Gerechtshof Amsterdam, 07-12-2021, ECLI:NL:GHAMS:2021:3899, 20/00345
Gerechtshof Amsterdam, 07-12-2021, ECLI:NL:GHAMS:2021:3899, 20/00345
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof Amsterdam
- Datum uitspraak
- 7 december 2021
- Datum publicatie
- 15 december 2021
- ECLI
- ECLI:NL:GHAMS:2021:3899
- Formele relaties
- Eerste aanleg: ECLI:NL:RBNHO:2020:2572, Bekrachtiging/bevestiging
- Zaaknummer
- 20/00345
Inhoudsindicatie
Navorderingsaanslag IB/PVV. Geen ambtelijk verzuim. Belanghebbende maakt niet aannemelijk dat hem een extra aftrek toekomt terzake (gestelde) kosten van telefonie/internet en afschrijving van een computer.
Uitspraak
Kenmerken 20/00345
7 december 2021
uitspraak van de vierde meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
[X], wonende te [Z], belanghebbende,
(gemachtigde: [Y])
tegen de uitspraak van 14 april 2020 in de zaak met kenmerk HAA 18/2991 van de rechtbank Noord-Holland (hierna: de rechtbank) in de gedingen tussen
belanghebbende
en
de inspecteur van de Belastingdienst, de inspecteur.
1 Ontstaan en loop van het geding
De inspecteur heeft aan belanghebbende met dagtekening 22 juli 2017 voor het jaar 2014 een navorderingsaanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (hierna: IB/PVV) opgelegd, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 42.205.
Belanghebbende heeft op 16 augustus 2017 hiertegen bezwaar gemaakt. De inspecteur heeft bij uitspraak op bezwaar, gedagtekend 11 juni 2018, het bezwaar afgewezen en de navorderingsaanslag gehandhaafd.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak op bezwaar beroep ingesteld. Bij uitspraak van 14 april 2020 (verzonden op 20 april 2020) heeft de rechtbank op het beroep de volgende beslissing genomen (in deze beslissing is belanghebbende aangeduid als ‘eiser’ en de inspecteur als ‘verweerder’):
“Beslissing
De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- veroordeelt verweerder tot vergoeding van de immateriële schade van eiser tot een bedrag van € 500;
- veroordeelt de Minister voor Rechtsbescherming tot betaling van een immateriële schadevergoeding aan eiser tot een bedrag van € 500;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 525;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 46 aan eiser te vergoeden.”
Het tegen deze uitspraak door belanghebbende ingestelde hoger beroep is bij het Hof ingekomen op 28 mei 2020. De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 30 november 2021. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat met deze uitspraak wordt meegezonden.
2 Feiten
De rechtbank heeft de volgende feiten vastgesteld:
“Feiten
1. Op 22 april 2015 heeft verweerder van eiser een aangifte IB/PVV 2014 ontvangen. Het aangegeven verzamelinkomen bedraagt € 41.067 en bestaat uit inkomen uit werk en woning van € 42.197 en een persoonsgebonden aftrek van € 1.130.
De aangifte bevat de volgende specifieke zorgkosten:
- kosten medicijnen € 552
- uitgaven voor hulpmiddelen € 263
- uitgaven voor vervoer i.v.m. ziekte € 998
- dieetkosten € 200
- extra uitgaven voor kleding & beddengoed € 310
- genees- en heelkundige hulp € 862
Totaal specifieke zorgkosten € 3.185
2. De voorlopige aanslag IB/PVV 2014 is met dagtekening 12 juni 2015 vastgesteld met een verzamelinkomen overeenkomstig de ingediende aangifte. Gegeven het gezamenlijke inkomen van eiser en zijn partner heeft verweerder een drempel in acht genomen ter hoogte van € 2.674 en de aftrek specifieke zorgkosten bepaald op € 506.
3. De definitieve aanslag IB/PVV 2014 is vastgesteld met dagtekening 9 april 2016. Het verzamelinkomen is overeenkomstig de ingediende aangifte en de voorlopige aanslag vastgesteld op € 41.067.
4. Bij brief van 14 maart 2017 heeft verweerder aan eiser vragen gesteld over het aangegeven resultaat uit overige werkzaamheden, betaalde rente in verband met de eigen woning, specifieke zorgkosten en periodieke giften.
5. Op 9 juni 2017 heeft verweerder een reactie van eiser met diverse bijlagen ontvangen. Op 29 juni 2017 heeft verweerder een nadere reactie van eiser ontvangen, eveneens met diverse bijlagen.
