Gerechtshof Amsterdam, 19-04-2022, ECLI:NL:GHAMS:2022:1197, 23-003752-18
Gerechtshof Amsterdam, 19-04-2022, ECLI:NL:GHAMS:2022:1197, 23-003752-18
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof Amsterdam
- Datum uitspraak
- 19 april 2022
- Datum publicatie
- 16 augustus 2022
- Annotator
- ECLI
- ECLI:NL:GHAMS:2022:1197
- Formele relaties
- Cassatie:
- Zaaknummer
- 23-003752-18
Inhoudsindicatie
ECRINS: 6 jaar gevangenisstraf voor internationale fraude met beleggingen in levensverzekeringen
Uitspraak
afdeling strafrecht
parketnummer: 23-003752-18
datum uitspraak: 19 april 2022
TEGENSPRAAK
Arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Amsterdam van 12 oktober 2018 in de strafzaak onder parketnummer 13-845501-11 tegen
[verdachte] ,
geboren te [geboortedatum] ,
adres: [woonplaats]
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van
25 februari en 10 maart 2020 en 7, 14, 15, 17, 18, 21, 22 februari 2022 en 5 april 2022 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering (Sv), naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
De verdachte en het openbaar ministerie hebben hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaten-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadslieden naar voren is gebracht.
Omvang van de tenlastelegging en geldigheid van de dagvaarding
Standpunt verdediging
De verdediging heeft in eerste aanleg verzocht de dagvaarding op een aantal onderdelen nietig te verklaren. Het gaat om de volgende zinsdelen (cursief aangegeven):
Feit 1 (primair en subsidiair)
i. “een groot aantal” althans één of meer participatie overeenkomst(en), “waaronder” (…), alsmede “een groot aantal”, althans een of meer addend(a)(um) bij (een) participatieovereenkomst(en), “waaronder” (...);
Feit 2A
ii. “een (groot) aantal, althans een of meer perso(o)n(en) (vermeld in bijlage D-2317,
dossierpagina 11186 e. v.), verder (ook) te noemen ‘participant(en)”;
iii. “en/of overigens”;
Feit 2B
iv. “(tot een totaalbedrag groot € 163.775.000,-- of daaromtrent)”;
v. “één of meer perso(o)n(en), (vermeld in bijlage D-2317, dossierpagina 11186 e.v.),
In hoger beroep heeft de verdediging verzocht de zinsdelen i en iii conform het oordeel van de rechtbank nietig te verklaren. De verdediging stelt – kort gezegd – dat de tenlastelegging op die punten niet voldoet aan de eisen die de wet daaraan stelt.
De verdediging gaat er verder van uit dat de zinsdelen ii en v geen verdere bespreking behoeven. Het hof heeft namelijk aan partijen bij brief van 15 december 2020, verzonden per e-mail, laten weten dat de tenlastelegging voor feit 2 zo wordt uitgelegd dat deze uitsluitend ziet op de tien met naam genoemde participanten. Ten aanzien van zinsdeel iv stelt de verdediging dat, omdat het hof het standpunt heeft ingenomen dat feit 2 uitsluitend ziet op de tien met naam genoemde participanten, dit zinsdeel gelezen dient te worden als te zijn beperkt tot het bedrag waarvoor deze tien personen zouden hebben ingelegd.
Standpunt openbaar ministerie
Ten aanzien van de omvang van de tenlastelegging van feit 2 heeft het openbaar ministerie gesteld dat van feit 2A maximaal bewezen kan worden dat een aantal personen vermeld in bijlage D-2317 is opgelicht, te weten de in de tenlastelegging onder feit 2 met naam genoemde participanten. Dit geldt volgens het openbaar ministerie niet voor het onder 2B tenlastegelegde. Ten aanzien van dit feit is geen noodzaak voor een beperkte uitleg van de tenlastelegging. De beperkte lezing van de tenlastelegging onder 2A was mede om te voorkomen dat alle participanten moesten worden gehoord. Dit speelt niet bij de verduistering, omdat die plaatsvond buiten het zicht van de participanten. De verdediging wordt dan ook in geen enkel belang geschaad door bij 2B uit te gaan van de volledige tekst van het tenlastegelegde feit, aldus de advocaten-generaal. De e-mail van het hof van 25 december 2020 (hof: 15 december 2020) heeft het openbaar ministerie aldus begrepen dat de tenlastelegging wordt begrepen conform het door het openbaar ministerie ingenomen standpunt, dus een beperkte uitleg van het tenlastegelegde onder 2A en een ruime uitleg van het tenlastegelegde onder 2B.
Het openbaar ministerie stelt ten aanzien van de geldigheid van de dagvaarding dat het oordeel van de rechtbank om de zinsdelen i en iii nietig te verklaren, juist is, omdat geen heldere beperking is aangebracht in de tenlastelegging. Ten aanzien van de zinsdelen ii, iv en v is de tenlastelegging volgens de advocaten-generaal wel voldoende duidelijk. Verwezen wordt daarbij naar een arrest van de Hoge Raad van 1 februari 2022 (
) waarin de Hoge Raad een zaak waarin een soortgelijk verweer werd gevoerd met gebruikmaking van zijn bevoegdheid op grond van het bepaalde in artikel 81 van de Wet op de rechterlijke organisatie (RO) verkort afdoet.Beoordeling hof
Ten aanzien van feit 2 heeft het hof op 15 december 2020 aan partijen laten weten dat het hof de tenlastelegging voor dit feit beperkt uitlegt, in die zin dat het ten laste gelegde geacht moet worden uitsluitend betrekking te hebben op de tien daarin met naam genoemde participanten. Er bestaat bij partijen onduidelijkheid of deze mededeling ziet op het tenlastegelegde onder 2A en 2B of alleen op het tenlastegelegde onder 2A. In de e-mail van het hof van 15 december 2020 is geen onderscheid gemaakt tussen 2A en 2B, hetgeen betekent dat voor beide feiten – en dus wat betreft zinsdelen ii, iv en v – het hof de tenlastelegging beperkt leest op de hiervoor weergegeven manier. Meer specifiek betekent dit dat het gaat om de oplichting van alleen de tien met naam genoemde participanten onder 2A en de verduistering van de geldbedragen (en de levensverzekeringspolissen) die betrekking hebben op deze tien personen onder 2B. Nu het hof bovendien, zoals hierna wordt overwogen en beslist, de verdachten zal vrijspreken van de onder 2B tenlastegelegde verduistering, behoeft het verweer ten aanzien van de zinsdelen iv en v wegens het ontbreken van een belang daarbij geen verdere bespreking.
