordat de kassaldi ontbreken, kunnen de verschillende periodes niet op elkaar aansluiten;

- Doordat de tellingen van de inkomsten en uitgaven apart genoteerd zijn en er geen beginsaldo aanwezig is, is het niet mogelijk een volledige kasadministratie op te stellen.

- De contante uitgaven, zoals vermeld in de opgaaf van kosten die u verstrekt heeft, zijn niet vermeld in de kasadministratie.

Tijdens het telefonisch contact is u uitgelegd wat onder een kasadministratie wordt verstaan. De indruk ontstond dat het u niet duidelijk was wat een kasadministratie zou moeten inhouden.

Conclusie:

De door u achteraf opgestelde kasadministratie voldoet niet aan artikel 52 AWR. Er is geen beginstand, de door u verwerkte mutaties zijn aan de hand van de bankgegevens achteraf opgesteld. De uitgaven die u contant heeft gedaan zijn niet verwerkt in de kasadministratie (zie opgaaf zakelijke kosten). De stortingen die op bankrekening [nummer 6] zijn gedaan zijn niet verantwoord in het kasboek. Het laat zich denken dat op dezelfde wijze omzet ten onrechte niet verantwoord is.

(…) Zoals blijkt uit het voorgaande is niet alle gevraagde informatie verstrekt, zo is bijvoorbeeld niet een agenda en rittenadministratie overgelegd. Slechts de (achteraf opgemaakte) kasadministratie en voorraadadministratie zijn door u overgelegd, zodat evenmin, alsnog, is voldaan aan de informatieverplichting op grond van artikel 47 AWR.”

2.2.

Nu de hiervoor vermelde feiten door partijen op zichzelf niet zijn bestreden, zal ook het Hof daarvan uitgaan. Het Hof voegt daar het volgende aan toe.

2.3.

Bij brief van 7 oktober 2019 heeft de inspecteur – voor zover hier van belang – het volgende aan belanghebbende meegedeeld:

“Betreft: Voornemen afwijking

(…)

Ik heb uw aangifte inkomstenbelasting, premie volksverzekeringen en inkomensafhankelijke bijdrage Zorgverzekeringwet 2016 beoordeeld. (… ) Hierna leest u (…) waarom ik van plan ben van uw aangifte af te wijken. (…)

Winst uit onderneming

U hebt een belastbare winst van negatief € 30.984 aangegeven. U hebt tijdens het nog lopende boekenonderzoek informatie verstrekt over uw activiteiten. (…) Ik acht het (…) niet aannemelijk dat u met uw activiteiten winst zou realiseren. Ik beschouw daarom uw activiteiten onder de naam [naam 1] niet als een bron van inkomen. Ik zal daarom geen rekening houden met het verlies. Ik ben dan ook van plan op dit punt van de aangifte af te wijken met een bedrag van € 30.984.”

2.4.

Tijdens de zitting in hoger beroep is door belanghebbende onder meer het volgende verklaard:

“Ik kocht kilo’s computers in die gedemonteerd moesten worden en daar kwamen de onderdelen met waardevolle metalen uit die ik wilde verkopen. De geheugenkaart en harde schijf haalde ik eruit. De rest was afval. De voorraadadministratie maakte ik altijd achteraf op, die kon niet vooraf bijgehouden worden, alleen achteraf. Ik deed zaken met een grote smelterij. De input aan ingekochte kilo’s computers stond op de inkoopfactuur. Het gewicht aan materiaal dat naar smelterij [naam 4] ging was de output. Ik hield ook bij wat er na de sloop overbleef aan waardevol materiaal. Deze handel gaat over gewicht.

Ik stelde de administratie op als ik een grote bak had want ik moest minstens 10.000 kg aan [naam 4] leveren. In een bak gaat tussen de 500 en 600 kg. Ik denk dat ik in 2015 twintig bakken had. Er was zoveel werk dat die paar inkopen over de jaren heen samenlopen. De inkoop en demontage vond plaats in 2015 maar ik heb pas geleverd aan de smelterij in 2016, denk ik. Dit staat allemaal in de administratie. (…) Ik ben eind 2014 met de onderneming begonnen, en mijn eerste transactie was waarschijnlijk in 2015. Ik moet u de precieze data schuldig blijven. Ik ben begonnen, heb toen groot ingekocht en die voorraad heb ik gedemonteerd. Dat heeft een heel jaar in beslag genomen.

