Rechtbank Noord-Holland, 05-11-2019, ECLI:NL:RBNHO:2019:10072, AWB - 19 _ 1471
Rechtbank Noord-Holland, 05-11-2019, ECLI:NL:RBNHO:2019:10072, AWB - 19 _ 1471
Gegevens
- Instantie
- Rechtbank Noord-Holland
- Datum uitspraak
- 5 november 2019
- Datum publicatie
- 24 december 2019
- ECLI
- ECLI:NL:RBNHO:2019:10072
- Formele relaties
- Hoger beroep: ECLI:NL:GHAMS:2021:2554, Bekrachtiging/bevestiging
- Zaaknummer
- AWB - 19 _ 1471
Inhoudsindicatie
Erflaatster heeft geen uiterste wilsbeschikking. Haar broers, waaronder eiser, zijn de wettelijke erfgenamen. Uitkeringen aan neven en nicht van erflaatster als zijnde ereschuld, dan wel schenking of gift komen niet mindering op de nalatenschap. Beroep ongegrond.
Uitspraak
Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummer: HAA 19/1471
en
Procesverloop
Verweerder heeft aan eiser voor het jaar 2017 een aanslag erfbelasting opgelegd naar een bedrag van € 4.547.
Verweerder heeft bij uitspraak op bezwaar de aanslag gehandhaafd.
Eiser heeft daartegen beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Eiser heeft vóór de zitting nadere stukken ingediend. Deze stukken zijn in afschrift verstrekt aan verweerder.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 15 oktober 2019 te Haarlem. De zaak is gelijktijdig behandeld met de zaken van [A] (zaaknummer HAA 19/4666) en [B] (zaaknummer HAA 19/4667).
Eiser is verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. J.C. Berkhof-Floor en mr. L.R. Lard.
Overwegingen
Feiten
1. [C] is overleden op [datum] 2017 (hierna: erflaatster). Erflaatster heeft geen testament op laten maken.
2. Erflaatster was niet gehuwd, had geen geregistreerde partner noch had zij kinderen. Erflaatster had drie broers: [A] , [X] (eiser) en [B] .
3. Eiser heeft als gemachtigd erfgenaam aangifte erfbelasting gedaan, mede namens zijn broers [A] en [B] . Uit de aangifte erfbelasting volgt een zuiver saldo van de nalatenschap van € 51.864.
4. In de aangifte heeft eiser aangegeven dat erfgenamen [D] , [E] , [F] en [G] ieder een legaat van minder dan € 2.129 uitgekeerd hebben gekregen. Voornoemde personen zijn de neven en nicht van erflaatster.
5. Eiser heeft aan [E] , [F] en [G] (de kinderen van eiser) ieder € 2.100 en aan [D] € 2.000 ten titel van legaat uitgekeerd.
6. Verweerder is bij de aanslagen erfbelasting ten aanzien van eiser, [A] en [X] afgeweken van de aangifte erfbelasting. De uitkeringen aan de neven en nicht van erflaatster zijn niet als aftrek op de nalatenschap geaccepteerd.
7. Eiser heeft bezwaar gemaakt tegen de aanslagen erfbelasting van hemzelf, [A] en [X] .
8. Bij uitspraak op bezwaar van 6 januari 2019 heeft verweerder het bezwaar inzake de aanslagen van eiser, [A] en [B] afgewezen.
9. Eiser heeft, mede namens [A] en [B] , beroep ingesteld tegen deze uitspraak op bezwaar.
Geschil
10. In geschil is of de uitkeringen aan de neven en nicht van erflaatster in mindering kunnen worden gebracht op de nalatenschap.
11. Eiser beantwoordt die vraag bevestigend. Eiser voert aan dat de uitkeringen aan de neven en nicht op grond van artikel 4:126 van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) in samenhang met artikel 4:7, eerste lid, en onder i, BW als schuld van de nalatenschap dienen te worden aangemerkt. Ter onderbouwing van zijn standpunt voert eiser aan dat het ereschulden van erflaatster aan de neven en nicht betreffen. Deze ereschulden zijn ontstaan doordat het gedrag van de neven en nicht hebben bijgedragen aan het levensgeluk van erflaatster. Eiser stelt dat dit de wil van zijn zus was. Hij weet dit omdat hij jarenlang mentor was van zijn zus. De overige erfgenamen zijn akkoord met deze handelswijze.
12. Eiser concludeert tot gegrondverklaring van het beroep, vernietiging van de uitspraak op bezwaar en vermindering van de aanslagen erfbelasting overeenkomstig zijn aangifte erfbelasting.
13. Verweerder stelt dat de uitkeringen aan de neven en nicht niet in mindering op de nalatenschap kunnen worden gebracht. De neven en nicht zijn geen wettige erfgenamen, er is geen testament en de uitkeringen zijn niet aan te merken als een schenking of gift in de zin van artikel 4:126 BW. Ter zitting heeft verweerder aangevoerd dat de betalingen niet zijn verricht ten titel van een in rechte afdwingbare schuld. Verweerder concludeert tot ongegrondverklaring van het beroep.
14. Voor het overige verwijst de rechtbank naar de gedingstukken.
Wettelijk kader
15. Artikel 1, eerste lid, aanhef en onderdeel 1, van de Successiewet 1956 (hierna: Sw) bepaalt het volgende:
1. Krachtens deze wet worden de volgende belastingen geheven:
1°. erfbelasting over de waarde van al wat krachtens erfrecht wordt verkregen door het overlijden van iemand die ten tijde van het overlijden in Nederland woonde.
De wettelijke regeling van het erfrecht is neergelegd in Boek 4 BW. Ingevolge artikel 4:1, eerste lid, van het BW vindt erfopvolging plaats bij versterf of krachtens uiterste wilsbeschikking.
Ingevolge artikel 4:10, eerste lid, van het BW treden in de eerste plaats als erfgenamen in een nalatenschap op de niet van tafel en bed gescheiden echtgenoot tezamen met diens kinderen, vervolgens diens ouders, broers en zussen.
Ingevolge artikel 4:7, eerste lid aanhef, en onder 1, BW zijn schulden van de nalatenschap: de schulden uit giften en andere handelingen die ingevolge artikel 4:126 BW worden aangemerkt als legaten.
Artikel 4:126, eerste lid, BW bepaalt het volgende.
Een schenking of andere gift wordt, voor zover deze de strekking heeft dat zij pas na het overlijden van de schenker of gever wordt uitgevoerd, en zij niet reeds tijdens het leven van de schenker of gever is uitgevoerd, voor de toepassing van hetgeen in dit Boek is bepaald betreffende inkorting en vermindering aangemerkt als een legaat ten laste van de gezamenlijke erfgenamen. In afwijking van de artikelen 87 lid 2 en 120 lid 3 komt de schenking of andere gift, indien daarbij niet anders is bepaald, als laatste voor inkorting en vermindering in aanmerking. Kan de schenking of andere gift tot aan het overlijden van de schenker of gever worden herroepen, dan mist de tweede zin toepassing.
Artikel 20, derde lid, van de Sw bepaalt het volgende.
De schulden ten laste van de erflater kunnen slechts worden afgetrokken voor zover zij rechtens afdwingbaar zijn.
16. De rechtbank overweegt dat vaststaat dat erflaatster geen uiterste wilsbeschikking heeft doen opmaken. Niet ter discussie staat dat eiser en zijn broers de enige wettelijke erfgenamen zijn van erflaatster.
17. De rechtbank is van oordeel dat, wat er ook zij van het bestaan van de door eiser gestelde ereschulden, ereschulden geen rechtens afdwingbare schulden betreffen. Op grond van het hiervoor weergegeven artikel 20, derde lid, van de Sw komen deze ereschulden niet voor aftrek op de nalatenschap in aanmerking.
18. De rechtbank overweegt dat, anders dan eiser in zijn beroepschrift en aanvulling daarop heeft bepleit, de uitkeringen aan de neven en de nicht geen schenkingen of giften zijn zoals bedoeld in artikel 4:126, eerste lid, van het BW. Immers de schenking en de gift als bedoeld in voormeld artikel hebben als kenmerk dat zij zijn gedaan door (of namens) erflaatster voorafgaand aan het overlijden onder de opschortende voorwaarde van het overlijden. Daarvan is in deze zaak niet gebleken. Dat dergelijke schenkingen dan wel giften in overeenstemming met de wil van erflaatster zouden zijn gedaan, wat daar overigens ook van zij, is voor het aannemen van een dergelijke gift of schenking onvoldoende. Ook anderszins is niet gebleken dat de uitkeringen aan de neven en nicht zijn aan te merken als schulden die op de nalatenschap in aftrek komen.
19. Gelet op het vorenoverwogene dient het beroep ongegrond te worden verklaard.
Proceskosten
20. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. B. van Walderveen, rechter, in aanwezigheid van
mr. B. Schaafsma, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 5 november 2019.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op: