Home

Gerechtshof Amsterdam, 30-09-2021, ECLI:NL:GHAMS:2021:3142, BKDH-21/00574

Gerechtshof Amsterdam, 30-09-2021, ECLI:NL:GHAMS:2021:3142, BKDH-21/00574

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Datum uitspraak
30 september 2021
Datum publicatie
25 oktober 2021
ECLI
ECLI:NL:GHAMS:2021:3142
Zaaknummer
BKDH-21/00574

Inhoudsindicatie

Dwangsom. Het tegen de dwangsombeschikking gerichte bezwaar is kennelijk niet-ontvankelijk omdat het onderliggende besluit niet voor bezwaar vatbaar is.

Uitspraak

Zittingsplaats Den Haag

Team Belastingrecht

meervoudige kamer

nummer BKDH-21/00574

in het geding tussen:

(gemachtigde: A. Bakker)

en

(vertegenwoordiger: […] )

op het hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam (de Rechtbank) van 16 oktober 2019, nummer AMS 19/25.

Procesverloop

1.1.

Belanghebbende heeft (opnieuw) verzocht om afgifte van een beschikking op grond van de Wet waardering onroerende zaken (Wet WOZ) voor het belastingjaar 2015. De Heffingsambtenaar heeft dit verzoek geweigerd (de weigering van het verzoek). Belanghebbende heeft hier op 31 december 2017 bezwaar tegen gemaakt.

1.2.

Belanghebbende heeft de Heffingsambtenaar op 16 maart 2018 in gebreke gesteld wegens het uitblijven van het doen van uitspraak op bezwaar met betrekking tot de weigering van het verzoek. Belanghebbende heeft vervolgens beroep ingesteld tegen het niet beslissen op het bezwaarschrift tegen de weigering van het verzoek.

1.3.

Op 3 oktober 2018 en lopende het beroep bij de Rechtbank heeft de Heffingsambtenaar het bezwaar met betrekking tot de weigering op het verzoek kennelijk niet-ontvankelijk verklaard. De Rechtbank heeft vervolgens het beroep niet tijdig beslissen gegrond verklaard en het beroep tegen de bestreden uitspraak op bezwaar ongegrond verklaard (Rechtbank Amsterdam 20 december 2018, ECLI:NL:RBAMS:2018:9301). Dit oordeel is bevestigd door het Gerechtshof Amsterdam (Gerechtshof Amsterdam 11 juli 2019 ECLI:NL:GHAMS:2019:2444). De Hoge Raad heeft het daartegen gerichte beroep in cassatie ongegrond verklaard (Hoge Raad 17 april 2020, ECLI:NL:HR:2020:667).

1.4

Op eveneens 3 oktober 2018 heeft de Heffingsambtenaar het verzoek van belanghebbende om toekenning van een dwangsom afgewezen (de dwangsombeschikking).

1.5.

Belanghebbende heeft bezwaar gemaakt tegen de dwangsombeschikking. De Heffingsambtenaar heeft het bezwaar kennelijk ongegrond verklaard.

1.6.

Belanghebbende heeft tegen de uitspraak op bezwaar beroep ingesteld bij de Rechtbank. Er is een griffierecht geheven van € 46. De Rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.

1.7.

Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld bij het Gerechtshof Amsterdam. In verband met het hoger beroep is door de griffier een griffierecht geheven van € 128. De Heffingsambtenaar heeft een verweerschrift ingediend. Op 9 augustus 2021 is van de zijde van belanghebbende een nader stuk met bijlagen ingekomen.

1.8.

In de Tijdelijke aanwijzing gerechtshof Den Haag voor hogerberoepszaken belastingen van het gerechtshof Amsterdam (Stcrt. 2021, 30632) is het gerechtshof Den Haag aangewezen als gerechtshof waarvan de zittingsplaats tijdelijk mede wordt aangemerkt als zittingsplaats van het gerechtshof Amsterdam. Op grond van voornoemde regeling heeft de mondelinge behandeling plaatsgehad via videoverbinding (Skype) met het gerechtshof Den Haag op 19 augustus 2021. Partijen zijn verschenen, waarbij sprake was van een rechtstreekse beeld- en geluidsverbinding met het Hof. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt.

Feiten

2.1

Belanghebbende heeft in [woonplaats] een woning die is gebouwd op een perceel grond dat eigendom is van de erfverpachter, zijnde de gemeente Amsterdam.

2.2.

Op de erfpacht zijn algemene bepalingen voor voortdurende erfpacht van toepassing. De erfpacht duurt voor onbepaalde tijd voort, maar de daarbij horende canon geldt voor een tijdvak van meestal 50 jaar. Op 9 mei 2017 heeft het college van burgemeester en wethouders (het college) een overstapregeling van voortdurende naar eeuwigdurende erfpacht voor woonbestemmingen 2017 vastgesteld (de overstapregeling). Kern van de overstapregeling is dat de canon niet meer per tijdvak, maar eeuwigdurend wordt vastgesteld en dat de eeuwigdurende canon ook kan worden afgekocht. Erfpachters kunnen er ook voor kiezen om niet over te stappen en te blijven bij het voorheen geldende systeem van voortdurende erfpacht.

2.3.

