Home

Gerechtshof Amsterdam, 23-11-2021, ECLI:NL:GHAMS:2021:4083, 20/00635, 20/00636 en 20/00637

Gerechtshof Amsterdam, 23-11-2021, ECLI:NL:GHAMS:2021:4083, 20/00635, 20/00636 en 20/00637

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Datum uitspraak
23 november 2021
Datum publicatie
7 februari 2022
ECLI
ECLI:NL:GHAMS:2021:4083
Formele relaties
Zaaknummer
20/00635, 20/00636 en 20/00637
Relevante informatie
Besluit proceskosten bestuursrecht [Tekst geldig vanaf 01-01-2024] art. 2

Inhoudsindicatie

WOZ. Dwangsombesluit. Ingebrekestelling.

Niet-horen geen bijzondere omstandigheid als bedoeld in artikel 2, lid 3, van het Besluit Proceskosten bestuursrecht.

Dwangsombesluit is van rechtswege deel uit gaan maken van reeds aanhangig geschil bij de rechtbank. Rechtbank heeft daarom ten onrechte geoordeeld dat belanghebbende niet-ontvankelijk was in haar beroep

Uitspraak

Kenmerken 20/00635, 20/00636 en 20/00637

23 november 2021

uitspraak van de vijfde meervoudige belastingkamer

op de hoger beroepen van

[belanghebbende] , wonende te [woonplaats] , belanghebbende,

tegen de uitspraak van 14 september 2020 in de zaken met kenmerken AMS 19/2702, AMS 19/4580 en AMS 19/4587 van de rechtbank Amsterdam (hierna: de rechtbank) in de gedingen tussen

belanghebbende

(gemachtigde: mr. M.M. Vrolijk),

en

de heffingsambtenaar van de gemeente Amsterdam, de heffingsambtenaar.

1 Ontstaan en loop van het geding

1.1.

De heffingsambtenaar heeft bij beschikking, gedagtekend 28 februari 2018, krachtens artikel 22 van de Wet waardering onroerende zaken de waarde van de onroerende zaak [adres] voor het jaar 2018 vastgesteld en heeft - op één aanslagbiljet verenigd - aanslagen opgelegd voor onroerende zaakbelasting, rioolheffing en afvalstoffenheffing (hierna: de aanslagen).

1.2.

Belanghebbende heeft tegen de aanslagen op 11 april 2018 bezwaar gemaakt (nader gemotiveerd op 12 september 2018). Op 5 februari 2019 heeft belanghebbende beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit op het bezwaar van 11 april 2018.

1.3.

Bij uitspraak van 20 maart 2019 (ECLI:NL:RBAMS:2019:2020) heeft de rechtbank als volgt beslist:

“De rechtbank:

- verklaart het beroep gegrond;

- draagt verweerder op om binnen twee weken na de dag van verzending van deze uitspraak een besluit te nemen op de bezwaarschriften met inachtneming van deze uitspraak;

- bepaalt dat verweerder aan eiser een dwangsom van € 100,- verbeurt voor elke dag waarmee hij de hiervoor genoemde termijn overschrijdt, met een maximum van € 15.000,-;

- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 256,-.”

Zaak 20/00635 (Hof), zaak AMS 19/2702 (rechtbank)

1.4.1.

De heffingsambtenaar heeft bij uitspraak op bezwaar, gedagtekend 2 april 2019, de bezwaren tegen de aanslagen afgewezen en de aanslagen gehandhaafd.

1.4.2.

Belanghebbende heeft hiertegen op 2 april 2019 beroep ingesteld. De rechtbank heeft op 14 september 2020 in deze zaak (in deze uitspraak is belanghebbende aangeduid als ‘eiseres’) als volgt beslist:

“De rechtbank:

in de zaak 19/2702

-

verklaart het beroep gegrond;

-

vernietigt de bestreden uitspraak;

-

draagt de heffingsambtenaar op om een nieuwe uitspraak op bezwaar te nemen met inachtneming van deze uitspraak;

-

veroordeelt de heffingsambtenaar tot het betalen van een immateriële schadevergoeding aan eiseres van € 500,-, te vermeerderen met de wettelijke rente indien de schadevergoeding niet binnen vier weken wordt voldaan;

-

draagt de heffingsambtenaar op het betaalde griffierecht van € 47,- aan eiseres te vergoeden, te vermeerderen met de wettelijke rente indien het griffierecht niet binnen vier weken wordt voldaan;

-

veroordeelt de heffingsambtenaar in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 1.050,-, te vermeerderen met de wettelijke rente indien de proceskosten niet binnen vier weken worden voldaan.”

