Home

Gerechtshof Amsterdam, 02-11-2021, ECLI:NL:GHAMS:2021:3293, 20/00597

Gerechtshof Amsterdam, 02-11-2021, ECLI:NL:GHAMS:2021:3293, 20/00597

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Datum uitspraak
2 november 2021
Datum publicatie
4 november 2021
ECLI
ECLI:NL:GHAMS:2021:3293
Formele relaties
Zaaknummer
20/00597

Inhoudsindicatie

Het belastbaar inkomen uit werk en woning bedraagt € 15.554 en dat uit sparen en beleggen € 8.272. Het bestendig inkomen van de echtgenoot van belanghebbende bedraagt € 126.651. Bij (onder meer) deze omstandigheden oordeelt het Hof dat het inkomen van belanghebbende niet zodanig laag is dat zij moet interen op haar vermogen om de vermogensrendementsheffing te voldoen. Daarbij gaat het Hof ervan uit dat van een interen op het vermogen (als bedoeld in het arrest ECLI:NL:HR:2021:1047), nog geen sprake is zolang de vermogensrendementsheffing (ruimschoots) kan worden voldaan uit een de belanghebbende ter beschikking staand inkomen uit werk en woning, ook al is de heffing een veelvoud van het werkelijke rendement op het aan die heffing onderworpen vermogen.

Uitspraak

kenmerk 20/00597

2 november 2021

uitspraak van de derde meervoudige belastingkamer

op het hoger beroep van

[X] , wonende te [Y] , belanghebbende,

tegen de uitspraak van 4 september 2020 in de zaak met kenmerk HAA 19/5300 van de rechtbank Noord-Holland (hierna: de rechtbank) in het geding tussen

belanghebbende

en

de inspecteur van de Belastingdienst, de inspecteur.

1 Ontstaan en loop van het geding

1.1.

De inspecteur heeft met dagtekening 26 mei 2018 aan belanghebbende voor het jaar 2017 een definitieve aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (hierna: IB/PVV) opgelegd, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 15.554 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 8.272.

1.2.

Na daartegen gemaakt bezwaar heeft de inspecteur bij uitspraak op bezwaar van 17 september 2019 het bezwaar ongegrond verklaard.

1.3.

Belanghebbende heeft tegen voormelde uitspraak op bezwaar beroep ingesteld bij de rechtbank. De rechtbank heeft dit beroep bij de uitspraak van 4 september 2020 ongegrond verklaard.

1.4.

Het tegen de uitspraak van de rechtbank door belanghebbende ingestelde hoger beroep is bij het Hof ingekomen op 16 oktober 2020. De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.

1.5.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 6 oktober 2021. Het hoger beroep is gelijktijdig behandeld met het hoger beroep van [Z] (met nummer 20/00596). Al hetgeen in één van deze zaken is overgelegd of verklaard, wordt eveneens geacht te zijn overgelegd of verklaard in de gelijktijdig behandelde zaak. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat met deze uitspraak wordt meegezonden.

2 2. Feiten

2.1.

De rechtbank heeft in haar uitspraak de navolgende feiten vastgesteld (in deze uitspraak wordt belanghebbende aangeduid als ‘eiser’ en de inspecteur als ‘verweerder’):

Feiten

1. Eiseres is gehuwd met [Z] .

2. Eiseres heeft op 30 maart 2018 (elektronisch) de aangifte ib/pvv voor het jaar 2017 ingediend. Het aangegeven verzamelinkomen bedraagt € 23.826 en bestaat uit een inkomen in box 1 (inkomen uit werk en woning) van € 15.554 en een inkomen in box 3 (inkomen uit sparen en beleggen) van € 8.272. Ter zake van box 3 is als grondslag voor de berekening van het voordeel uit sparen en beleggen vermeld een bedrag van € 428.430. Hiervan heeft eiseres een bedrag van € 208.030 toegerekend aan zichzelf.

3. Verweerder heeft op 26 mei 2018 de definitieve aanslag ib/pvv 2017 vastgesteld.

4. Het vermogen van box 3 bestaat uit bank- en spaartegoeden (€ 210.430) en een onroerende zaak in Nederland (€ 268.000).

5. Het onroerend goed waarop de vermogensrendementsheffing van toepassing is, betreft het pand [straat x] te [plaats x] (de tweede woning). Van een eventuele huuropbrengst is niets bekend. De waarde is vastgesteld overeenkomstig de Wet waardering onroerende zaken.

6. De daadwerkelijk in 2017 totaal ontvangen rente ter zake van de spaartegoeden bedraagt volgens de bij verweerder bekende gegevens € 1.426.

7. Ter zake van het vermogen in box 3 is in 2017 een bedrag van € 208.030 aan eiseres toegerekend (grondslag sparen en beleggen). Het voordeel uit sparen en beleggen heeft verweerder berekend conform de schijven en leidt tot een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen € 8.272. De belasting hierover bedraagt € 2.481 (30% over € 8.272).

8. De bij de echtgenoot van eiseres in aanmerking genomen belasting ter zake van het belastbaar inkomen uit sparen en beleggen bedraagt € 2.652.

9. Eiseres heeft tegen de aanslag bezwaar gemaakt, omdat zij het – kort samengevat – niet eens is met de forfaitaire heffing over het inkomen uit sparen en beleggen.

10. Verweerder heeft eiseres bij brief van 6 oktober 2018 geïnformeerd dat een deel van het bezwaar is aangewezen als massaal bezwaar.

11. Op 26 april 2019 heeft er een hoorgesprek plaatsgevonden.

12. Verweerder heeft op 17 september 2019 uitspraak op bezwaar gedaan.”

Nu de hiervoor vermelde feiten door partijen op zichzelf niet zijn bestreden, zal ook het Hof daarvan uitgaan. Het Hof voegt hier nog het volgende aan toe.

2.2.

In het hogerberoepschrift is onder meer het volgende vermeld:

“In punt 18 stelt de [rechtbank] dat er bij een bruto inkomen van € 15.554 en een spaarrekening van € 208.030 geen sprake is van buitengewone last. Wat de [rechtbank] niet vermeldt is dat over het inkomen € 2.900 en over de spaarrekening € 2.481 (totaal € 5.381) belasting is betaald. Het werkelijke totaalrendement in 2017 op de spaarrekening (…) voor mijn fiscale partner en ondergetekende is € 1.426. De berekende belasting over het totale vermogen in 2017 bedraagt € 5.133. De vermogensrendementbelasting overstijgt 3,6 x het werkelijk behaalde rendement. Bij 30% vermogensrendementsheffing over € 1.426 levert dit een heffing op van € 427. Daarmee is de bestreden heffing ruim 12x de heffing zoals bedoeld in de Wet inkomstenbelasting IB 2001.”

2.3.

In de pleitnota voor het Hof van belanghebbende is onder meer het volgende vermeld:

“Ondanks een gestaag dalende rente op spaargelden tot een negatieve rente van -0,5% in 2021 blijft ons “voordeel” – lees nadeel – van sparen volgens de belastingdienst nagenoeg gelijk.Gemiddeld volgens de belastingdienst over 7 jaar bedraagt dit: € 16.904.Gemiddeld werkelijk rendement over 7 jaar is: € 1.174.Gemiddeld over 7 aaneengesloten jaren (2014-2020) rekent de belastingdienst ons gemiddeld 1440% meer toe aan rendement dan wij in werkelijkheid ontvangen.In absolute zin: De belastingdienst ontneemt ons over deze periode van 7 jaar € 33.027 (€ 35.493 - € 2.466) netto geld. Geld dat overgebleven is nadat wij aan alle andere fiscale verplichtingen voldaan hebben.”

2.4.

De tweede woning in [plaats x] is in 2006 voor € 277.225 door belanghebbende gekocht. De WOZ-waarde voor 2017 bedraagt € 268.000.

2.5.

Het onder 2 in de uitspraak van de rechtbank vermelde inkomen uit werk en woning bestaat uit een pensioenuitkering van [pensioenfonds x] .

3 Geschil voor het Hof

In geschil is, evenals in beroep, of de belastingheffing ter zake het inkomen uit sparen en beleggen voor belanghebbende een individuele en buitensporige last oplevert.

4 Oordeel van de rechtbank

5 5. Beoordeling van het geschil

6 Kosten

7 Beslissing