Erfpachters kunnen bij de overstapregeling kiezen voor verschillende opties. Bij de berekening van de eeuwigdurende canon en de afkoop daarvan vormt de WOZwaarde van de woning op de peildatum naar keuze 1 januari 2014 dan wel 1 januari 2015 de basis. Het betreft dus de WOZ-waarde die is vastgesteld voor het kalenderjaar 2015 dan wel 2016.

2.4.

Het college heeft de overstapregeling vervolgens vanwege het grote maatschappelijke en financiële belang van het erfpachtstelsel voorgelegd aan de gemeenteraad voor instemming. In zijn vergadering van 31 mei 2017 heeft de gemeenteraad ingestemd met de overstapregeling.

2.5.

Belanghebbende heeft in het jaar 2017 verzocht om een WOZ-beschikking van de woning voor het jaar 2015. De motivering van dit verzoek is dat de WOZ-waarde die is vastgesteld voor het kalenderjaar 2015 van belang is bij het berekenen van de afkoopsom op grond van de overstapregeling.

2.6.

De Heffingsambtenaar heeft het verzoek afgewezen. Het door belanghebbende daartegen gemaakte bezwaar is kennelijk niet-ontvankelijk verklaard.

Oordeel van de Rechtbank

3. De Rechtbank heeft geoordeeld, waarbij belanghebbende is aangeduid als [belanghebbende] en de Heffingsambtenaar als verweerder:

“4. Op de zitting heeft de heffingsambtenaar zich op het standpunt gesteld dat de rechtbank onbevoegd is te beslissen op de uitspraak op bezwaar van 21 november 2018 tegen de dwangsombeschikking, omdat de rechtbank met de uitspraak van 20 december 2018 al op de dwangsombeschikking heeft beslist en het gerechtshof die uitspraak heeft bevestigd. Anders dan de heffingsambtenaar heeft gesteld acht de rechtbank zich wel bevoegd te beslissen over de dwangsom. In de eerder genoemde zaak van de rechtbank lag immers geen voor beroep vatbare beschikking over de dwangsom voor en is de rechtbank ook niet gevraagd om over de dwangsom te beslissen. Omdat ook uit het dictum van die uitspraak geen rechterlijk oordeel over de dwangsom volgt, acht de rechtbank zich bevoegd om hierover alsnog een oordeel te geven.

Wettelijk kader

5. Op grond van artikel 4:17, zesde lid, van de Algemene wet bestuursrecht is geen dwangsom verschuldigd, indien de aanvraag kennelijk niet-ontvankelijk of kennelijk ongegrond is.

Beoordeling van het beroep

6. De mogelijkheid om tegen een dwangsombeschikking beroep bij de belastingrechter in te stellen vloeit voort uit de mogelijkheid om beroep in stellen tegen het onderliggende op de belastingwet gebaseerde besluit3 (https://pi.rechtspraak.minjus.nl/)[3 Zie het arrest van de Hoge Raad van 20 december 2013, ECLI:NL:HR:2013:1797, Hof].

7. Het onderliggende besluit in deze procedure is de weigering van het verzoek om een waardebeschikking af te geven. Vast staat dat de heffingsambtenaar voor het belastingjaar 2015 al eerder op grond van artikel 22, eerste lid, van de Wet WOZ een waardebeschikking heeft gegeven aan [belanghebbende] . Die beschikking stond ten tijde van de indiening van het verzoek van 20 augustus 2017 al onherroepelijk vast. In de uitspraak van 11 juli 2019 heeft het gerechtshof Amsterdam al overwogen dat de systematiek van de Wet WOZ slechts voorziet in de afgifte van één waardebeschikking voor een desbetreffend jaar en geoordeeld dat de weigering om voor dat jaar opnieuw een waardebeschikking te verstrekken, geen voor bezwaar vatbare beschikking is als bedoeld in artikel 26, eerste lid, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen. Hieruit volgt dat de dwangsombeschikking evenmin een voor bezwaar vatbare beschikking is als in dat artikel bedoeld.

8. Als geen bezwaar openstaat tegen een op grond van de belastingwet genomen besluit of een daarmee gelijk te stellen besluit, zoals een dwangsombesluit, en daartegen toch bezwaar wordt gemaakt, moet de heffingsambtenaar op dat bezwaar beslissen. De belastingrechter is wel bevoegd kennis te nemen van het beroep tegen de uitspraak op bezwaar van de heffingsambtenaar op een zodanig bezwaar. Bij zijn oordeel over de gegrondheid van een dergelijk beroep moet de belastingrechter beoordelen of inderdaad een besluit is genomen op grond van de belastingwet waartegen geen bezwaar openstaat.4 (https://pi.rechtspraak.minjus.nl/)[4 Gelijk aan voetnoot 3, Hof]Gelet hierop en op wat de rechtbank hiervoor heeft overwogen, heeft de heffingsambtenaar de dwangsomclaim van [belanghebbende] terecht niet-ontvankelijk verklaard en het daartegen gerichte bezwaar terecht kennelijk ongegrond verklaard.

Conclusie en slotoverweging

9. Het beroep is ongegrond. [belanghebbende] krijgt dus geen gelijk.

10. Voor een proceskostenveroordeling of vergoeding van het griffierecht bestaat geen aanleiding.”

Geschil in hoger beroep en conclusies van partijen

Beoordeling van het geschil

Proceskosten en griffierecht

Beslissing