Gerechtshof Amsterdam, 09-11-2021, ECLI:NL:GHAMS:2021:4109, BKDH-21/00665
Gerechtshof Amsterdam, 09-11-2021, ECLI:NL:GHAMS:2021:4109, BKDH-21/00665
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof Amsterdam
- Datum uitspraak
- 9 november 2021
- Datum publicatie
- 30 december 2021
- ECLI
- ECLI:NL:GHAMS:2021:4109
- Formele relaties
- Eerste aanleg:, (Gedeeltelijke) vernietiging en zelf afgedaan
- Zaaknummer
- BKDH-21/00665
Inhoudsindicatie
Stuiting van ingebrekestelling; hoorplicht; dwangsom; onjuist dictum dwangsombeschikking; PKV.
Uitspraak
Zittingsplaats Den Haag
Team Belastingrecht
meervoudige kamer
nummer BKDH-21/00665
in het geding tussen:
(gemachtigde: A. Bakker)
en
(vertegenwoordiger: […] )
op het hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam (de Rechtbank) van 12 juli 2019, nummer AMS 18/6016.
Procesverloop
Aan belanghebbende is een WOZ-beschikking voor het jaar 2015 afgegeven.
Belanghebbende heeft hiertegen bezwaar gemaakt. Belanghebbende heeft de Heffingsambtenaar op 1 februari 2018 in gebreke gesteld.
De Heffingsambtenaar heeft bij beschikking van 14 februari 2018 het verzoek om een dwangsom kennelijk niet-ontvankelijk verklaard omdat geen bezwaarschrift zou zijn ontvangen en geweigerd een dwangsom toe te kennen (de dwangsombeschikking). Belanghebbende heeft daartegen op 14 maart 2018 bezwaar gemaakt.
De Heffingsambtenaar heeft het bezwaar tegen de dwangsombeschikking bij uitspraak op bezwaar van 23 augustus 2018 ongegrond verklaard.
Belanghebbende heeft beroep ingesteld bij de Rechtbank. Van belanghebbende is € 46 griffierecht geheven. De Rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.
Belanghebbende heeft hoger beroep ingesteld bij het Hof. Van belanghebbende is € 128 griffierecht geheven. De Heffingsambtenaar heeft een verweerschrift ingediend. Belanghebbende heeft op 18 september 2021 een nader stuk ingediend.
In de Tijdelijke aanwijzing gerechtshof Den Haag voor hogerberoepszaken belastingen van het gerechtshof Amsterdam (Stcrt. 2021, 30632) is het gerechtshof Den Haag aangewezen als gerechtshof waarvan de zittingsplaats tijdelijk mede wordt aangemerkt als zittingsplaats van het gerechtshof Amsterdam. Op grond van voornoemde regeling heeft de mondelinge behandeling plaatsgehad via videoverbinding (Skype) met het gerechtshof Den Haag op 28 september 2021. Partijen zijn verschenen, waarbij sprake was van een directe beeld- en geluidsverbinding met het Hof. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt.
Feiten
Belanghebbende is eigenaar van de woning plaatselijk bekend als [adres] te [woonplaats] . De woning staat op grond die eigendom is van de gemeente Amsterdam.
Op 7 februari 2018 heeft [A] , medewerker van de Dienst Belastingen Amsterdam, per e-mail het volgende aan de gemachtigde bericht:
“Tijdens de hoorzitting is afgesproken dat voor onderstaande biljetnummers waarvoor u ingebrekestellingen heeft verstuurd de dwangsom stopt met lopen met ingang van vandaag en niet verder oploopt. Dit in verband met ’t aanleveren van nadere stukken door de heer [B] en de heer [C] .
Graag uw bevestiging van deze afspraak.”
De gemachtigde heeft per e-mail van 7 februari 2018 het volgende bevestigd:
“Dank voor uw bericht. Akkoord. Besproken is ook dat binnen een redelijke termijn nadat e.e.a. duidelijk is, gemotiveerd uitspraak wordt gedaan.”
Oordeel van de Rechtbank
3. De Rechtbank heeft het volgende overwogen, waarbij belanghebbende is aangeduid als eiseres:
“Is een dwangsom verschuldigd?
6. Op grond van artikel 4:17, eerste lid, in samenhang met artikel 7:14 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is een dwangsom verschuldigd, indien het bestuursorgaan in gebreke is om tijdig een beslissing op bezwaar te nemen.
7. Naar het oordeel van de rechtbank was de heffingsambtenaar in dit geval niet in gebreke met het nemen van een beslissing op het bezwaar tegen de waardebeschikking van 28 september 2017. Daartoe is het volgende van belang. In de gedingstukken is een e-mailwisseling tussen partijen opgenomen van woensdag 7 februari 2018. Hieruit blijkt dat partijen hebben afgesproken de op 1 februari 2018 ingediende ingebrekestelling door de gemachtigde van eiseres on hold te zetten. De hieraan gekoppelde voorwaarde is dat de heffingsambtenaar binnen een redelijke termijn — nadat nadere stukken zijn aangeleverd — een besluit op bezwaar neemt. De gemachtigde van eiseres en de heffingsambtenaar hebben deze afspraak op de zitting bij de rechtbank bevestigd. De afspraak over het on hold zetten van de ingebrekestelling betekent dat de ingebrekestelling vanaf het moment van die afspraak tijdelijk niet meer gold. Er was voor de heffingsambtenaar dus op dat moment geen verplichting meer om binnen vijftien dagen na ontvangst van de ingebrekestelling een beslissing op het bezwaar tegen de waardebeschikking te nemen.
8. De heffingsambtenaar heeft op 20 augustus 2017 [lees: 2018, Hof] uitspraak gedaan op het bezwaar tegen de waardebeschikking van 28 september 2017. Niet gebleken is dat de heffingsambtenaar daarmee de gemaakte afspraken niet is nagekomen. Voor de stelling van eiseres, dat de afspraken ook inhielden dat per zaak een afzonderlijke hoorzitting over de erfpachtcorrectie zou worden gehouden, is geen steun te vinden in de stukken.
9. Uit het voorgaande volgt dat de heffingsambtenaar niet in gebreke was. Eiseres kan dus geen aanspraak maken op een dwangsom en de heffingsambtenaar heeft in de uitspraak op bezwaar terecht beslist dat geen dwangsom is verschuldigd.
Hoorplicht
10. Over de vraag of de heffingsambtenaar eiseres in bezwaar had moeten horen, overweegt de rechtbank als volgt. Op grond van artikel 7:3 van de Awb kan van het horen worden afgezien indien het bezwaar kennelijk ongegrond is. Een bezwaar is kennelijk ongegrond indien er op voorhand redelijkerwijs geen twijfel over mogelijk is dat de bezwaren niet kunnen leiden tot een andersluidend besluit. Dat was in deze zaak het geval. Nu tussen partijen was afgesproken om de ingebrekestelling on hold te zetten, was er geen twijfel over dat de bezwaren niet konden leiden tot een ander besluit. De heffingsambtenaar heeft dus mogen afzien van het horen in bezwaar. Deze beroepsgrond slaagt niet.”