Gerechtshof Amsterdam, 28-10-2021, ECLI:NL:GHAMS:2021:3593, 20/00489 tot en met 20/00492
Gerechtshof Amsterdam, 28-10-2021, ECLI:NL:GHAMS:2021:3593, 20/00489 tot en met 20/00492
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof Amsterdam
- Datum uitspraak
- 28 oktober 2021
- Datum publicatie
- 9 februari 2022
- ECLI
- ECLI:NL:GHAMS:2021:3593
- Formele relaties
- Eerste aanleg:, (Gedeeltelijke) vernietiging en zelf afgedaan
- Cassatie: ECLI:NL:HR:2022:1304
- Zaaknummer
- 20/00489 tot en met 20/00492
Inhoudsindicatie
Parkeerbelasting. Misbruik van procesrecht?
Uitspraak
Kenmerken 20/00489 tot en met 20/00492
28 oktober 2021
uitspraak van de vijfde meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
[X] , wonende te [Z] , belanghebbende,
(gemachtigde: B. de Jong LL.B. )
tegen de uitspraak van 27 juli 2020 in de zaken met kenmerken AMS 19/6037, AMS 19/6038, AMS 19/6039 en AMS 19/6040 van de rechtbank Amsterdam (de rechtbank) in het geding tussen
belanghebbende
en
de heffingsambtenaar van de gemeente Amsterdam, de heffingsambtenaar.
1 Ontstaan en loop van het geding
Belanghebbende is eigenaar van de personenauto van het merk Renault met het kenteken [..-..-..] (de auto). De auto stond op de data en tijdstippen vermeld in de onderstaande tabel stil op de De Boelelaan te Amsterdam ter hoogte van nummer 249. Aan belanghebbende zijn daarop de in de onderstaande tabel vermelde naheffingsaanslagen parkeerbelasting (de naheffingsaanslagen) opgelegd ten bedrage van ieder € 65,20, bestaande uit € 2,50 aan parkeerbelasting (het uurtarief op deze locatie) en € 62,70 aan kosten van de naheffingsaanslag.
Nummer aanslag |
Datum |
Tijdstip |
Dagtekening aanslag |
[...] |
27-08-2019 |
14:01 uur |
30-08-2019 |
[...] |
28-08-2019 |
16:32 uur |
31-08-2019 |
[...] |
29-08-2019 |
09:43 uur |
03-09-2019 |
[...] |
30-08-2019 |
09:35 uur |
05-09-2019 |
De door belanghebbende tegen de naheffingsaanslagen gemaakte bezwaren heeft de heffingsambtenaar bij uitspraken van 23 november 2019 ongegrond verklaard.
Belanghebbende heeft daartegen beroepen bij de rechtbank ingesteld. Bij uitspraak van 27 juli 2020 heeft de rechtbank daarop als volgt beslist (in die uitspraak is belanghebbende aangeduid als ‘ [X] ’ en de heffingsambtenaar als ‘verweerder’):
“De rechtbank:
- -
-
verklaart de beroepen gegrond;
- -
-
vernietigt de bestreden uitspraken;
- -
-
bepaalt dat de rechtsgevolgen van de vernietigde bestreden uitspraken in stand blijven;
- -
-
draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 47,- aan [X] te vergoeden;
- -
-
veroordeelt verweerder in de proceskosten van [X] tot een bedrag van € 525,-.”
Belanghebbende heeft op 31 augustus 2020 hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank. De heffingsambtenaar heeft een verweerschrift ingediend.
Op 18 augustus 2021 is een nader stuk van de heffingsambtenaar bij het Hof ingekomen. Dit stuk is in afschrift verstrekt aan belanghebbende.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 24 augustus 2021. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat met deze uitspraak wordt meegezonden.
2 Feiten
Nu de uitspraak van de rechtbank geen afzonderlijke vaststelling van de feiten bevat, stelt het Hof de feiten als volgt vast.
Belanghebbende is eigenaar van de auto. Op de in 1.1 vermelde tijdstippen en locatie stond de auto stil, zonder dat voor de auto parkeerbelasting is voldaan. Betreffende plaats is door burgemeester en wethouders van de gemeente Amsterdam bij de Verordening Parkeerbelastingen 2019 van de gemeente Amsterdam (de Verordening) aangewezen als locatie waar op die tijdstippen tegen betaling van parkeerbelasting mag worden geparkeerd. De auto stond steeds met drie wielen in een parkeervak en met één wiel op het trottoir.
Ter zitting van het Hof heeft de gemachtigde onder andere het volgende verklaard:
“De uitspraak van 9 maart 2021 van rechtbank Zeeland-West-Brabant [griffier: ECLI:NL:RBZWB:2021:1103] is mijn cliënt en mij inderdaad bekend omdat die uitspraak onszelf betreft. (…) Het klopt dat er nog enkele tientallen andere procedures in Nederland lopen met mijn cliënt als belanghebbende en mijzelf als zijn gemachtigde, waarin hetzelfde feitencomplex speelt. Dit feitencomplex laat zich als volgt samenvatten: cliënt laat zijn auto gedurende enige tijd stilstaan op een fiscale parkeerplaats met één of twee wielen op het trottoir, zonder parkeerbelasting te betalen, terwijl in het gebied waar de auto stilstaat op dat tijdstip parkeerbelasting verschuldigd is.
(…)
Ik verklaar [daarop] dat cliënt het voertuig bewust op een dusdanige wijze neerzet om geen parkeerbelasting te hoeven voldoen, niet om procedures uit te lokken. De reden dat cliënt zijn auto zo parkeert is om een financieel voordeel te behalen, niet om een principieel oordeel van de Hoge Raad te verkrijgen. Ik noem dit belastingontwijking en ik meen dat dit is toegestaan.
(…)
Ik vecht namens mijn cliënt alle belastende besluiten van de gemeentes aan, ook aanmaningen en dwangbevelen. Als de gemeente zich niet aan een termijn houdt stel ik die meteen in gebreke en ik vraag om een dwangsom als de gemeente dan niet tijdig handelt. Dat is mijn werk als fiscaal jurist. Dat is de opdracht die mij is gegeven. Anders zou ik zelfs aansprakelijk kunnen worden gesteld door mijn cliënt. Ik procedeer door tot de hoogste instantie, want die heeft zich nog niet over deze zaken uitgesproken. Dat moet ik wel doen, want anders moet mijn cliënt de belasting betalen. Overigens geldt tussen mijn cliënt en mij geen ‘no cure no pay’-afspraak. Ik factureer cliënt op basis van de door mij aan zijn zaken bestede uren. Ik procedeer ook veel in Wet Mulder zaken. Deze zaken lenen zich niet voor ‘no cure no pay’.”
De gemachtigde van de heffingsambtenaar heeft ter zitting voor het Hof onder andere het volgende verklaard:
“Ik ben ook opgetreden als gemachtigde van de gemeente Sluis en ben in die hoedanigheid betrokken geweest bij de zaken die voorlagen bij rechtbank Zeeland-West-Brabant. In eerste instantie tref je foto’s aan waarop is te zien dat een voertuig met twee wielen op de stoep is neergezet. Je gaat er dan vanuit dat sprake is van toeval. Er wordt een verweerschrift ingediend en daarbij houd je de rechtspraak in de gaten. Vervolgens stuurt rechtbank Zeeland-West-Brabant een brief waarin staat dat zij ambtshalve willen onderzoeken of sprake is van misbruik van procesrecht. Zij zagen in hun arrondissement een bepaald patroon: belanghebbende parkeert zijn auto zonder belasting te voldoen met één of twee wielen op de stoep en voor het overige in het parkeervak. Als vervolgens een naheffingsaanslag wordt opgelegd wordt bezwaar gemaakt, met als standpunt dat geen sprake is van parkeren. Voor een individuele gemeente, zoals de gemeente Amsterdam, is een dergelijk patroon niet zichtbaar, omdat een gemeente enkel haar eigen zaken kent. Nu blijkt dit patroon zich ook in Amsterdam, eigenlijk in heel Nederland voor te doen. Naar aanleiding daarvan stel ik mij op het standpunt dat belanghebbende en zijn gemachtigde in een vaste combinatie en volgens een vast patroon trachten geld te verdienen door het claimen van proceskostenvergoedingen en dwangsommen.
(…)
De gemeente Amsterdam schakelt geregeld anderen in om haar bijstand te verlenen. Dat kan op het laatste moment zijn. Dit is zo’n geval. Op 12 augustus 2021 is mij gevraagd of ik deze zitting wilde doen. De namen van belanghebbende en diens gemachtigde vielen mij meteen op. Daarbij kwam ook het patroon mij bekend voor. Vervolgens heb ik de gemeente Amsterdam, die nog onbekend was met het patroon, hiervan op de hoogte gesteld en voorgesteld misbruik van procesrecht te stellen. Na een bevestigende reactie heb ik vervolgens op 13 augustus 2021 het nader stuk in concept bij hen aangeleverd. Dit stuk is gefinaliseerd, ondertekend en aan uw Hof gezonden, waar het op 18 augustus 2021 is ingekomen.”
In de beroepschriften van 13 november 2019 (zie 1.3) is onder andere het volgende opgenomen:
“Proceskostenvergoeding
20. Belanghebbende verzoekt om een proceskostenvergoeding voor door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand conform het Besluit proceskosten bestuursrecht, te vermeerderen met de wettelijke rente 4 weken na de uitspraak.”
In het hogerberoepschrift van 31 augustus 2020 (zie 1.4) is onder andere het volgende opgenomen:
“Proceskostenvergoeding
24. Belanghebbende verzoekt om een proceskostenvergoeding voor door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand conform het Besluit proceskosten bestuursrecht, te vermeerderen met de wettelijke rente 4 weken na de uitspraak van Uw Hof.”
3 Geschil in hoger beroep
In hoger beroep is allereerst in geschil of belanghebbende en zijn gemachtigde misbruik hebben gemaakt van de aan hen toegekende bevoegdheid om bezwaar te maken tegen de aan belanghebbende opgelegde naheffingsaanslagen, beroep in te stellen bij de rechtbank en hoger beroep bij het Hof.
In hoger beroep ligt voorts ter beoordeling de vraag of de rechtbank terecht niet heeft beslist op het verzoek van belanghebbende om de proceskostenvergoeding en het griffierecht voor de beroepsfase te vermeerderen met de wettelijke rente indien deze bedragen niet tijdig door de heffingsambtenaar worden vergoed. Daarnaast ligt de vraag ter beoordeling of de rechtbank de proceskostenvergoeding juist heeft vastgesteld nu zij 1 punt met een waarde van € 525 en een wegingsfactor 1 heeft toegekend voor het indienen van de vier gelijkluidende beroepschriften, zonder toepassing van de factor 1,5 vanwege de behandeling van vier samenhangende zaken (zie onderdeel C2 van de Bijlage bij het Besluit proceskosten bestuursrecht).
Ten slotte is, evenals voor de rechtbank, in geschil of de naheffingsaanslagen terecht zijn opgelegd.