Zaak 20/00637 (Hof), zaak AMS 19/4587 (rechtbank)

1.5.1.

De heffingsambtenaar heeft op 11 april 2019 een dwangsombesluit genomen wegens het niet tijdig beslissen op het bezwaar (zie 1.2) waarbij aan belanghebbende een dwangsom van € 1.442 wordt toegekend. Op 21 mei 2019 heeft belanghebbende bezwaar tegen dit besluit gemaakt (nader gemotiveerd op 24 juni 2019).

1.5.2.

Op 26 juli 2019 is uitspraak op bezwaar gedaan en het onder 1.5.1 genoemde bezwaar ongegrond verklaard. Belanghebbende heeft hiertegen beroep ingesteld.

1.5.3.

De rechtbank heeft in dezelfde uitspraak van 14 september 2020 in deze zaak als volgt beslist:

“De rechtbank:

in de zaak 19/4587

- verklaart het beroep ongegrond.”

Zaak 20/00636 (Hof), zaak AMS 19/4580 (rechtbank)

1.6.1.

Op 9 juli 2019 heeft belanghebbende de heffingsambtenaar in gebreke gesteld wegens het niet tijdig beslissen op het bezwaar van 21 mei 2019 (zie 1.5.1).

1.6.2.

Op 26 juli 2019 is uitspraak gedaan op het bezwaar van 21 mei 2019 (zie onder 1.5.1 en 1.5.2). Op 20 augustus 2019 heeft belanghebbende bezwaar gemaakt tegen het niet toekennen van een dwangsom wegens het niet tijdig beslissen op haar bezwaar van 21 mei 2019.

1.6.3.

Op 27 augustus 2019 kent de gemeente bij dwangsombesluit aan belanghebbende (ter zake de ingebrekestelling van 9 juli 2019) een dwangsom toe van € 23. Belanghebbende heeft hiertegen beroep ingesteld.

1.6.4.

De rechtbank heeft in dezelfde uitspraak van 14 september 2020 in deze zaak als volgt beslist:

“De rechtbank:

in de zaak 19/4580

- verklaart het beroep niet-ontvankelijk.”

1.7.

Het tegen de uitspraak van de rechtbank van 14 september 2020 (zie 1.4.2, 1.5.3 en 1.6.4) door belanghebbende ingestelde hoger beroep is bij het Hof ingekomen op 26 oktober 2020, en nader aangevuld op 26 november 2020. De heffingsambtenaar heeft een verweerschrift ingediend.

1.8.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 27 oktober 2021. De zaken zijn op deze zitting tegelijk behandeld met de zaken geregistreerd met kenmerken 20/00753 en 20/00754. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat met deze uitspraak wordt meegezonden.

2 Tussen partijen vaststaande feiten

Nu de uitspraak van de rechtbank geen afzonderlijke vaststelling van de feiten bevat, stelt het Hof de feiten als volgt vast.

Belanghebbende is genothebbende krachtens eigendom en gebruik van de onroerende zaak aan de [adres] .

3 Geschil in hoger beroep

3.1.

In hoger beroep spitst het geschil zich toe op de volgende vragen:

Zaak 20/00635 (Hof), zaak AMS 19/2702 (rechtbank)

(1) is de door de rechtbank vastgestelde schadevergoeding in verband met overschrijding van de redelijke termijn te laag?

(2) heeft de rechtbank de proceskostenveroordeling juist vastgesteld?

Zaak 20/00637 (Hof), zaak AMS 19/4587 (rechtbank)

(3) is de dwangsom door de heffingsambtenaar te laag vastgesteld?

Zaak 20/00636 (Hof), zaak 19/4580 (rechtbank)

(4) heeft de rechtbank het beroep terecht niet-ontvankelijk verklaard?

3.2.

Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden die door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken.

4 Beoordeling van het geschil

5 Kosten

6 Beslissing