6. Met dagtekening 22 juli 2017 heeft verweerder aan eiser een navorderingsaanslag IB/PVV 2014 opgelegd met een verzamelinkomen van € 42.205, bestaande uit inkomen uit werk en woning van € 42.829 en een persoonsgebonden aftrek van € 624.”
Het Hof zal ook van deze feiten uitgaan en vult deze als volgt aan.
Tot de stukken van het geding behoren een ambtsedige verklaring van [naam]. In deze ambtsedige verklaring is onder meer het volgende vermeld:
“Begin 2015 is door de Belastingdienst een analyse uitgevoerd voor aangiften inkomstenbelasting die onder vermelding van een beconnummer werden ingestuurd. Hierbij viel het [beconnummer van het kantoor van gemachtigde] op vanwege het hoge percentage aangiften met zorgkosten. Via dit beconnummer werden veel meer aangiften met een aftrek zorgkosten ingestuurd dan op basis van het landelijk gemiddelde zou mogen worden verwacht. Zoals bij dit soort signalen gebruikelijk is, zijn vervolgens voor een klein gedeelte van de aangiften vragenbrieven verstuurd teneinde te kunnen beoordelen in hoeverre de door [kantoor van gemachtigde] opgevoerde aftrekposten terecht werden opgevoerd. Met dagtekening 30 juni 2015 zijn daartoe 173 vragenbrieven verstuurd voor aangiften IH 2014 van [kantoor van gemachtigde] waarin een aftrek zorgkosten was opgevoerd en waarvoor nog geen definitieve aanslag was vastgesteld. Het grootste deel van de aanslagen inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen 2012 tot en met 2014 was op dat moment echter al geautomatiseerd vastgesteld.
Naar aanleiding van de bevindingen bij de behandeling van deze aangiften, is begin 2016 vervolgens een signalering ingebracht, die er voor zorgde dat de aangiften die vanaf dat moment zouden worden ingediend onder het beconnummer van [kantoor van gemachtigde], zouden worden uitgeworpen voor inhoudelijke beoordeling van de aangifte. Op het moment van inbrengen van de signalering was nog niet duidelijk in hoeverre de bevindingen bij de behandeling van de 173 aangiften, representatief waren voor het aangiftegedrag van [kantoor van gemachtigde]. Ten tijde van het inbrengen van de signalering gold een algemene ondergrens van [8:29 Awb], die ook voor andere adviseurs gold waarvoor een signalering was ingebracht.
Tijdens de behandeling van deze aangiften wordt duidelijk dat slechts een beperkt gedeelte van de in aftrek gebrachte bedragen in de aangiften van [kantoor van gemachtigde] aannemelijk kan worden gemaakt. Dit leidt tot het op 9 november 2016 indienen van de preweeg waarin [kantoor van gemachtigde] wordt voorgedragen voor een strafrechtelijk onderzoek. Op 17 november 2016 is besloten het strafrechtelijk onderzoek in te stellen.
Met dagtekening 14 maart 2017 zijn via een zogenaamde centrale mailing 1.853 verzoeken om informatie over de aangiften 2012 tot en met 2015 verstuurd aan de klanten van [kantoor van gemachtigde]. (…) Om de omvang van het fiscale nadeel te kunnen bepalen, is voor deze mailing een ondergrens gehanteerd van [8:29 Awb]. Naar aanleiding van deze vragenbrieven zijn in veel gevallen navorderingsaanslagen opgelegd, omdat de opgevoerde zorgkosten niet aannemelijk gemaakt konden worden.”
Tot de gedingstukken behoort een door belanghebbende opgestelde “Specificatie bruto-inkomsten uit arbeid” bij zijn bezwaarschrift van 16 augustus 2017. In deze specificatie is onder meer opgenomen:
“ [naam school]; betreft bijles leerlingen € 1.200,00
Af: Kosten
Aftrekbare kosten volgens aanslagregelaar € 408,00
Extra telefoonkosten/internet
¼ x € 1.621,00 = € 405,00 -/- € 40 € 365,00
Afschrijving computer
1/3 x € 900,00 = € 300,00 -/- € 23,00 € 277,00
Lasten werkkamer 1/10 x € 2.610,00
(gem. belastingen/waterschapskosten ed.) € 261,00
Energiekosten werkkamer 1/10 x € 2.211,00 -/- € 50,00 € 171,00
€ 1.482,00
-/- € 282,00”
3 Geschil in hoger beroep
Evenals bij de rechtbank is in hoger beroep in geschil of de onderhavige navorderingsaanslag terecht en tot het juiste bedrag is opgelegd.
Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden die door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken.