Home

Gerechtshof Amsterdam, 19-10-2021, ECLI:NL:GHAMS:2021:3139, 20/00495

Gerechtshof Amsterdam, 19-10-2021, ECLI:NL:GHAMS:2021:3139, 20/00495

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Datum uitspraak
19 oktober 2021
Datum publicatie
10 november 2021
ECLI
ECLI:NL:GHAMS:2021:3139
Formele relaties
Zaaknummer
20/00495

Inhoudsindicatie

Vennootschapsbelasting. Artikel 10a Wet Vpb 1969. Totaalwinst, valutaresultaat vrijstellen, tegenbewijsregeling, bewijslastverdeling.

Uitspraak

kenmerk 20/00495

19 oktober 2021

uitspraak van de derde meervoudige belastingkamer

op het hoger beroep van

de inspecteur van de Belastingdienst, de inspecteur,

tegen de uitspraak van 22 juli 2020 in de zaak met kenmerk HAA 19/2315 van de rechtbank Noord-Holland (hierna: de rechtbank) in het geding tussen

[X B.V.] , gevestigd te [Z] , belanghebbende,

gemachtigden: mr. M. Benabdallah en H.O.A. van Dobbenburgh (Baker & McKenzie Amsterdam N.V.), hierna: gemachtigde,

en

de inspecteur.

1 Ontstaan en loop van het geding

1.1.

Met dagtekening 13 oktober 2018 heeft de inspecteur aan belanghebbende voor het jaar 2015 een aanslag vennootschapsbelasting (Vpb) opgelegd naar een belastbaar bedrag van € 2.288.112 (hierna: de aanslag). Tevens is bij beschikking € 85.634 aan belastingrente in rekening gebracht.

1.2.

Nadat belanghebbende daartegen bezwaar heeft gemaakt, heeft de inspecteur bij uitspraak op bezwaar van 15 april 2019 het bezwaar ongegrond verklaard en de aanslag en de beschikking belastingrente gehandhaafd. Belanghebbende heeft daartegen beroep ingesteld bij de rechtbank.

1.3.

De rechtbank heeft bij haar uitspraak van 22 juli 2020 als volgt beslist (in deze uitspraak is belanghebbende aangeduid als ‘eiseres’ en de inspecteur als ‘verweerder’):

“De rechtbank:

-

verklaart het beroep gegrond;

-

vernietigt de uitspraak op bezwaar;

-

vermindert de belastingaanslag tot een berekend naar een belastbaar bedrag van € 706.467 en bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde bestreden besluit;

-

bepaalt dat de beschikking belastingrente dienovereenkomstig verminderd wordt;

-

veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 1.572;

-

draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 345 aan eiseres te vergoeden.”

1.4.

De inspecteur heeft tegen de uitspraak van de rechtbank hoger beroep ingesteld, ingekomen bij het Hof op 4 september 2020. Belanghebbende heeft een verweerschrift ingediend.

1.5.

Belanghebbende heeft bij brief van 15 september 2020 verzocht om verwijzing van de zaak naar een ander gerechtshof. Dit verzoek is door het Hof afgewezen bij brief van 21 september 2020.

1.6.

De inspecteur heeft bij brief van 24 augustus 2021 een nader stuk ingediend. Een afschrift hiervan is aan de wederpartij verstrekt.

1.7.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 15 september 2021. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat met deze uitspraak wordt meegezonden.

2 Feiten

2.1.

De rechtbank heeft de feiten als volgt vastgesteld:

Feiten

Algemeen

1. Eiseres is onderdeel van de [D] , een beursgenoteerd bedrijf dat is gespecialiseerd in informatiediensten en -producten, vooral in de financiële, juridische, fiscale, medische en wetenschappelijke sectoren.

2. Eiseres is moedermaatschappij van een fiscale eenheid in de zin van artikel 15 van de Wet op de vennootschapsbelasting 1969 (Wet Vpb) waarin [E] B.V. ( [E] ) is gevoegd als dochtermaatschappij.

3. Eiseres houdt, via haar gevoegde dochtermaatschappij [E] , de volgende belangen in Argentinië gevestigde vennootschappen:

- 100% van de aandelen in [F] (" [F] ");

- 30% van de aandelen in [G] (" [G] "). De overige 70% van de aandelen [G] worden gehouden door [F] ;

- 51% van de aandelen in [H] (" [H] "). De overige 49% van de aandelen in [H] worden gehouden door [G] .;

- 51% van de aandelen in [I] ,(" [I] "). De overige 49% van de aandelen in [I] worden gehouden door [G] .

4. Eiseres heeft in 2014 kapitaalstortingen verricht in [H] en [I] . Deze kapitaalstoringen is eiseres renteloos schuldig gebleven. De kapitaalstortingen en de daarmee verband houdende schulden luiden in Argentijnse Peso. Eiseres doet aangifte vennootschapsbelasting in Euro.

5. De kapitaalstorting in [H] vond plaats op 22 december 2014. De met de kapitaalstorting samenhangende schuld bedroeg per 31 december 2014 Peso 27.749.333. Gedurende 2015 zijn de volgende betalingen gedaan door eiseres, ter gedeeltelijke voldoening van deze schuld:

- een betaling van Peso 7.150.349 op 10 maart 2015; en

- een betaling van Peso 4.430.000 op 11 mei 2015.

Het restant van Peso 16.168.984 is eiseres gedurende het jaar 2015 schuldig gebleven.

6.
De kapitaalstorting in [I] vond plaats op 22 december 2014. De met de kapitaalstorting samenhangende schuld bedroeg per 31 december 2014 Peso 105.499.352. Gedurende 2015 zijn de volgende betalingen gedaan door de fiscale eenheid, ter gedeeltelijke voldoening van deze schuld:

- een betaling van Peso 8.642.000 op 9 februari 2015;

- een betaling van Peso 18.515.573 op 10 maart 2015; en

- een betaling van Peso 4.412.500 op 20 april 2015.

Het restant van Peso 73.929.279 is de fiscale eenheid gedurende het jaar 2015 schuldig gebleven.

7. In 2015 heeft eiseres op de uitstaande schulden aan [H] en [I] een positief valutaresultaat gerealiseerd van in totaal € 1.795.728. Gezien het verband tussen de uitstaande schulden en de hiervoor genoemde kapitaalstortingen in [H] en [I] heeft eiseres een positief valutaresultaat van € 1 789.512 niet in aanmerking genomen bij het vaststellen van haar belastbare winst op grond van artikel 10a, eerste lid, van de Wet Vpb.

8. In 2015 heeft eiseres een bedrag aan rente betaald van € 214.083 dat op grond van artikel 10a, eerste lid, van de Wet Vpb niet aftrekbaar is. Per saldo heeft eiseres op grond van artikel 10a, eerste lid, van de Wet Vpb het volgende bedrag buiten aanmerking gelaten bij het berekenen van haar belastbare winst.

Valutawinst: € 1.789.512
Betaalde rente (af):-/- 214.083

Saldo: € 1.575.429

9. Eiseres heeft in de aangiften vennootschapsbelasting 2014 en 2015 geen beroep gedaan op de tegenbewijsregeling van artikel 10a, derde lid, van de Wet Vpb. De op 28 april 2017 ingediende aangifte vennootschapsbelasting 2015 vermeldt een belastbaar bedrag van € 2.980.195.

10. Naar aanleiding van de ingediende aangifte vennootschapsbelasting 2015 is een nadere voorlopige aanslag vennootschapsbelasting opgelegd. De verschuldigde vennootschapsbelasting bedraagt € 735.048. Over de periode van 1 juli 2016 tot en met 8 juli 2017 is een bedrag van € 19.650 belastingrente in rekening gebracht.

11. Op 22 juni 2017 heeft eiseres een herziene aangifte vennootschapsbelasting 2015 ingediend, met een belastbaar bedrag van € 504.837.

12. Naar aanleiding van de herziene aangifte vennootschapsbelasting 2015 heeft verweerder de voorlopige aanslagen vennootschapsbelasting verminderd tot een bedrag van in totaal € 116.208. Op de eerdere voorlopige aanslag is op 17 juli 2017 een bedrag van € 378.619 terugbetaald. Op het terugbetaalde bedrag is geen belastingrente vergoed. De eerder in rekening gebrachte belastingrente is terugbetaald.

13. Bij het opleggen van de aanslag vennootschapsbelasting 2015 is verweerder afgeweken van de ingediende aangifte vennootschapsbelasting en is de belastbare winst verhoogd met een bedrag van € 1783.275 en de aanslag vastgesteld naar een belastbaar bedrag van € 2.288.112. Het bedrag van € 1.783.275 waarmee de belastbare winst is verhoogd, is als volgt samengesteld.

Niet in aanmerking genomen bedrag ex artikel 10a van de Wet Vpb: € 1.575.429

In aftrek gebracht liquidatieverlies: € 207.846
Totaal: € 1.783.275

14. Over het jaar 2015 is bij beschikking van 13 oktober 2018 € 85.634 belastingrente in rekening gebracht, berekend over de periode 1 juli 2016 tot en met 24 november 2018.

15. Een e-mail van 13 april 2018 van mevrouw [J] , tax director van eiseres, in reactie op vragen van verweerder naar aanleiding van de aangifte vennootschapsbelasting 2015, bevat de volgende toelichting op de kapitaalstortingen in [H] en [I] :

“The capital contributions in LATAM [naar het Hof begrijpt: Latijns Amerika] are requested from time to time by the subsidiaries for additional working capital, which is provided through capital contributions by the shareholder [E] . We make physical bank transfers only when funds are needed to make immediate payments (for salaries, to pay some bills etc.). Cash management does not allow to transfer the funds to countries within LATAM and to keep them on local bank accounts due to the sovereign risk carried by LATAM countries.

Additionally the legal compliance around capital contributions in LATAM is significant so from local point of view the subsidiaries of Dutch entity in LATAM prefer to resolve one capital contribution periodically and not for each funding needed (it would be almost impossible to manage the registration and compliance process).””

Nu de hiervoor vermelde feiten door partijen niet zijn bestreden, zal ook het Hof van die feiten uitgaan.

2.2.1.

In zijn hogerberoepschrift heeft de inspecteur gesteld dat ook de feiten als vermeld in onderdeel 4.3 van zijn verweerschrift in eerste aanleg van belang zijn. In verband daarmee voegt het Hof nog het volgende toe.

2.2.2.

De in onderdeel 15 van de uitspraak van de rechtbank aangehaalde e-mail van 13 april 2018 van mevrouw [J] bevat in aansluiting op het door de rechtbank aangehaalde deel daarvan de volgende zin:

“This is common practice in LATAM.”

2.2.3.

In een e-mail van mevrouw [J] aan de inspecteur van 7 augustus 2018 is onder meer het volgende vermeld:

“Corporate income tax positions with respect to the FX gains

a. FX gain on the capital contributions

As discussed, the FX gain of EUR 1.79 million is realized on a debt that is related to a capital contribution made into a subsidiary in Latin America. Therefore, this debt is related to a tainted transaction for purposes of article 10a CITA, which means that interest expenses on that debt are not tax deductible in the Netherlands unless the taxpayer (i.e. [X B.V.] ) makes plausible that one of the counter-evidence rules applies. Based on established case law from the Dutch Supreme Court (HR 24 February 2012, BNB 2012/229), the tax treatment of FX results (both gains and losses) realized on such tainted debt follows the treatment of the interest expenses.

Because interest expenses on the tainted debt related to the capital contributions are not deductible at the level of [X B.V.] , the FX gain should also not be taxable at the level of [X B.V.] . [X B.V.] does not believe there are arguments to apply the counter evidence rule and it has therefore not done so in its 2015 (or later) CIT return. For this reason, [X B.V.] is of the view that the position taken with respect to the FX gain on the indebted capital contributions is correct.”

2.3.

Ter zitting van het Hof heeft de inspecteur onder meer het volgende verklaard:

“De vraag van de voorzitter of de wijze waarop de rechtbank in haar beslissing de vermindering van het belastbaar bedrag heeft berekend juist is, beantwoord ik bevestigend. De wijze waarop de rechtbank de vermindering van het belastbaar bedrag heeft berekend, is niet in geschil. Volgens die berekening bedraagt de in aanmerking te nemen valutawinst € 1.795.728.”

3 Geschil in hoger beroep

3.1.

Evenals bij de rechtbank is in hoger beroep in geschil of belanghebbende bij het bepalen van de belastbare winst ertoe gehouden is de tegenbewijsregeling van artikel 10a, derde lid, aanhef en onderdeel a, van de Wet op de vennootschapsbelasting 1969 (hierna: de Wet) toe te passen, en, zo ja, of dit in het onderhavige geval tot gevolg heeft dat het door haar behaalde positieve valutaresultaat op een – in de zin van artikel 10a van de Wet – besmette geldlening tot de belastbare winst moet worden gerekend.

3.2.

Indien deze vragen bevestigend moeten worden beantwoord – met als gevolg dat de belastbare winst van de aanslag in stand blijft – is tussen partijen de berekening van de belastingrente in geschil.

3.3.

Voorts is in geschil of belanghebbende recht heeft op een integrale vergoeding van de proceskosten in hoger beroep.

4 Oordeel van de rechtbank

5 Beoordeling van het geschil

6 Kosten

7 Beslissing