Home

Hoge Raad, 02-07-2021, ECLI:NL:HR:2021:1047, 20/02453

Hoge Raad, 02-07-2021, ECLI:NL:HR:2021:1047, 20/02453

Gegevens

Instantie
Hoge Raad
Datum uitspraak
2 juli 2021
Datum publicatie
2 juli 2021
ECLI
ECLI:NL:HR:2021:1047
Formele relaties
Zaaknummer
20/02453

Inhoudsindicatie

Art. 2.13, 5.2 en 5.3 Wet IB 2001; art. 1 EP EVRM; belastingjaren 2016 en 2017; box 3-heffing in strijd met art. 1 EP?; behandeling stelselvraag door rechter tijdens massaalbezwaarprocedure (HR 2 juli 2021, ECLI:NL:HR:2021:963); beoordeling individuele en buitensporige last; interen op vermogen om belasting te voldoen.

Uitspraak

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN

BELASTINGKAMER

Nummer 20/02453

Datum 2 juli 2021

ARREST

in de zaak van

[X] te [Z] (hierna: belanghebbende)

tegen

de STAATSSECRETARIS VAN FINANCIËN

op het beroep in cassatie tegen de uitspraak van het Gerechtshof 's-Hertogenbosch van 2 juli 2020, nrs. 19/00781 en 19/00782, op het hoger beroep van belanghebbende tegen een uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant (nrs. BRE 17/7583 en 18/7444) betreffende aan belanghebbende voor de jaren 2016 en 2017 opgelegde aanslagen in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen. De uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht.

1 Geding in cassatie

Belanghebbende, vertegenwoordigd door J.A.M. Janssen, heeft tegen de uitspraak van het Hof beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.

De Staatssecretaris van Financiën, vertegenwoordigd door [P], heeft een verweerschrift ingediend.

De Advocaat-Generaal P.J. Wattel heeft op 25 maart 2021 geconcludeerd tot gegrondverklaring van het beroep in cassatie.1

Belanghebbende en de Staatssecretaris hebben schriftelijk op de conclusie gereageerd.

2 Uitgangspunten in cassatie

2.1

Aan belanghebbende zijn voor de jaren 2016 en 2017 aanslagen in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (hierna: IB/PVV) opgelegd waarbij onder meer belasting is geheven over een voordeel uit sparen en beleggen (hierna ook: box 3).

2.2

De aanslag IB/PVV voor het jaar 2016 is vastgesteld naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 14.444 en een belastbaar inkomen uit box 3 van € 6.522. Belanghebbende heeft € 1.761 genoten aan opbrengsten van haar vermogen en was € 1.543 verschuldigd aan IB/PVV. De aanslag IB/PVV voor het jaar 2017 is vastgesteld naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 14.754 en een belastbaar inkomen uit box 3 van € 6.081. Belanghebbende heeft € 1.244 genoten aan opbrengsten van haar vermogen en was € 1.354 verschuldigd aan IB/PVV.

2.3

De Staatssecretaris heeft bezwaarschriften tegen definitieve aanslagen IB/PVV voor de jaren 2016 en 2017 die betrekking hebben op de vermogensrendementsheffing aangewezen als massaal bezwaar als bedoeld in artikel 25a AWR (tekst tot 2016) respectievelijk artikel 25c AWR (tekst vanaf 2016).

2.4.1

De aanwijzing als massaal bezwaar voor het jaar 2016 geldt voor bezwaarschriften waarbij uitsluitend de rechtsvraag aan de orde is of de box 3-heffing op spaarsaldi naar haar aard in strijd is met artikel 1 EP bij het EVRM, en niet of de heffing een schending van de fair balance op grond van een individuele en excessieve last oplevert.2

2.4.2

Het bezwaar van belanghebbende tegen de aanslag voor het jaar 2016 heeft niet uitsluitend betrekking op de hier vermelde rechtsvraag. De Inspecteur heeft het bezwaar in overeenstemming met afdeling 7.2 Awb en artikel 25a, lid 12, AWR (tekst tot 2016) behandeld en het bezwaar bij uitspraak ongegrond verklaard.

2.5.1

De aanwijzing als massaal bezwaar voor het jaar 2017 geldt voor bezwaarschriften waarbij de rechtsvraag aan de orde is of de box 3-heffing op regelniveau in strijd is met (i) artikel 1 EP bij het EVRM zonder dat de schending van de fair balance op het niveau van de individuele belastingplichtige wordt beoordeeld, of (ii) het discriminatieverbod van artikel 14 EVRM.3

2.5.2

Het bezwaar van belanghebbende tegen de aanslag voor het jaar 2017 heeft betrekking op zowel de hiervoor vermelde rechtsvraag (hierna: de stelselvraag), als de vraag of de box 3-heffing leidt tot een individuele en buitensporige last (hierna: de individuele vraag).

2.5.3

De Inspecteur heeft belanghebbende meegedeeld dat de stelselvraag deel uitmaakt van de massaalbezwaarprocedure en dat hij de behandeling van die rechtsvraag zal aanhouden totdat de Hoge Raad zich daarover heeft uitgesproken. Hij heeft bij uitspraak op bezwaar de individuele vraag ontkennend beantwoord.

3 De oordelen van het Hof

3.1.1 Wat betreft het jaar 2016 heeft het Hof gewezen op het oordeel van de Hoge Raad in het arrest van 14 juni 2019, ECLI:NL:HR:2019:816, over dezelfde rechtsvraag met betrekking tot de box 3-heffing in de jaren 2013 en 2014, en overwogen dat er geen reden is te veronderstellen dat de situatie in 2016 anders is dan die in die jaren. Zelfs indien op stelselniveau de box 3-heffing een buitensporige en zware last voor belastingplichtigen vormt, is er geen plaats voor ingrijpen van de rechter, tenzij een individuele belastingplichtige in strijd met artikel 1 EP wordt geconfronteerd met een individuele en buitensporige last als gevolg van de box 3-heffing, aldus het Hof.

3.1.2 Gezien de hoogte van de box 3-heffing, het belastbare inkomen uit werk en woning, de aanwezigheid van een eigen woning zonder hypotheekschuld en de opbrengst van het vermogen kan de box 3-heffing voor het jaar 2016 naar het oordeel van het Hof niet worden aangemerkt als een zodanige last.

3.2.1 Wat betreft het jaar 2017 heeft het Hof overwogen dat het niet slechts moet beoordelen of belanghebbende wordt geconfronteerd met een individuele en buitensporige last, maar ook of de box 3-heffing een schending van artikel 1 EP op stelselniveau meebrengt. Een splitsing van het bezwaar vanwege een massaalbezwaarprocedure brengt niet mee dat de overige regels van de Awb buiten toepassing blijven. In een procedure als deze dient de rechter in volle omvang te beoordelen of het primaire besluit (de aanslag) juist is, omdat de wetgever in de bepalingen omtrent massaal bezwaar niet een van de Awb afwijkende regeling heeft getroffen, aldus het Hof.

3.2.2 Voorts heeft het Hof geoordeeld dat de door de wetgever gemaakte veronderstellingen over de samenstelling van en het rendement op het vermogen die ten grondslag liggen aan de box 3-heffing niet elke redelijke grond ontberen. Er kan dan ook niet worden gezegd dat de wetgever heeft gehandeld in strijd met het vereiste van fair balance, mede gelet op de ruime beoordelingsvrijheid die de wetgever heeft. Evenmin kan worden geoordeeld dat deze regeling niet voldoet aan de eisen van lawfulness. De rendementsheffing vanaf het jaar 2017 is op stelselniveau dan ook niet in strijd met artikel 1 EP, aldus het Hof.

3.2.3 Gezien de hoogte van de box 3-heffing, het belastbare inkomen uit werk en woning, de aanwezigheid van een eigen woning zonder hypotheekschuld en de opbrengst van het vermogen is naar het oordeel van het Hof van een individuele en buitensporige last ook voor het jaar 2017 geen sprake.

4 Beoordeling van de middelen

5 Proceskosten

6 Beslissing