Ik kwam uiteindelijk tot de conclusie dat de resultaten van mijn activiteiten tegenvielen. De smelterij heeft niet genoeg betaald voor mijn leveringen. In 2016 was ik nog ondernemer. (…)

Het ging destijds om ongeveer 20 bakken afval. Ik heb die gewoon in de auto afgevoerd en in vuilniszakken in de afvalcontainers gedaan. Ik heb daar niets van vastgelegd. Als ik het in speciale containers had gedaan, zou ik ook nog afvoerkosten hebben gehad. (…)

Het Hof houdt mij voor dat de enige inkoopfactuur die tijdens het boekenonderzoek in de administratie aanwezig was, die van [bedrijf 1] voor een bedrag van € 44.234, niet aansluit bij de bankbetalingen. Mijn reactie daarop is dat dit is begonnen toen ik om teruggaaf van de omzetbelasting vroeg. Ik heb toen de volledige administratie over de jaren 2014-2016 aan de Belastingdienst gegeven. Daar zaten drie of vier inkoopfacturen bij.

Het Hof verwijst naar het verweerschrift van de inspecteur voor de rechtbank, blz. 5, punt 3.18 en 3.19, waarin onder meer [bedrijf 1] en [bedrijf 2] worden genoemd. Ik merk hierbij op dat de factuur van [bedrijf 2] een container betrof die ik had gekocht om materiaal op te vangen. Die factuur moet dan toch in de administratie hebben gezeten. (…)

Ik verwijs naar de bedragen op blz. 4 van mijn beroepschrift. Ik had destijds geen inkomsten. Ik had voorraden gekocht en heb geld geleend van mijn ouders om de vaste lasten te betalen. (…) Ik kan laten zien dat die stortingen van mijn vaders rekening zijn opgenomen. Hij nam het geld contant op en ik stortte het weer op mijn eigen rekening. U vraagt mij waarom mijn vader dat geld dan niet rechtstreeks naar mijn bankrekening heeft overgeschreven. Dat komt omdat mijn vader niet aan telebankieren doet. Hij deed zijn bankzaken met acceptgiro’s.

Het Hof houdt mij voor dat het wel om veel betalingen gaat. Mijn reactie is dat dit inderdaad zo is, maar ik was niet handig met mijn administratie.”

2.5.

Tijdens de zitting in hoger beroep is namens de inspecteur – voor zover hier van belang - het volgende verklaard:

“De punten waarop belanghebbende tekort is geschoten in zijn informatieverplichtingen liggen besloten in de informatiebeschikking. Ze zijn als het ware erin verweven.

Ik verwijs bijvoorbeeld naar bladzijde 2 van de informatiebeschikking; er is geen kasadministratie of agenda of rittenadministratie bijgehouden en de banksaldi zijn door belanghebbende in eerste instantie niet overgelegd.

Het Hof houdt mij voor dat als die administratie en/of agenda er niet zijn, belanghebbende ze ook niet kan verstrekken. De punten met betrekking tot de administratie- en bewaarplicht zijn in paragraaf 2 expliciet benoemd, maar de punten die volgens de inspecteur betrekking hebben op de informatieverplichtingen lijken niet expliciet in de informatiebeschikking te zijn opgenomen, zodat de conclusie lijkt te moeten zijn dat belanghebbende niet uit de beschikking kon afleiden in welk opzicht hij zijn inlichtingenverplichting niet zou hebben nagekomen. (…)

Aan belanghebbende is meermaals gevraagd om de saldi van de bankrekeningen. In de informatiebeschikking ligt besloten dat daaraan niet is voldaan. Ik ben het echter met het Hof eens dat de punten met betrekking tot de informatieplicht niet expliciet in de beschikking zijn opgenomen.”

3 Geschil in hoger beroep

Evenals bij de rechtbank is in hoger beroep in geschil of de informatiebeschikking terecht is gegeven.

4 Het oordeel van de rechtbank

5 Beoordeling van het geschil

6 Kosten

7 Beslissing