Gerechtshof Amsterdam, 09-11-2021, ECLI:NL:GHAMS:2021:3490, 20/00415 - 20/00417
Gerechtshof Amsterdam, 09-11-2021, ECLI:NL:GHAMS:2021:3490, 20/00415 - 20/00417
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof Amsterdam
- Datum uitspraak
- 9 november 2021
- Datum publicatie
- 17 november 2021
- ECLI
- ECLI:NL:GHAMS:2021:3490
- Formele relaties
- Eerste aanleg: ECLI:NL:RBNHO:2020:4313, (Gedeeltelijke) vernietiging en zelf afgedaan
- Zaaknummer
- 20/00415 - 20/00417
Inhoudsindicatie
Aftrek specifieke zorgkosten. Navorderingsaanslagen. Geen ambtelijk verzuim. Geen strijd met het correctiebeleid. Belanghebbende maakt niet aannemelijk dat de specifieke zorgkosten op hem drukken.
Uitspraak
Kenmerken 20/00415 t/m 20/00417
9 november 2021
uitspraak van de vierde meervoudige belastingkamer
op de hoger beroepen van
[X] , wonende te [Z] , belanghebbende,
(gemachtigde: [Y] ),
tegen de uitspraak van 16 juni 2020 in de zaken met kenmerken HAA 19/2262, 19/2263 en 19/2264 van de rechtbank Noord-Holland (hierna: de rechtbank) in de gedingen tussen
belanghebbende
en
de inspecteur van de Belastingdienst, de inspecteur.
1 Ontstaan en loop van het geding
De inspecteur heeft aan belanghebbende met dagtekening 2 september 2017 voor het jaar 2012 een navorderingsaanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (hierna: IB/PVV) opgelegd, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 19.252.
De inspecteur heeft aan belanghebbende met dagtekening 2 september 2017 voor het jaar 2013 een navorderingsaanslag IB/PVV opgelegd, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 27.846.
De inspecteur heeft aan belanghebbende met dagtekening 2 september 2017 voor het jaar 2014 een navorderingsaanslag IB/PVV opgelegd, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 31.193.
Belanghebbende heeft tegen de navorderingsaanslagen IB/PVV 2012, 2013 en 2014 bezwaar gemaakt.
De inspecteur heeft bij uitspraak op bezwaar, gedagtekend 11 april 2019, de navorderingsaanslag IB/PVV 2012 verminderd tot een berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van €18.908. Ook is bij beschikking een kostenvergoeding toegekend van € 190.
De inspecteur heeft bij uitspraak op bezwaar, gedagtekend 11 april 2019, de navorderingsaanslag IB/PVV 2013 verminderd tot een berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 27.289. Ook is bij beschikking een kostenvergoeding toegekend van € 190.
De inspecteur heeft bij uitspraak op bezwaar, gedagtekend 11 april 2019, de navorderingsaanslag IB/PVV 2014 verminderd tot een berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 31.046. Ook is bij beschikking een kostenvergoeding toegekend van € 191.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraken op bezwaar beroepen ingesteld. Bij uitspraak van 16 juni 2020 heeft de rechtbank de volgende beslissing genomen (in deze uitspraak is belanghebbende aangeduid als ‘eiser’ en de inspecteur als ‘verweerder’):
“Beslissing
De rechtbank:
- -
-
verklaart de beroepen ongegrond;
- -
-
veroordeelt verweerder tot vergoeding van immateriële schade van eiser tot een bedrag van € 1000;
- -
-
veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 525.”
De tegen deze uitspraak door belanghebbende ingestelde hoger beroepen zijn bij het Hof ingekomen op 27 juli 2020 en nader aangevuld bij brief van 22 augustus 2020. De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend. Door belanghebbende is op 20 september 2021 een nader stuk ingediend dat in kopie naar de wederpartij is gezonden.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 29 september 2021. Ter zitting is belanghebbendes gemachtigde verschenen en zijn namens de inspecteur [naam 1] en [naam 2] verschenen. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat met deze uitspraak wordt meegezonden.
2 Tussen partijen vaststaande feiten
De rechtbank heeft de volgende feiten vastgesteld:
“Feiten
1. Eiser heeft op 13 november 2013 digitaal aangifte ib/pvv 2012 gedaan naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 17.032. In deze aangifte heeft eiser onder meer een aftrek specifieke zorgkosten van € 2.220 in aanmerking genomen.
2. Eiser heeft op 9 juli 2014 digitaal aangifte ib/pvv 2013 gedaan naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 26.813. In deze aangifte heeft eiser onder meer een aftrek specifieke zorgkosten van € 1.033 in aanmerking genomen.
3. Eiser heeft op 18 november 2015 digitaal aangifte ib/pvv 2014 gedaan naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 29.813. In deze aangifte heeft eiser onder meer een aftrek specifieke zorgkosten van € 1.380 in aanmerking genomen.
4. Verweerder heeft met dagtekening 6 december 2013 de aanslag ib/pvv 2012 opgelegd conform de aangifte.
5. Verweerder heeft met dagtekening 20 augustus 2014 de aanslag ib/pvv 2013 opgelegd conform de aangifte.
6. Verweerder heeft met dagtekening 22 januari 2016 de aanslag ib/pvv 2014 opgelegd conform de aangifte.
7. Verweerder heeft aan eiser met dagtekening 14 maart 2017 ten aanzien van de aanslagen over 2012, 2013 en 2014 vragenbrieven verzonden met vragen over de in aftrek gebrachte specifieke zorgkosten.
8. Eiser heeft als reactie hierop ten aanzien van de in geschil zijnde jaren recepthistories van de apotheek [C] overgelegd.
9. Verweerder heeft met dagtekening 2 september 2017 een navorderingsaanslag 2012 opgelegd waarbij de aftrek specifieke zorgkosten geheel is gecorrigeerd. Deze resulteert in een te betalen bedrag van € 423 (inclusief € 59 belastingrente).
10. Verweerder heeft met dagtekening 2 september 2017 een navorderingsaanslag 2013 opgelegd waarbij de aftrek specifieke zorgkosten geheel is gecorrigeerd. Deze resulteert in een te betalen bedrag van € 281 (inclusief € 32 belastingrente).
11. Verweerder heeft met dagtekening 2 september 2017 een navorderingsaanslag 2014 opgelegd waarbij de aftrek specifieke zorgkosten geheel is gecorrigeerd. Deze resulteert in een te betalen bedrag van € 377 (€ 346 bedrag aan belasting en € 31 belastingrente).
12. Bij uitspraak op bezwaar heeft verweerder een aftrek specifieke zorgkosten toegekend van
€ 344 (2012), € 557 (2013) respectievelijk € 147 (2014).”
Het Hof zal ook van deze feiten uitgaan en vult deze als volgt aan.
Tot de stukken van het geding behoren een ambtsedige verklaring van [naam 3] , regiocoördinator systeemfraude IH bij de Belastingdienst, kantoor Amsterdam. In deze ambtsedige verklaring is onder meer het volgende vermeld:
“Begin 2015 is door de Belastingdienst een analyse uitgevoerd voor aangiften inkomstenbelasting die onder vermelding van een beconnummer werden ingestuurd. Hierbij viel het [beconnummer van het kantoor van gemachtigde] op vanwege het hoge percentage aangiften met zorgkosten. Via dit beconnummer werden veel meer aangiften met een aftrek zorgkosten ingestuurd dan op basis van het landelijk gemiddelde zou mogen worden verwacht. Zoals bij dit soort signalen gebruikelijk is, zijn vervolgens voor een klein gedeelte van de aangiften vragenbrieven verstuurd teneinde te kunnen beoordelen in hoeverre de door [kantoor van gemachtigde] opgevoerde aftrekposten terecht werden opgevoerd. Met dagtekening 30 juni 2015 zijn daartoe 173 vragenbrieven verstuurd voor aangiften IH 2014 van [kantoor van gemachtigde] waarin een aftrek zorgkosten was opgevoerd en waarvoor nog geen definitieve aanslag was vastgesteld. Het grootste deel van de aanslagen inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen 2012 tot en met 2014 was op dat moment echter al geautomatiseerd vastgesteld.
Naar aanleiding van de bevindingen bij de behandeling van deze aangiften, is begin 2016 vervolgens een signalering ingebracht, die er voor zorgde dat de aangiften die vanaf dat moment zouden worden ingediend onder het beconnummer van [kantoor van gemachtigde] , zouden worden uitgeworpen voor inhoudelijke beoordeling van de aangifte. Op het moment van inbrengen van de signalering was nog niet duidelijk in hoeverre de bevindingen bij de behandeling van de 173 aangiften, representatief waren voor het aangiftegedrag van [kantoor van gemachtigde] . Ten tijde van het inbrengen van de signalering gold een algemene ondergrens van [8:29 Awb], die ook voor andere adviseurs gold waarvoor een signalering was ingebracht.
Tijdens de behandeling van deze aangiften wordt duidelijk dat slechts een beperkt gedeelte van de in aftrek gebrachte bedragen in de aangiften van [kantoor van gemachtigde] aannemelijk kan worden gemaakt. Dit leidt tot het op 9 november 2016 indienen van de preweeg waarin [kantoor van gemachtigde] wordt voorgedragen voor een strafrechtelijk onderzoek. Op 17 november 2016 is besloten het strafrechtelijk onderzoek in te stellen.
Met dagtekening 14 maart 2017 zijn via een zogenaamde centrale mailing 1.853 verzoeken om informatie over de aangiften 2012 tot en met 2015 verstuurd aan de klanten van [kantoor van gemachtigde] . (…) Om de omvang van het fiscale nadeel te kunnen bepalen, is voor deze mailing een ondergrens gehanteerd van [8:29 Awb].”
3 Geschil in hoger beroep
Evenals bij de rechtbank is in hoger beroep in geschil of de navorderingsaanslagen IB/PVV 2012 en 2014 terecht en tot de juiste bedragen zijn opgelegd.
Ten aanzien van de navorderingsaanslag IB/PVV 2013 bestaat geen geschil meer; deze aanslag zal, gelijk beide partijen in hoger beroep voorstaan, door het Hof worden vernietigd.
Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden die door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken.