Home

Gerechtshof Amsterdam, 01-12-2021, ECLI:NL:GHAMS:2021:4104, BKDH-21/00970 en BKDH-21/00971

Gerechtshof Amsterdam, 01-12-2021, ECLI:NL:GHAMS:2021:4104, BKDH-21/00970 en BKDH-21/00971

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Datum uitspraak
1 december 2021
Datum publicatie
29 december 2021
ECLI
ECLI:NL:GHAMS:2021:4104
Zaaknummer
BKDH-21/00970 en BKDH-21/00971

Inhoudsindicatie

Vertrouwensbeginsel. Belanghebbende is bij het invullen van zijn aangifte IB/PVV 2016 geholpen door een medewerker van de Belastingdienst (hulp-bij-aangifte). Omdat redelijkerwijze kan worden getwijfeld of hem een formulier is verstrekt waarin hem wordt medegedeeld dat de aangifte nadien inhoudelijk zal worden beoordeeld en hij geen rechten kan ontlenen aan de hulp bij het invullen van het aangiftebiljet, slaagt het beroep op het vertrouwensbeginsel. Er is geen sprake van een voor belanghebbende kenbare fout.

Uitspraak

Zittingsplaats Den Haag

Team Belastingrecht

meervoudige kamer

nummers BKDH-21/00970 en BKDH-21/00971

in het geding tussen:

(gemachtigde: A. Harmanci)

en

(vertegenwoordiger: […] )

op het hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de Rechtbank Noord-Holland (de Rechtbank) van 3 maart 2020, nummers HAA 19/2477 en HAA 19/5125.

Procesverloop

1.1.

Aan belanghebbende is voor het jaar 2016 een aanslag in de inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV) opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 14.896. De in rekening gebrachte belastingrente bedraagt € 84.

1.2.

Bij uitspraak op bezwaar heeft de Inspecteur het bezwaar tegen de aanslag wegens termijnoverschrijding niet-ontvankelijk verklaard. Tevens heeft de Inspecteur het bezwaar in behandeling genomen als een verzoek om ambtshalve vermindering (het verzoek) en het verzoek afgewezen.

1.3.

Belanghebbende heeft tegen de uitspraak op bezwaar beroep bij de Rechtbank ingesteld. Ter zake van het beroep is een griffierecht geheven van € 47. De Rechtbank heeft de beroepen ongegrond verklaard.

1.4.

Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld bij het Hof. Ter zake van het hoger beroep is een griffierecht geheven van € 131. De Inspecteur heeft een nader stuk aangeduid als “verweerschrift in hoger beroep” ingediend.

1.5.

In de Tijdelijke aanwijzing gerechtshof Den Haag voor hogerberoepszaken belastingen van het gerechtshof Amsterdam (Stcrt. 2021, 30632) is het gerechtshof Den Haag aangewezen als gerechtshof waarvan de zittingsplaats tijdelijk mede wordt aangemerkt als zittingsplaats van het gerechtshof Amsterdam. Op grond van voornoemde regeling heeft de mondelinge behandeling plaatsgevonden in Den Haag op 20 oktober 2021. Partijen zijn verschenen. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt.

Feiten

2.1.

Gedurende de jaren 2014, 2015 en 2016 genoot belanghebbende een uitkering van de gemeente Amsterdam. Over 2016 bedroeg de uitkering € 14.896 en daarop werd € 3.203 loonheffing ingehouden.

2.2.

Op 14 maart 2017 heeft belanghebbende de aangifte IB/PVV voor het jaar 2016 ingediend. Bij het invullen van de aangifte is belanghebbende op het kantoor van de belastingdienst geholpen door een medewerker van de belastingdienst (hulp-bij-aangifte, of HUBA), die de aangifte (onder meer) heeft ingevuld op basis van de door belanghebbende verstrekte jaaropgaaf 2016 ter zake van de uitkering. In deze aangifte is de uitkering aangegeven als inkomen uit tegenwoordige arbeid.

2.3.

Met dagtekening 8 juni 2017 is een voorlopige aanslag IB/PVV voor het jaar 2016 opgelegd. De voorlopige aanslag vermeldt een te ontvangen bedrag van € 1.758 (de teruggaaf).

2.4.

Bij brief van 22 juni 2018 heeft de Inspecteur belanghebbende geïnformeerd dat hij voornemens is af te wijken van de aangifte omdat de in de aangifte vermelde uitkering moet worden aangemerkt als inkomsten uit vroegere arbeid, en daarom geen recht bestaat op arbeidskorting.

