Home

Gerechtshof Amsterdam, 16-03-2021, ECLI:NL:GHAMS:2021:2554, 19/01674

Gerechtshof Amsterdam, 16-03-2021, ECLI:NL:GHAMS:2021:2554, 19/01674

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Datum uitspraak
16 maart 2021
Datum publicatie
31 januari 2022
ECLI
ECLI:NL:GHAMS:2021:2554
Formele relaties
Zaaknummer
19/01674
Relevante informatie
Successiewet 1956 [Tekst geldig vanaf 01-01-2024 tot 01-01-2025] art. 20

Inhoudsindicatie

Erfbelasting. Er is geen sprake van uitkeringen (legaten) aan de neven en een nicht van erflaatster die in mindering komen op het saldo van de nalatenschap.

Uitspraak

kenmerk 19/01674

16 maart 2021

uitspraak van de meervoudige belastingkamer

op het hoger beroep van

[belanghebbende] , wonende te [woonplaats] , belanghebbende,

tegen de uitspraak van 5 november 2019 in de zaak met kenmerk HAA 19/1471 van de rechtbank Noord-Holland (hierna: de rechtbank) in het geding tussen

belanghebbende

en

de inspecteur van de Belastingdienst, de inspecteur.

1 Ontstaan en loop van het geding

1.1.

De inspecteur heeft op 21 augustus 2018 aan belanghebbende een aanslag erfbelasting opgelegd naar een belaste verkrijging van € 15.159.

1.2.

Belanghebbende heeft bij brief van 19 augustus 2018 hiertegen bezwaar gemaakt.

De inspecteur heeft bij uitspraak op bezwaar, gedagtekend 6 januari 2019, het bezwaar afgewezen en de aanslag gehandhaafd.

1.3.

Belanghebbende heeft tegen de uitspraak op bezwaar beroep ingesteld. Bij uitspraak van 5 november 2019 heeft de rechtbank het beroep ongegrond verklaard.

1.4.

Het tegen de uitspraak van de rechtbank door belanghebbende ingestelde hoger beroep is bij het Hof ingekomen op 27 november 2019. De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.

1.5.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 5 november 2020. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat met deze uitspraak wordt meegezonden.

2 Tussen partijen vaststaande feiten

2.1.

De rechtbank heeft de volgende feiten vastgesteld (daarin is belanghebbende aangeduid als ‘eiser’ en de inspecteur als ‘verweerder’):

“1. [erflaatster] is overleden op 26 april 2017 (hierna: erflaatster). Erflaatster heeft geen testament op laten maken.

2. Erflaatster was niet gehuwd, had geen geregistreerde partner noch had zij kinderen. Erflaatster had drie broers: [naam 1] , [belanghebbende] (eiser) en [naam 2] .

3. Eiser heeft als gemachtigd erfgenaam aangifte erfbelasting gedaan, mede namens zijn broers [naam 1] en [naam 2] . Uit de aangifte erfbelasting volgt een zuiver saldo van de nalatenschap van € 51.864.

4. In de aangifte heeft eiser aangegeven dat erfgenamen [naam 3] , [naam 4] , [naam 5] en [naam 6] ieder een legaat van minder dan € 2.129 uitgekeerd hebben gekregen. Voornoemde personen zijn de neven en nicht van erflaatster.

5. Eiser heeft aan [naam 4] , [naam 5] en [naam 6] (de kinderen van eiser) ieder € 2.100 en aan [naam 3] € 2.000 ten titel van legaat uitgekeerd.

6. Verweerder is bij de aanslagen erfbelasting ten aanzien van eiser, [naam 1] en [belanghebbende] [Hof: bedoeld wordt [naam 2] ] afgeweken van de aangifte erfbelasting. De uitkeringen aan de neven en nicht van erflaatster zijn niet als aftrek op de nalatenschap geaccepteerd.

7. Eiser heeft bezwaar gemaakt tegen de aanslagen erfbelasting van hemzelf, [naam 1] en [belanghebbende] [Hof: bedoeld wordt [naam 2] ].

8. Bij uitspraak op bezwaar van 6 januari 2019 heeft verweerder het bezwaar inzake de aanslagen van eiser, [naam 1] en [naam 2] afgewezen.

9. Eiser heeft, mede namens [naam 1] en [naam 2] , beroep ingesteld tegen deze uitspraak op bezwaar.”

2.2.

Aangezien de hiervoor vermelde feiten door partijen op zichzelf niet zijn bestreden, zal ook het Hof daarvan uitgaan. In aanvulling hierop voegt het Hof nog de volgende feiten toe.

2.3.

Belanghebbende was tot het overlijden van erflaatster haar mentor en bewindvoerder.

2.4.

Ter zitting heeft belanghebbende het volgende verklaard:

“Ik baseer mijn standpunt op de omstandigheid dat ik zelf het levend testament ben van mijn zuster en dat sprake is van afdwingbare rechten op het idee dat de wet open staat voor een uitzondering. In dit geval zou een uitzondering moeten gelden voor mijn zus, omdat haar neven en nicht heel veel contact met haar hadden. Mijn zus zei: ‘Die moeten ook wat krijgen, niet overslaan!’ Haar niveau was ongeveer dat van een negenjarige. Ze was 54 jaar toen zij stierf.

(..)

Ik antwoord hierop dat niet aan een testament is gedacht omdat mijn zus redelijk vitaal was. Haar overlijden kwam erg onverwacht. Zij zat vanaf haar zesde jaar in een instelling. Op een bepaald moment moest er iets gebeuren. Zij kon niet voor zichzelf zorgen en had geen idee van geld. Uiteindelijk hebben we de [naam 7] gevonden en daar is zij opgenomen. Mijn zuster kon aan niemand uiten wat zij zou willen bij haar overlijden. Dat is bijzonder. Ik heb daarom geprobeerd in haar geest te handelen.”

3 Geschil in hoger beroep

Evenals bij de rechtbank is in hoger beroep in geschil of sprake is van uitkeringen (legaten) aan de neven en een nicht van erflaatster die in mindering komen op het saldo van de nalatenschap van erflaatster.

4 Het oordeel van de rechtbank

5 Beoordeling van het geschil

6 Kosten

7 Beslissing