Home

Gerechtshof Amsterdam, 02-11-2021, ECLI:NL:GHAMS:2021:4425, 20/00241

Gerechtshof Amsterdam, 02-11-2021, ECLI:NL:GHAMS:2021:4425, 20/00241

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Datum uitspraak
2 november 2021
Datum publicatie
11 mei 2022
Annotator
ECLI
ECLI:NL:GHAMS:2021:4425
Formele relaties
Zaaknummer
20/00241

Inhoudsindicatie

Douanerecht. De voorwaarden voor kwijtschelding op de voet van artikel 239 van het CDW zijn niet vervuld.

Uitspraak

Kenmerk 20/00241

2 november 2021

uitspraak van de meervoudige douanekamer

op het hoger beroep van

[X B.V.] , gevestigd te [Z] , belanghebbende,

(gemachtigde: mr. ing. B.J.B. Boersma RB)

tegen de uitspraak in de zaak met kenmerk HAA 17/1438 van de rechtbank Noord-Holland (hierna: de rechtbank) in het geding tussen

belanghebbende

en

de inspecteur van de Belastingdienst/Douane, de inspecteur.

1 Ontstaan en loop van het geding

1.1.

De inspecteur heeft met dagtekening 27 november 2008 aan belanghebbende een (verzamel)uitnodiging tot betaling (hierna: de utb) uitgereikt voor een bedrag van in totaal € 259.560 aan douanerechten.

1.2.

Belanghebbende heeft met dagtekening 4 december 2008 een verzoek om terugbetaling op de voet van artikel 239 van het CDW ingediend, waarin zij voor 14 aangiften verzoekt om terugbetaling van een bedrag van € 132.550 aan douanerechten. Bij beschikking van 1 juli 2010 heeft de inspecteur het verzoek afgewezen.

1.3.

Belanghebbende heeft bezwaar gemaakt tegen de beschikking. De inspecteur heeft bij uitspraak op bezwaar, gedagtekend 8 maart 2017, de beschikking gehandhaafd.

1.4.

De rechtbank heeft bij uitspraak van 27 februari 2020 op het tegen de hiervoor vermelde uitspraak op bezwaar ingestelde beroep het volgende beslist (in deze uitspraak is belanghebbende aangeduid als ‘eiseres’ en de inspecteur als ‘verweerder’):

“De rechtbank:

- verklaart het beroep ongegrond;

- veroordeelt verweerder tot vergoeding aan eiseres van de aan de bezwaarfase toerekenbare immateriële schade, vastgesteld op een bedrag van € 553;

- veroordeelt de Staat (de Minister van Justitie en Veiligheid) tot vergoeding aan eiseres van de aan de beroepsfase toerekenbare immateriële schade, vastgesteld op een bedrag van € 947;

- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 328,15;

- veroordeelt de Staat (de Minister van Justitie en Veiligheid) in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 328,15;

- draagt verweerder op de helft van het betaalde griffierecht zijnde een bedrag van € 166,50 aan eiseres te vergoeden;

- draagt de Staat (de Minister van Justitie en Veiligheid) op de helft van het betaalde griffierecht zijnde een bedrag van € 166,50 aan eiseres te vergoeden.”

1.5.

Het tegen deze uitspraak door belanghebbende ingestelde hoger beroep is bij het Hof ingekomen op 3 april 2020. De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.

1.6.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 21 september 2021. De onderwerpelijke zaak is gelijktijdig behandeld met de zaak met het kenmerk 20/00242. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat met deze uitspraak wordt meegezonden.

2 Feiten

De rechtbank heeft de volgende feiten vastgesteld:

Feiten

1. In de periode april 2006 tot en met juli 2007 heeft [A B.V.] als direct vertegenwoordiger van eiseres aangiften gedaan voor de regeling brengen in het vrije verkeer van vrachtwagens. In de aangiften is als land van verzending/uitvoer Israël vermeld. In de aangiften is verzocht om toepassing van een preferentieel tarief van douanerechten.

2. Bij de aangiften voor het brengen in het vrije verkeer zijn door de Israëlische autoriteiten gewaarmerkte EUR-1 certificaten overgelegd. In het voor vermelding van het land van oorsprong bestemde vak is “Israël” als land van oorsprong doorgehaald. Daarvoor in de plaats is handmatig “EEC” of de naam van een lidstaat van de Europese Unie ingevuld.

3. Verweerder heeft op de voet van artikel 78 van het Communautair Douanewetboek (hierna: CDW) bij [A B.V.] twee controles na de invoer ingesteld. De controles hebben betrekking op de aangiften voor de regeling brengen in het vrije verkeer die zijn gedaan in 2006 en 2007 en waren gericht op de aanwezigheid van de in de aangiften vermelde bescheiden, de juistheid van de aangegeven oorsprong, de juistheid van de aangegeven preferentie en de overeenstemmingscontrole tussen gegevens en bescheiden met betrekking tot de preferentie. In het naar aanleiding daarvan opgemaakte concept- controlerapport van 12 november 2008 is - voor zover van belang - het volgende vermeld:

“(…)

5.2.

Beoordeling aanvaardbaarheid preferentie EUR-1 uit Israël

(…)

Wij hebben vastgesteld dat in een aantal gevallen de bij de hierboven genoemde aangiften behorende preferentiële bescheiden gegevens zijn gewijzigd, waarbij niet in alle gevallen deze gegevens zijn waarmerkt door de douaneautoriteiten van het land van afgifte. Het land van oorsprong Israël is doorgehaald door middel van meerdere getypte X-en, en ernaast is Zweden, Nederland of Duitsland getypt. Dit is duidelijk waarneembaar: de wijziging is in een afwijkend lettertype.

De hierboven genoemde Eur-l certificaten, afgegeven in Israël kunnen niet worden gebruikt voor het aantonen van preferentie. Met de genoemde bescheiden kan alleen de herkomst van de goederen uit Israël worden aangetoond, en niet de oorsprong.

De Israëlische herkomst geeft geen recht op preferentie volgens het Protocol nr. 4 bij de Euro-mediterrane overeenkomst tussen de Europese Gemeenschap en Israël betreffende de definitie van het begrip producten van oorsprong” en de methoden van administratieve samenwerking, 3 november 2006.

(…)”

4. Verweerder heeft met dagtekening 27 november 2008 aan eiseres een uitnodiging tot betaling (hierna: utb) uitgereikt ten bedrage van € 259.560 aan douanerechten op industriële producten.

5. Bij brief van 4 december 2008 heeft eiseres op grond van artikel 239 van het CDW een verzoek om terugbetaling ingediend en verzocht om een terugbetaling van € 132.550 aan douanerechten op industriële producten.

6. Eiseres heeft voorts bij brief van 23 december 2008 bezwaar gemaakt tegen de onder 4 genoemde utb. Op 1 maart 2011 heeft verweerder uitspraak op bezwaar gedaan. Tegen deze uitspraak op bezwaar heeft eiseres beroep ingesteld. Op 12 oktober 2012 heeft de rechtbank Haarlem uitspraak gedaan (AWB 11/2083). Eiseres heeft tegen deze uitspraak hoger beroep ingesteld bij het gerechtshof Amsterdam. Op 19 december 2013 heeft het gerechtshof Amsterdam uitspraak gedaan (nr. 12/01120, ECLI:NL:GHAMS:2013:4978) en het hoger beroep ongegrond verklaard. De Hoge Raad heeft bij arrest van 13 maart 2015, nr. 14/00587, ECLI:NL:HR:2015:551, de uitspraak van het gerechtshof Amsterdam bevestigd. In rechte staat vast dat de afgifte van EUR-1 certificaten - ten behoeve van de preferentiële handel tussen Israël en de Europese Unie - met vermelding van Nederland, Duitsland of Zweden als land van oorsprong, wordt aangemerkt als vergissing van de Israëlische autoriteiten en dat voormelde vergissing van de Israëlische autoriteiten zonder meer kenbaar en redelijkerwijze te ontdekken was. Hieruit volgt dat verweerder niet gehouden is om af te zien van navordering op grond van artikel 220, tweede lid, onder b, van het CDW.”

Nu de hiervoor vermelde feiten door partijen op zichzelf niet zijn bestreden zal ook het Hof daarvan uitgaan.

3 Geschil in hoger beroep

3.1.

Evenals bij de rechtbank is in hoger beroep in geschil of belanghebbende op grond van artikel 239 van het CDW in aanmerking komt voor een kwijtschelding van douanerechten tot een bedrag van € 132.550, zoals belanghebbende stelt, maar de inspecteur betwist.

3.2.

Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden welke door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken. Voor hetgeen zij daaraan ter zitting hebben toegevoegd wordt verwezen naar het van het verhandelde ter zitting opgemaakte proces-verbaal.

4 Het oordeel van de rechtbank

5 Beoordeling van het geschil in hoger beroep

6 Kosten

7 Beslissing