2.5.

Met dagtekening 3 augustus 2018 is de in 1.1 genoemde aanslag opgelegd en de rentebeschikking gegeven.

2.6.1.

De stukken van het geding bevatten een aanslag IB/PVV voor het jaar 2014 met een inkomen uit werk en woning van € 14.473, zijnde een uitkering van de gemeente Amsterdam voor dat jaar. De aanslag vermeldt een te ontvangen of te verrekenen bedrag van € 35.

2.6.2.

De stukken van het geding bevatten een aanslag IB/PVV voor het jaar 2015 met een inkomen uit werk en woning van € 14.698, zijnde een uitkering van de gemeente Amsterdam voor dat jaar. De aanslag vermeldt een te betalen bedrag van nihil.

2.6.3.

Belanghebbende heeft voor de jaren 2014 en 2015 eveneens gebruik gemaakt van hulp-bij-aangifte.

2.7.

Het proces-verbaal van de zitting bij de Rechtbank vermeldt, voor zover van belang:

“[Belanghebbende] verklaart in eerste termijn en in antwoord op vragen van de rechtbank:

(…)

Na het invullen van de aangifte door de belastingdienst is de zogenoemde "meegeefbrief bij aangifte" meegegeven.”

2.8.

De zogenoemde “meegeefbrief bij aangifte” voor het jaar 2016 vermeldt, voor zover van belang:

“Deze aangifte is ingevuld op basis van de door u verstrekte gegevens. De aangifte wordt op dezelfde manier beoordeeld en behandeld als aangiften die zonder invulhulp van de Belastingdienst zijn ingediend.

U kunt geen rechten ontlenen aan de invulhulp.”

Oordeel van de Rechtbank

3. De Rechtbank heeft – voor zover in hoger beroep nog van belang geoordeeld, waarbij belanghebbende is aangeduid als eiser en de Inspecteur als verweerder:

Verzoek om ambtshalve vermindering

12. Niet bestreden is dat de aanslag en de belastingrente overeenkomstig de wettelijke bepalingen zijn vastgesteld. Eiser heeft aangevoerd dat de bij het invullen van de aangifte gemaakte fout (aangeven van de uitkering als inkomen uit tegenwoordige arbeid in plaats van inkomen uit vroegere arbeid) niet aan hem te wijten is, omdat de aangifte is ingevuld door een medewerker van de belastingdienst. Voor zover deze beroepsgrond moet worden opgevat als een beroep op het vertrouwensbeginsel, in die zin dat eiser er op mocht vertrouwen dat de aangifte zou worden gevolgd bij aanslagoplegging, overweegt de rechtbank als volgt. Verweerder heeft gesteld dat als een belastingplichtige gebruik maakt van hulp-bij-aangifte, hij een zogenoemde “meegeefbrief bij aangifte” ontvangt. Hierin staat dat de aangifte op dezelfde wijze wordt beoordeeld en behandeld als aangiften die zonder invulhulp van de belastingdienst zijn ingevuld en dat geen rechten kunnen worden ontleend aan de invulhulp. Ter zitting heeft eiser desgevraagd bevestigd dat hij de meegeefbrief na het invullen van de aangifte heeft ontvangen. Gelet hierop is eiser voldoende geïnformeerd over het feit dat de aangifte (mogelijk) nog inhoudelijk zou worden beoordeeld en heeft hij aan de hulp-bij-aangifte niet het vertrouwen mogen ontlenen dat de definitieve aanslag overeenkomstig de ingediende aangifte zou vertrouwen opgelegd. Overigens geldt ook nog dat, naar verweerder onweersproken heeft gesteld, aan eiser voor het jaar 2014 een aanslag ib/pvv is opgelegd naar een terug te ontvangen bedrag van € 35 en hem voor het jaar 2015 een nihilaanslag is opgelegd, terwijl de van belang zijnde omstandigheden voor de vertrouwen van ib/pvv voor die jaren vergelijkbaar waren met 2016. Gelet hierop moet het voor eiser naar het oordeel van de rechtbank kenbaar zijn geweest dat een teruggaaf ib/pvv over 2016 van € 1.758 niet juist kon zijn. Ook de kenbaarheid van de fout staat naar het oordeel van de rechtbank in de weg aan toepassing van het vertrouwensbeginsel (en het zorgvuldigheidsbeginsel als bedoeld onder 13). Dit is niet anders indien eiser zoals hij stelt niet goed wist hoe de aangifte moest worden ingevuld en daarom juist hulp had gezocht bij de indiening daarvan.

13. Dat de belastingrente in dit geval in overeenstemming met de wet is berekend, staat niet ter discussie. Onder omstandigheden kan het zorgvuldigheidsbeginsel echter in afwijking van de wet meebrengen dat geen belastingrente in rekening mag worden gebracht, dan wel dat de berekening van deze rente moet worden beperkt (vgl. o.m. HR 24 september 2010, ECLI:NL:PHR:2010:BM1206). In de door eiser aangevoerde omstandigheden ziet de rechtbank, gelet op hetgeen hiervoor is overwogen geen aanleiding de heffing van belastingrente teniet te doen of te beperken. De rechtbank wijst er daarbij nog op dat eiser, naar verweerder ter zitting onbetwist heeft aangevoerd, door verrekening van de (later teruggedraaide) voorlopige teruggaaf met nog openstaande te betalen belastingaanslagen van eiser, ook te betalen belastingrente heeft bespaard.

14. Voor zover eiser een beroep doet op betalingsonmacht, kan dat niet tot een ander oordeel leiden. Als belanghebbende de aanslag en de belastingrente niet of alleen met grote moeite kan betalen, dient hij zich voor een betalingsregeling of desnoods voor kwijtschelding te wenden tot de ontvanger.

15. Het vorenstaande brengt de rechtbank tot het oordeel dat beide beroepen ongegrond zijn.

16. Voor een proceskostenveroordeling ziet de rechtbank geen aanleiding.”

Omschrijving geschil in hoger beroep en conclusies van partijen

4.1.

In hoger beroep is in geschil of het verzoek om ambtshalve vermindering terecht is afgewezen. Belanghebbende beantwoordt deze vraag ontkennend, de Inspecteur bevestigend.

4.2.

Belanghebbende concludeert tot gegrondverklaring van zijn hoger beroep.

4.3.

De Inspecteur concludeert tot ongegrondverklaring van het hoger beroep.

Beoordeling van het hoger beroep

5.1.

Het Hof stelt voorop dat ook in hoger beroep niet is bestreden dat de aanslag en de belastingrente op basis van de wettelijke bepalingen tot de juiste bedragen zijn opgelegd.

5.2.1.

Belanghebbende stelt zich op het standpunt dat op grond van het vertrouwens- en zorgvuldigheidsbeginsel de correctie van de teruggaaf achterwege dient te blijven.

Belanghebbende voert in dit verband aan dat de fout die de medewerker van de Belastingdienst bij het invullen van zijn aangifte heeft gemaakt hem niet kan worden aangerekend. Belanghebbende heeft zijn aangifte laten invullen door een medewerker van de Belastingdienst zodat hij er op mocht vertrouwen dat de aangifte juist werd ingevuld en de aanslag juist was.

5.2.2.

Anders dan belanghebbende ter zitting bij de Rechtbank heeft verklaard (zie 2.7), heeft hij de zogenoemde “meegeefbrief bij aangifte” niet ontvangen en was hij er dus niet van op de hoogte dat hij geen vertrouwen mocht ontlenen aan de hulp-bij-aangifte.

5.2.3.

Verder voert belanghebbende aan dat hij niet zelfredzaam is en geen verstand heeft van belastingzaken zodat het voor hem niet kenbaar was dat de medewerker van de belastingdienst zijn uitkering ten onrechte heeft aangemerkt als inkomsten uit tegenwoordige arbeid. Bovendien maakt belanghebbende al jaren gebruik van hulp-bij-aangifte en is dit altijd probleemloos verlopen, zodat hij ook in het onderhavige jaar er vanuit mocht gaan en er op mocht vertrouwen dat de aangifte, die door een medewerker van de Belastingdienst is ingevuld, op de juiste wijze was ingevuld.

5.3.1.

Ter zitting van het Hof heeft de gemachtigde van belanghebbende (de gemachtigde) toegelicht dat de verklaring van belanghebbende ter zitting bij de Rechtbank dat hij een meegeefbrief heeft ontvangen, berust op een vergissing. Belanghebbende heeft wel een brief ontvangen van de medewerker van de Belastingdienst, maar dat betrof - bij nader inzien - een bevestiging van het indienen van de aangifte. Belanghebbende heeft ter zitting van de Rechtbank verklaard dat hij een meegeefbrief had ontvangen omdat aan hem een brief, zijnde voormelde bevestiging van de indiening van de aangifte, was meegegeven en hij ervan uitging dat die brief de zogenaamde meegeefbrief moest zijn.

5.3.2.

In dit verband heeft de Inspecteur ter zitting van het Hof verklaard dat niet uitgesloten kan worden dat de medewerker is vergeten de meegeefbrief aan belanghebbende mee te geven na het verlenen van hulp-bij-aangifte. De meegeefbrieven liggen, zo heeft de Inspecteur verklaard, in stapels klaar om mee te geven aan de betreffende belastingplichtigen, bevatten geen adressering en de belastingplichtigen hoeven niet te tekenen voor ontvangst van de brief. Het dossier bevat geen bevestiging van belanghebbende dat hij de betreffende meegeefbrief daadwerkelijk heeft ontvangen.

5.3.3.

Gelet op voormelde verklaringen van zowel de gemachtigde als de Inspecteur kan worden getwijfeld of de meegeefbrief is meegegeven aan belanghebbende na het verlenen van hulp-bij-aangifte. In dit verband verdient opmerking dat in een persbericht van het ministerie van Financiën van 27 mei 1997, nr. 97/095, V-N 1997/2152, blz. 3, onder punt 6 het volgende staat vermeld:

"Aan de belastingplichtige die gebruik maakt van de hulp-bij-aangifte wordt in het algemeen medegedeeld dat de aangifte nog het reguliere selectie- en beoordelingstraject zal volgen. Mocht deze mededeling achterwege zijn gebleven, dan mag de belastingplichtige er op vertrouwen dat de aangifte wordt gevolgd, tenzij later blijkt dat de belastingplichtige gegevens achterwege heeft gehouden."

5.3.4.

Aangezien niet aannemelijk is geworden of aan belanghebbende de meegeefbrief is meegegeven dan wel of aan hem een mededeling is gedaan als bedoeld in voormeld persbericht, kan redelijkerwijs worden betwijfeld of hij is geïnformeerd over het feit dat de aangifte nog inhoudelijk zou worden beoordeeld en dat hij geen rechten kon ontlenen aan de invulhulp. Aangezien gesteld noch is gebleken dat belanghebbende gegevens achterwege heeft gelaten die van belang waren bij het invullen van de aangifte mocht belanghebbende mede gelet op het hierboven geciteerde persbericht erop vertrouwen dat de aangifte zou worden gevolgd.

5.3.5.

Anders dan de Inspecteur heeft gesteld, is het niet aannemelijk geworden dat het voor belanghebbende kenbaar was dat de aangifte onjuist was ingevuld en dat de teruggaaf ten onrechte aan hem is verleend. Hierbij hecht het Hof waarde aan de toelichting die de gemachtigde in de stukken en ter zitting van het Hof over de persoon van belanghebbende heeft gegeven. Uit die toelichting volgt dat belanghebbende geen enkel verstand heeft van belastingzaken en hij onvoldoende zelfredzaam is, zodat mag worden aangenomen dat hij niet in staat is om zelf zijn aangiftes IB/PVV in te vullen, of te onderkennen dat er bij de verleende hulp een fout is gemaakt. Deze toelichting vindt bevestiging in de tot de stukken van het geding behorende handgeschreven correspondentie van belanghebbende en de wijze waarop daarin wordt gecommuniceerd met de betreffende instanties.

5.3.6.

Bovendien mag belanghebbende, die gebruik maakt van hulp-bij-aangifte omdat hij onvoldoende zelfredzaam is om de aangifte IB/PVV zelf in te vullen en daarvoor alle benodigde gegevens aanlevert, verwachten dat de medewerker van de Belastingdienst zorgvuldig te werk gaat bij het invullen van de aangifte en kunnen onderscheiden of er sprake is van inkomsten uit tegenwoordige arbeid of uit vroegere arbeid. Dat de medewerker van de Belastingdienst mogelijk een vergissing heeft gemaakt bij het invullen van belanghebbendes aangifte is begrijpelijk maar die vergissing kan, gelet op voornoemde feiten en omstandigheden, niet aan belanghebbende worden tegengeworpen.

5.3.7.

Gelet op het voorgaande slaagt belanghebbendes beroep op het vertrouwens- en zorgvuldigheidsbeginsel zodat de correctie van de teruggaaf achterwege dient te blijven.

Belastingrente

5.4.

Aangezien de correctie van de teruggaaf achterwege dient te blijven, dient de in rekening gebrachte belastingrente dienovereenkomstig te worden verminderd.

Slotsom

5.5.

Het hoger beroep is gegrond.

Proceskosten en griffierecht

Beslissing