Verder zal het hof net als de rechtbank de zinsdelen onder i en iii nietig verklaren. De tenlastelegging bevat ten aanzien van deze zinsdelen geen enkele inkadering of beperking. Daardoor is onduidelijk wat door het opnemen daarvan onder het bereik van de tenlastelegging wordt gebracht. Ten aanzien van zinsdeel i bevat de tenlastelegging in het bijzonder geen verwijzing naar een opsomming van alle participatieovereenkomsten, addenda bij participatieovereenkomsten en versies van brochures die volgens de tenlastelegging vals zouden zijn.
Dit leidt tot de slotsom dat de volgende zinsdelen telkens nietig worden verklaard:
- -
-
feit 1: “een groot aantal’ en ‘waaronder”;
- -
-
feit 2A: “en/of overigens”.
Tenlastelegging
Gelet op de in eerste aanleg door de rechtbank toegelaten wijzigingen is aan de verdachte – kort samengevat – tenlastegelegd dat:
Feit 1
Primair (medeplegen van het opzettelijk gebruik maken van valse geschriften)
hij in de periode van 1 januari 2007 tot en met 27 september 2011 tezamen met anderen althans alleen opzettelijk gebruik heeft gemaakt van valse geschriften, te weten:
- -
-
participatieovereenkomsten;
- -
-
addenda bij participatieovereenkomsten;
- -
-
brochures/prospectus over door [Q] aangeboden financiële producten;
- -
-
een leaflet (in het dossier addendum op de productbrochure genoemd), getiteld “ [Q] , Uw product van A tot Z”;
Subsidiair (medeplegen feitelijk leidinggeven aan het medeplegen van het opzettelijk gebruik maken van valse geschriften):
[Q] BV in de periode van 1 januari 2007 tot en met 27 september 2011 tezamen met anderen althans alleen opzettelijk gebruik heeft gemaakt van valse geschriften, te weten:
- -
-
participatieovereenkomsten;
- -
-
addenda bij participatieovereenkomsten;
- -
-
brochures/prospectus over door [Q] aangeboden financiële producten;
- -
-
een leaflet (in het dossier addendum op de productbrochure genoemd), getiteld “ [Q] , Uw product van A tot Z”;
aan welke verboden gedragingen de verdachte al dan niet met anderen opdracht heeft gegeven dan wel feitelijk leiding heeft gegeven;
Feit 2A
Primair (medeplegen oplichting)
hij in de periode van 1 januari 2007 tot en met 27 september 2011 tezamen, althans alleen, een aantal, althans een of meer personen (vermeld in bijlage D-2317, dossierpagina 11186 e.v.), heeft opgelicht, door jegens de participanten in verkoopgesprekken en/of in verkoopbrochures en/of in een prospectus en/of in voorwaarden voor beheer en bewaring en/of in reclame uitingen en/of in participatieovereenkomsten, voor te wenden dat:
-
- de participanten (al dan niet via een fonds en/of Amerikaanse trust) (gezamenlijk) de (economische) eigendom zouden verkrijgen van Life settlements (overlijdensrisicoverzekeringen en/of van her-/contraverzekeringen);
-
- de door participanten overgeboekte gelden (enkel) dienden als inleg in een beleggingsfonds en/of premiebetaling voor de levensverzekering(en) en/of her-/contraverzekering(en), en/of
- voornoemde gelden op een (derdengeld)rekening en/of escrow-account in de Verenigde Staten worden gestort, waarover alleen een trustee kan beschikken en/of
- de middelen van de fondsen enkel worden aangewend via de bankrekening van de specifieke voor dat fonds opgerichte trust;
- de aangekochte life settlements zijn herverzekerd bij een betrouwbare en zeer solvabele her-/contraverzekeraar en/of
- deze her-/contraverzekeraar de hoogste rating, althans een SA rating heeft van Dun & Bradstreet en/of
- een in de participatieovereenkomsten opgenomen gegarandeerde uitkeringsdatum geldt waarop uitkeringen van de overlijdensrisicoverzekering of de her-/contraverzekeraar uiterlijk plaatsvinden en/of
- de her-/contraverzekeraar op zijn beurt voornoemd het verzekerd risico voor 80% heeft herverzekerd bij grote zeer bekende herverzekeringsmaatschappijen en die zijn gewaardeerd met "Ambest en Standard And Poors"A" of hogere rating en/of
- de her-/contraverzekeraar en/of een levensverzekeraar reeds een of meermalen tot uitkering van de her-/contraverzekering of levensverzekering is overgegaan;
- de in de productbrochures en/of prospectussen en/of participatieovereenkomsten en/of de addenda op die productbrochures verwoorde zekerheden en garanties door een Nederlandse advocaat zijn onderzocht en juist zijn bevonden (hetgeen door deze advocaat is vastgelegd in een Letter of Comfort),
waardoor de participanten werden bewogen tot voornoemde afgifte;
subsidiair (medeplegen van feitelijk leidinggeven aan het medeplegen van oplichting)
[Q] in de periode van 1 januari 2007 tot en met 27 september 2011 tezamen althans alleen, een aantal, althans een of meer personen (vermeld in bijlage D-2317, dossierpagina 11186 e.v.), heeft opgelicht, door jegens de participanten in verkoopgesprekken en/of in verkoopbrochures en/of in een prospectus en/of in voorwaarden voor beheer en bewaring en/of in reclame uitingen en/of in participatieovereenkomsten en/of overigens, voor te wenden dat:
-
- de participanten (al dan niet via een fonds en/of Amerikaanse trust) (gezamenlijk) de (economische) eigendom zouden verkrijgen van life settlements (overlijdensrisicoverzekeringen en/of van her-/contraverzekeringen);
-
- de door participanten overgeboekte gelden (enkel) dienden als inleg in een beleggingsfonds en/of premiebetaling voor de levensverzekering(en) en/of her-/contraverzekering(en), en/of
- voornoemde gelden op een (derdengeld)rekening en/of escrow account in de Verenigde Staten worden gestort, waarover alleen een trustee kan beschikken en/of
- de middelen van de fondsen enkel worden aangewend via de bankrekening van de specifieke voor dat fonds opgericht trust;
- de aangekochte life settlements zijn herverzekerd bij een betrouwbare en zeer solvabele her-/contraverzekeraar en/of
- deze her-/contraverzekeraar de hoogste rating, althans een SA rating heeft van Dun & Bradstreet en/of
- een in de participatieovereenkomsten opgenomen gegarandeerde uitkeringsdatum geldt waarop uitkeringen van de overlijdensrisicoverzekering of de her-/contraverzekeraar uiterlijk plaatsvinden en/of
- de her-/contraverzekeraar op zijn beurt voornoemd het verzekerd risico voor 80% heeft herverzekerd bij grote zeer bekende herverzekeringsmaatschappijen en die zijn gewaardeerd met "Ambest en Standard And Poors "A" of hogere rating en/of
- de her-/contraverzekeraar en/of een levensverzekeraar reeds een of meermalen tot uitkering van de her-/contraverzekering of levensverzekering is overgegaan;
- de in de productbrochures en/of prospectussen en/of participatieovereenkomsten en/of de addenda op die productbrochures verwoorde zekerheden en garanties door een Nederlandse advocaat zijn onderzocht en juist zijn bevonden (hetgeen door deze advocaat is vastgelegd in een Letter of Comfort),
waardoor de participanten werden bewogen tot voornoemde afgifte;
aan welke verboden gedragingen de verdachte al dan niet met anderen opdracht heeft gegeven dan wel feitelijk leiding heeft gegeven.
Feit 2B
Primair (medeplegen van verduistering)
hij in de periode van 1 januari 2007 tot en met 27 september 2011 tezamen, althans alleen, een of meer geldbedragen (tot een totaalbedrag van € 163.775.000,00) en/of levensverzekeringspolissen heeft verduisterd;
Subsidiair (medeplegen van feitelijk leidinggeven aan het medeplegen van verduistering)
[Q] BV in de periode van 1 januari 2007 tot en met 27 september 2011 tezamen, althans alleen, een of meer geldbedragen (tot een totaalbedrag van € 163.775.000,00) en/of levensverzekeringspolissen heeft verduisterd, aan welke verboden gedragingen de verdachte al dan niet met anderen opdracht heeft gegeven dan wel feitelijk leiding heeft gegeven.
Feit 3 ((gewoonte)witwassen)
hij in de periode van 1 januari 2007 tot en met 27 september 2011, tezamen, althans alleen, van het plegen van witwassen al dan niet een gewoonte hebben gemaakt, immers heeft hij en/of zijn mededaders
a. van (een) voorwerp(en) te weten een of meer geldbedrag(en) (tot een totaalbedrag van
USD 65.713.000,-), althans (enig) geldbedrag(en), de werkelijke aard en/of de herkomst en/of de vindplaats en/of de vervreemding en/of de verplaatsing verborgen en/of verhuld, dan wel verborgen en/of verhuld wie de rechthebbende op dit/deze voorwerp(en) was, of wie dit/deze voorwerpen(en) voorhanden heeft/hebben gehad, terwijl hij, verdachte en/of zijn mededader(s) wist(en) dat dat/die voorwerp(en) - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was/waren uit enig misdrijf,
(een) voorwerp(en), te weten (een) goed(eren) en/of (een) geldbedrag(en) (tot (een) totaalwaarde(n) van $ 17.197.475,- en/of EURO 3.015.999,- en/of CHF 382.871,-), althans enig geldbedrag verworven en/of voorhanden gehad en/of overgedragen en/of omgezet, althans van
(een) voornoemd(e) goed(eren) en/of (een) geldbedrag(en) gebruik gemaakt, terwijl hij, verdachte en/of zijn mededader(s), wist(en) dat bovenomschreven voorwerp(en) - onmiddellijk of middellijk- afkomstig was/waren uit enig misdrijf;
Feit 4 (deelnemen aan een criminele organisatie)
hij in de periode van 1 januari 2007 tot en met 27 september 2011 heeft deelgenomen aan een organisatie, waarvan behalve verdachte, [medeverdachte 1] en/of [medeverdachte 2] en/of een of meer andere (rechts)personen, al dan niet in wisselende samenstelling, deel uit maakte(n), welke organisatie tot oogmerk had het plegen van misdrijven, namelijk:
- valsheid in geschrift (artikel 225 Wetboek van strafrecht),
- oplichting (artikel 326 Wetboek van strafrecht) en/of verduistering (artikel 321 Wetboek van
strafrecht),
- ( gewoonte) witwassen (artikel 420 bis/ter Wetboek van strafrecht).
Voor zover in de tenlastelegging, zoals in de bijlage bij dit arrest is opgenomen, taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.
Ontvankelijkheid van het openbaar ministerie
Standpunt verdediging
Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de verdediging enerzijds verzocht in verband met een vormverzuim ex artikel 359a Sv – namelijk de schending van het zwijgrecht van de verdachte – strafvermindering toe te passen, maar anderzijds verzocht de nummers 10-109 van de pleitnota in eerste aanleg en de nummers 1-18 van de conclusie van dupliek in eerste aanleg als herhaald en ingelast te beschouwen, welk verzoek is gehonoreerd. In die randnummers wordt als sanctie de niet-ontvankelijk verklaring van het openbaar ministerie in de vervolging van de verdachte bepleit op grond van een combinatie van onrechtmatigheden. Voor de volledigheid zal het hof op beide standpunten ingaan.
De verdediging heeft het volgende aangevoerd.
1. Zwijgrecht
Door de Autoriteit Financiële Markten (hierna: AFM) en de Belastingdienst is informatie verzameld over de verdachte. Op enig moment tijdens het verzamelen van die informatie, vermoedelijk al tijdens het tweede boekenonderzoek door de Belastingdienst, maar uiterlijk op 13 december 2009, had [verdachte] als verdachte aangemerkt moeten worden. In ieder geval moest dit vanaf het moment in december 2009 dat belastingambtenaar [J] aan belastingambtenaren [N] en [B 1] vroeg om een ambtsedige verklaring op te stellen over het oriënterend gesprek dat zij in november 2008 hadden met [verdachte] . [verdachte] zou in dit gesprek hebben meegedeeld dat ‘het’ een piramidespel was. Ook na dat moment zijn aan [verdachte] nog vragen gesteld, zonder dat hij gewezen is op zijn recht om te zwijgen (het geven van de cautie). Daardoor moest hij antwoorden, omdat iemand die geen verdachte is, wettelijk verplicht is om te antwoorden op vragen van bijvoorbeeld de Belastingdienst en de AFM.
2. Informatie-uitwisseling
Uitgangspunt is dat de medewerkers van de Belastingdienst, de FIOD en de AFM een
geheimhoudingsplicht hebben. Voor de uitzonderingen, op grond waarvan wel informatie gedeeld mag worden, gelden strikte regels. Dit geldt in het bijzonder voor de informatie-uitwisseling tussen de Belastingdienst en de AFM. Uit de getuigenverklaringen van de betrokkenen van de Belastingdienst, de FIOD en de AFM blijkt dat die regels niet zijn nageleefd. Dit is in elk geval niet gedaan tijdens een brainstormsessie waaraan [K] (AFM) deelnam, terwijl ook medewerkers van de Belastingdienst aanwezig waren. Daarnaast mag de Belastingdienst ook niet aan iedere FIOD-ambtenaar informatie verstrekken en deed de Belastingdienst dit wel.
De verdediging voert ook aan dat in het einddossier op geen enkele manier verslag wordt gedaan van de onder 1 en 2 genoemde onrechtmatigheden. In plaats daarvan worden in een aantal ambtshandelingen steeds drie omstandigheden aangevoerd op basis waarvan op papier is aangenomen dat sprake was van een redelijk vermoeden van schuld van [verdachte] . Die 'papertrail' verhult dat deze onrechtmatigheden plaatsvonden.
3. Inbeslagname van de laptop
Ook tijdens het strafrechtelijk onderzoek werd onrechtmatig gehandeld. Voorafgaand aan de inbeslagname van een laptop verleende de toenmalige zaaksofficier van justitie toestemming de ruit van de auto van [verdachte] te vernielen om zodoende die laptop in beslag te kunnen nemen. De wettelijke bevoegdheden, om ten behoeve van een inbeslagname een auto te doorzoeken en zich toegang te verschaffen tot die auto, zijn niet bedoeld om heimelijk in te breken in een auto.
Het standpunt van het openbaar ministerie
De advocaten-generaal hebben zich ter terechtzitting in hoger beroep op het standpunt gesteld dat het oordeel van de rechtbank dat geen sprake is van onrechtmatigheden juist is.
Beoordeling hof
Toetsingskader vormverzuim tijdens voorbereidend onderzoek
Indien binnen de door artikel 359a Sv bepaalde grenzen sprake is van een vormverzuim als bedoeld in deze bepaling en de rechtsgevolgen daarvan niet uit de wet blijken, moet de rechter beoordelen of aan dat vormverzuim enig rechtsgevolg dient te worden verbonden en, zo ja, welk rechtsgevolg dan in aanmerking komt. Het ‘voorbereidend onderzoek’ heeft uitsluitend betrekking op het voorbereidend onderzoek tegen de verdachte ter zake het aan hem tenlastegelegde feit. Artikel 359a Sv is dus in beginsel niet van toepassing indien het verzuim is begaan buiten het verband van dit voorbereidend onderzoek.
Bij voornoemde beoordeling dient de rechter rekening te houden met de in het tweede lid van artikel 359a Sv genoemde factoren. Het rechtsgevolg zal immers door deze factoren moeten worden gerechtvaardigd.
De eerste factor is ‘het belang dat het geschonden voorschrift dient’. De tweede factor is ‘de ernst van het verzuim’. Bij de beoordeling daarvan zijn de omstandigheden van belang, waaronder het verzuim is begaan. Daarbij kan ook de mate van verwijtbaarheid van het verzuim een rol spelen. De derde factor is ‘het nadeel dat daardoor wordt veroorzaakt’. Bij de beoordeling daarvan is onder meer van belang of en in hoeverre de verdachte door het verzuim daadwerkelijk in zijn verdediging is geschaad. Daarbij verdient opmerking dat het belang van de verdachte dat het gepleegde feit niet wordt ontdekt, niet kan worden aangemerkt als een rechtens te respecteren belang, zodat een eventuele schending van dit belang als gevolg van een vormverzuim niet een nadeel oplevert als bedoeld in artikel 359a, tweede lid, Sv. Opmerking verdient tevens dat indien het niet de verdachte is die door de niet-naleving van het voorschrift is getroffen in het belang dat de overtreden norm beoogt te beschermen, in de te berechten zaak als regel geen rechtsgevolg zal behoeven te worden verbonden aan het verzuim.
Voor niet-ontvankelijkverklaring van het openbaar ministerie is alleen plaats ingeval het vormverzuim daarin bestaat dat met de opsporing of vervolging belaste ambtenaren ernstig inbreuk hebben gemaakt op beginselen van een behoorlijke procesorde, waardoor doelbewust of met grove veronachtzaming van de belangen van de verdachte aan diens recht op een eerlijke behandeling van zijn zaak is tekortgedaan (het zogenoemde Zwolsmancriterium).
Toetsingskader vormverzuim buiten voorbereidend onderzoek
Onder omstandigheden kan ook een rechtsgevolg worden verbonden aan een vormverzuim gepleegd door een ambtenaar die met opsporing en vervolging is belast, maar dat niet is begaan bij het voorbereidend onderzoek tegen de verdachte zoals hiervoor bedoeld. Dit geldt ook voor een onrechtmatige handeling jegens de verdachte door een andere functionaris of persoon dan een opsporingsambtenaar. Een rechtsgevolg kan in een dergelijke situatie op zijn plaats zijn indien het betreffende vormverzuim of de betreffende onrechtmatige handeling van bepalende invloed is geweest op het verloop van het opsporingsonderzoek naar en/of de vervolging van de verdachte ter zake van het tenlastegelegde feit. De vraag of en welk rechtsgevolg in een dergelijke situatie moet worden verbonden aan het vormverzuim of de onrechtmatige handeling is afhankelijk van de aard en de ernst van het verzuim of die handeling. Aansluiting kan worden gezocht bij maatstaven die in de rechtspraak van de Hoge Raad zijn ontwikkeld met betrekking tot de verschillende rechtsgevolgen die aan een vormverzuim in de zin van artikel 359a Sv kunnen worden verbonden (
).Ad 1. Zwijgrecht
Artikel 29, tweede lid, Sv beoogt de verdachte te behoeden tegen ongewilde medewerking aan zijn eigen veroordeling. Ingevolge die bepaling moet de verdachte voor zijn verhoor worden meegedeeld, dat hij niet verplicht is tot antwoorden. De omstandigheid dat in strijd met het bepaalde in artikel 29, tweede lid, Sv voorafgaand aan een verhoor van een verdachte in het voorbereidend onderzoek ter zake van een aan hem tenlastegelegd feit niet is medegedeeld dat hij niet verplicht is tot antwoorden, levert een vormverzuim op als bedoeld in artikel 359a Sv. Na een daartoe strekkend verweer, moet dit in de regel leiden tot uitsluiting van die verklaring van het bewijs.
De vraag die hier aan de orde is, is of in het kader van de sfeerovergang van fiscale (en bestuurlijke) controle naar opsporing, te laat aan de verdachte kenbaar is gemaakt dat met een opsporingsonderzoek is begonnen. Volgens de verdediging is het gevolg hiervan dat aan [verdachte] , die reeds als verdachte had moeten worden aangemerkt, verklaringen zijn ontlokt zonder dat op zijn zwijgrecht is gewezen. Op grond van artikel 27, eerste lid, Sv wordt als verdachte aangemerkt degene te wiens aanzien uit feiten of omstandigheden een redelijk vermoeden van schuld aan een strafbaar feit voortvloeit. Dat vermoeden betreft zowel de omstandigheid dat een strafbaar feit wordt of is begaan, als de betrokkenheid van een persoon bij dat feit. Daarom kan, ook als (nog) niet vaststaat dat een strafbaar feit plaatsvindt of heeft plaatsgevonden, sprake zijn van een redelijk vermoeden van schuld aan een strafbaar feit en daardoor van een verhoorsituatie. Verder is van belang dat het tijdens een controle-onderzoek onder dwang vergaren van bewijsmateriaal dat onafhankelijk van de wil van de verdachte bestaat, niet in strijd is met het beginsel dat niemand hoeft mee te werken aan zijn eigen veroordeling.
Uit het dossier volgt dat aanleiding tot het strafrechtelijk onderzoek een vooronderzoek van de afdeling OI (Opsporings Informatie) van de Fiscale Inlichtingen- en Opsporingsdienst (FIOD) is. Dit is een afdeling die kijkt of sprake is van een redelijk vermoeden van schuld.1 Uit strafrechtelijke onderzoeken tegen de bedrijven [E] en [R 1] is informatie gekomen dat een intermediair, naast frauduleuze beleggingen in houtplantages, ook zogenaamde Amerikaanse life settlements verkoopt voor een bedrijf geleid door de verdachte [verdachte] . Om meer inzicht te krijgen in het product life settlements en de werkwijze van het bedrijf van [verdachte] , [Q] BV (hierna: [Q] ), werd door [opsporingsambtenaar B] , opsporingsambtenaar van de Belastingdienst FIOD, op 25 maart 20092 contact opgenomen met de Belastingdienst. Hieruit kwam naar voren dat de Belastingdienst sinds medio november 2008 een boekenonderzoek uitvoerde bij [Q] in verband met de omzetbelasting. In het kader van dit boekenonderzoek hebben [N] en [B 1] , ambtenaren van de Belastingdienst, op 11 november 2008 een oriënterend gesprek gevoerd met onder meer [verdachte] . [N] en [B 1] hebben hierover in een ambtsedige verklaring, van 10 december 2009, onder meer gemeld: “ [verdachte] verklaarde tijdens dit gesprek dat het in feite een piramidespel was”.3
[J] , ambtenaar van de Belastingdienst, is, nadat de zaak in juni 2009 voor de tweede keer was aangeboden voor onderzoek, een boekenonderzoek gestart in augustus/september 2009.4 De zaak was volgens [J] opgevallen omdat wel sprake was van voorbelasting maar niet van omzet. Twee inspecteurs (hof: [N] en [B 1]) die een negatieve aangifte omzetbelasting moesten beoordelen, konden niet duiden of [Q] daar recht op had.5 [B 1] heeft hierover contact opgenomen met [J] omdat [B 1] met [verdachte] had gesproken en van het verhaal ‘geen kaas kon maken’.6 Het openingsgesprek van het boekenonderzoek heeft volgens [J] plaatsgevonden in augustus/september 2009. Na het openingsgesprek heeft [opsporingsambtenaar B] contact opgenomen met [J] en hem verteld dat [verdachte] in het verleden verkopen heeft gedaan voor een Amerikaans bedrijf dat failliet is gegaan. [J] heeft [opsporingsambtenaar B] en diens collega [Bd] tijdens het onderzoek nog drie of vier keer gesproken. Hij denkt dat hij de voorlopige uitkomst van het boekenonderzoek met hen heeft besproken. [J] kwam tijdens het boekenonderzoek geen signalen voor strafbare feiten tegen, wel veel bijzonderheden. Hij had twee brochures van producten gekregen, life settlements en [Fund 2] (hof: [Fund 2] fonds), maar hij begreep er niets van.7 Hij probeerde op een rij te krijgen hoe het ging vanaf het moment van aankoop van het product tot aan het moment van uitkering. De vragen die [J] heeft gesteld, beoordeelde hij als essentieel omdat [Q] een beroep deed op een uitzonderingsartikel, dat behelsde dat de diensten werden geleverd aan een niet EU ingezetene en voorbelasting wel aftrekbaar was. De controleopdracht was duidelijk maken aan wie de diensten nu werden geleverd, aan een EU ingezetene of een niet EU ingezetene. [J] verklaarde dat hij duidelijk moest krijgen wat gedaan werd om de producten op de markt te krijgen. Hij vroeg zich af hoe de verzekering werd ingekocht. Producten werden aangeboden vanuit de VS en dan ging het weer terug. Het was volgens [J] meer om een beeld te kunnen vormen van het complex aan activiteiten met betrekking tot het aantrekken en verkopen van het product.8
Tijdens dit onderzoek heeft [J] enkele weken onderzoek gedaan bij [Q] in december 2009.9 [J] verklaart in zijn verhoor bij de rechter-commissaris dat in december 2009 bij hem een vermoeden van oplichting naar voren kwam tijdens het boekenonderzoek. Hij heeft toen voorgesteld een vragenbrief op te stellen voor [P 1] (hof: [P 1] , hierna [P 1] ) zodat die daar op kon antwoorden. Het kantelpunt was voor [J] zijn bezoek op 21 januari 2010. [verdachte] legde een brief op tafel waarin [P 1] aangaf geen verdere informatie te kunnen geven over haar herverzekering, omdat sprake zou zijn van een bedrijfsgeheim. Nadat [J] aan [verdachte] vroeg wat dit voor hem betekende, haalde [verdachte] zijn schouders op, glimlachte en liep weg. [J] heeft hem daarna niet meer inhoudelijk gesproken.10 [J] heeft de zaak aangemeld bij de boetefraudecoördinator.11
In het kader van dit boekenonderzoek heeft [J] (met toestemming van [verdachte] ) stukken gekopieerd die door [verdachte] waren aangeleverd.12 Deze stukken zijn verstrekt aan [opsporingsambtenaar B] op grond van artikel 43c Uitvoeringsregeling AWR.
[K] van de AFM schreef in zijn brief van 13 november 2009 voor overdracht van informatie onder meer: “De AFM is van oordeel dat de bij dit onderzoek verkregen gegevens van belang zijn voor de opsporingstaak van de FIOD-ECD”. [K] heeft desgevraagd verklaard dat hij op dat moment geen verdenking had van een strafbaar feit, maar de AFM had een groot wantrouwen tegen de gang van zaken bij [Q] . Zij hadden aanleiding te veronderstellen dat er wat mis was op grote schaal. De zaak is overgedragen aan de FIOD omdat de bestuursrechtelijke middelen van de AFM waren uitgeput ten aanzien van het verkrijgen van informatie.13Door [opsporingsambtenaar B] is op 7 april 2009 contact gezocht met de AFM. [opsporingsambtenaar B] verklaart in zijn verhoor bij de rechter-commissaris dat hij zelf ná zijn onderzoek tot de conclusie kwam dat sprake was van een redelijk vermoeden van schuld.14 De uitkomsten van dit onderzoek waren aanleiding om de zaak op 31 mei 2010 aan te melden voor strafrechtelijk onderzoek. Op 8 juni 2010 is de zaak in het Tripartite overleg geaccepteerd voor strafrechtelijk onderzoek.15
Het hof oordeelt dat uit het feit dat [J] aan [N] en [B 1] in december 2009 vroeg om een ambtsedig proces-verbaal op te maken van het oriënterende gesprek in november 2008, niet zonder meer kan worden afgeleid dat op dat moment een redelijk vermoeden van schuld aanwezig was. Het opnemen van het woord ‘piramidespel’ in de ambtsedige verklaring betekent niet dat alleen al daarom sprake is van feiten en omstandigheden waaruit een redelijk vermoeden van schuld jegens [verdachte] kan en moet worden afgeleid. Voor de stelling van de verdediging dat [J] vermoedelijk al vanaf de aanvang van zijn onderzoek redenen had te vermoeden dat [Q] zich schuldig maakte aan strafbare feiten, ziet het hof geen steun in het dossier. Dat de vragen die [J] tijdens zijn boekenonderzoek heeft gesteld niets van doen hadden met de omzetbelastingcontrole waar [J] mee bezig was, berust op een onjuist uitgangspunt van de verdediging. Uit de verklaring van [J] volgt dat hij moest beoordelen of [Q] recht had op aftrek van voorbelasting voor de omzetbelasting. Daarvoor was nodig dat hij een volledig beeld kreeg van de inhoud van de producten van [Q] , zowel voor wat betreft de EU als daarbuiten. De vragen die hij daarover stelde, vielen binnen het bereik van zijn controle werkzaamheden. Aangenomen kan worden dat bij [J] een redelijk vermoeden van een strafbaar feit jegens [verdachte] aanwezig was tijdens het gesprek in januari 2010. Daarna zijn door [J] geen vragen meer gesteld aan [verdachte] en heeft hij de zaak aangemeld bij de boetefraudecoördinator.
[K] heeft verklaard dat in november 2009 een groot wantrouwen bestond jegens [Q] en dat de zaak toen is overgedragen aan de FIOD. Dit betekent dat – los van elkaar – zowel [K] als [J] het eind 2009/begin 2010 noodzakelijk vonden dat onderzoek werd gedaan om te kunnen beoordelen of sprake was van een redelijk vermoeden van strafbare feiten bij [Q] . Dat reeds overleg is geweest tussen [opsporingsambtenaar B] van de FIOD, AFM en de Belastingdienst, is onvoldoende om aan te nemen dat de toen bekende feiten en omstandigheden van dien aard waren dat geen nader onderzoek meer nodig was om een redelijk vermoeden van schuld te kunnen aannemen. Van belang is dat het onderzoek van de Belastingdienst zich richtte op de omzetbelasting en het onderzoek van de AFM op de vergunningaanvraag van [Q] en beide onderzoeken niet gestart zijn met het doel strafbare feiten op te sporen. [opsporingsambtenaar B] is begin 2010 gestart met zijn onderzoek en heeft alle informatie van de AFM en de Belastingdienst bijeengevoegd en aangevuld. Na afronding van zijn onderzoek is op 8 juni 2010 besloten tot een strafrechtelijk onderzoek. In het strafdossier zijn geen verklaringen van [verdachte] aanwezig die in de periode van eind december 2009 tot 8 juni 2010 zijn afgelegd. Als geoordeeld moet worden dat eind 2009/begin 2010 uit de op dat moment aanwezige feiten en omstandigheden een redelijk vermoeden van schuld aan een strafbaar feit van de verdachte voortvloeide, dan is er dus nog geen sprake van een schending van het zwijgrecht als verdachte van [verdachte] . De inhoud van de aan [J] overgelegde brief van [P 1] tijdens het gesprek van 21 januari 2010 was ten slotte onafhankelijk van de wil van de verdachte [verdachte] en niet is gebleken dat [verdachte] op die datum een verklaring heeft afgelegd. Daarmee wordt dit onderdeel van het verweer verworpen.
Ad 2. Informatie-uitwisseling
De verdediging stelt samengevat dat in de periode vóór 8 juni 2010, in het bijzonder tijdens de brainstormsessie in februari 2010, onrechtmatig informatie is uitgewisseld tussen in ieder geval de AFM en de Belastingdienst en dat deze instanties ook niet met iedere persoon van de FIOD informatie mochten uitwisselen, terwijl dat wel is gebeurd. Op grond hiervan zou sprake zijn van een vormverzuim.
Nu in de genoemde periode – voor zover al sprake zou zijn van onrechtmatige informatie-uitwisseling – nog geen sprake was van een voorbereidend onderzoek in de zin van artikel 132 Sv is artikel 359a Sv niet van toepassing. De vraag is dan, gelet op het hiervoor weergegeven nadere toetsingskader, of in de periode vóór het voorbereidend onderzoek sprake is geweest van een vormverzuim dan wel onrechtmatig handelen jegens de verdachte.
Uit het dossier volgt dat de Belastingdienst informatie aan [opsporingsambtenaar B] heeft verstrekt op grond van het bepaalde in artikel 43c Uitvoeringsregeling AWR en de AFM dit heeft gedaan op grond van het bepaalde in artikel 1:92, eerste lid, van de Wet op het financieel toezicht (hierna: Wft).16 Uit de verklaringen bij de rechter-commissaris van [opsporingsambtenaar B] en [K] volgt dat op 1 februari 2010 een brainstormsessie heeft plaatsgevonden via het Financieel Expertise Centrum (hierna: FEC) waarbij aanwezig waren de AFM, FIOD en de Belastingdienst.
Zowel de Belastingdienst als de AFM hebben een geheimhoudingsplicht, maar deze geldt in bepaalde omstandigheden niet. Zo is de Belastingdienst op grond van het bepaalde in artikel 67, tweede lid, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR) in verbinding met het bepaalde in artikel 43c, eerste lid, Uitvoeringsregeling AWR 1994 (oud), bevoegd tot het verstrekken van informatie aan daar genoemde bestuursorganen, voor zover het de in dat artikel genoemde gegevens betreft en de genoemde publieke taak. Onder artikel 43c, eerste lid, aanhef en sub h, zoals dit gold op dat moment, is opgenomen dat de geheimhouding niet geldt indien gegevens worden verstrekt aan de directeur van de FIOD en die gegevens door de FIOD worden gebruikt in het kader van de strafrechtelijke handhaving van de rechtsorde ingevolge artikel 3 van de Wet bijzondere opsporingsdiensten. Op grond hiervan mocht de Belastingdienst op verzoek van de FIOD gegevens verstrekken.
Wat betreft de verstrekking van de gegevens door de AFM aan de FIOD geldt op grond van het bepaalde in artikel 1:92, eerste lid, Wft een afwijkingsbevoegdheid ten opzichte van de geheimhoudingsplicht van artikel 1:89 Wft voor het verstrekken van vertrouwelijke gegevens en inlichtingen die zijn verkregen bij de uitvoering van de bij die wet opgedragen taak aan een instantie die belast is met de uitoefening van strafvorderlijke bevoegdheden of aan een deskundige die door een dergelijke instantie met een opdracht is belast, voor zover deze gegevens noodzakelijk zijn voor de uitvoering van die opdracht. [opsporingsambtenaar B] , werkzaam bij de FIOD, is belast met de opsporing van strafbare feiten. In dat kader mocht de AFM dus ook gegevens aan hem verstrekken.
Verder wordt gesteld dat tijdens een brainstormsessie met de AFM, Belastingdienst en FIOD – die volgens [… 1] , werkzaam bij het FEC-team van de belastingdienst Amsterdam op 1 februari 2010 plaatsvond – onrechtmatig informatie is gedeeld. De verdediging heeft niet aangeduid welke informatie onrechtmatig zou zijn gedeeld. Het hof kan daarom, net als de rechtbank, niet vaststellen of daarvan sprake zou zijn geweest. Het dossier biedt daarvoor ook geen aanknopingspunten.
De klacht van de verdediging, dat van de hiervoor besproken gestelde onrechtmatigheden (onder 1 en 2) onvoldoende verslag is gedaan in het einddossier, is niet dan wel onvoldoende onderbouwd en slaagt daarom evenmin. Hetzelfde geldt voor de stelling dat de weergave in andere stukken onjuist is, daarvan is niet gebleken.
Ad 3. Inbeslagname van de laptop
Op grond van het bepaalde in artikel 96b Sv is bij [verdachte] een laptoptas met laptop in beslaggenomen. Op voorhand had de officier van justitie toestemming gegeven tot het maken van schades als de laptop zich in een afgesloten voertuig zou bevinden.17 Tijdens een observatie zagen opsporingsambtenaren [verdachte] met een laptoptas in zijn auto stappen en het voertuig vervolgens verlaten. Ze zagen daarna een laptoptas achter de bestuurdersstoel staan. Er heeft zekerheidshalve toen telefonisch overleg plaatsgevonden met de officier van justitie, die (opnieuw) toestemming gaf de ruit van de auto te vernielen en de laptop in beslag te nemen. De vraag is of artikel 96b Sv de bevoegdheid geeft tot het maken van schade om toegang te verkrijgen.
Artikel 96b Sv bepaalt dat een opsporingsambtenaar bevoegd is ter inbeslagneming een vervoermiddel te doorzoeken en zich daartoe de toegang tot dit vervoermiddel te verschaffen. In de daarop betrekking hebbende Kamerstukken staat onder “De bijzondere opsporingsbevoegdheden” onder “Bevoegdheden op besloten plaatsen” dat een doorzoeking verder gaat dan het enkel zoekend rondkijken en dat tot het doorzoeken iedere vorm van verbreking dient te worden gerekend.18 Dat het forceren van toegang niet onder de bevoegdheid van artikel 96b Sv zou vallen, is dan ook onjuist. De aangebrachte schade was in dit geval noodzakelijk om de laptop heimelijk in beslag te nemen. Op grond hiervan is het hof van oordeel dat de inbeslagname met verbreking van de ruit rechtmatig heeft plaatsgevonden.
Conclusie
Het hof komt op grond van het voorgaande tot de conclusie dat geen sprake is van enig vormverzuim, al dan niet in het voorbereidend onderzoek, dan wel onrechtmatig handelen jegens de verdachte. De verweren worden verworpen. Het openbaar ministerie is dan ook ontvankelijk in de vervolging van de verdachte. Evenmin is er aanleiding om te komen tot strafvermindering op grond van de hiervoor genoemde verweren.
Vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof tot een andere bewezenverklaring komt dan de rechtbank.
Oordeel van het hof over de inhoud van de zaak
Het hof zal allereerst ingaan op de periode tot 1 januari 2007 en de juridische structuur na 1 januari 2007 en komen tot enkele tussenconclusies. Daarna worden de tenlastegelegde feiten afzonderlijk besproken. Hierbij zal voor het begrip ‘life settlement’ ook gebruik gemaakt worden van de Nederlandse termen ‘levensverzekering’ en ‘overlijdensrisicoverzekering’. Waar in het navolgende wordt gesproken van ‘de verdachten’ wordt hiermee [verdachte] en de medeverdachte [medeverdachte 1] bedoeld, of wanneer dit uit de context blijkt, eveneens [medeverdachte 2] .
1.1. Inleiding
Verdachten19 hebben in het verleden producten verkocht (life settlements) voor ‘ [M] ’ (hierna: [M] ). Eind 2004 bleek dat [M] in de Verenigde Staten strafrechtelijk werd vervolgd in verband met een groot internationaal piramidespel/Ponzifraude met een omvang van ongeveer $ 1 miljard, georganiseerd vanuit de Verenigde Staten.20 [verdachte] was destijds bekend met die fraude bij [M] en wist dat dit verband hield met life expectancies (hierna: LE(’s)).21
Op 14 augustus 2000 is [Q] opgericht met als enig aandeelhouder [Q] Holding BV. Vanaf 17 april 2003 was [verdachte] bestuurder van [Q] .22 Vanaf 5 maart 2008 was [verdachte] enig aandeelhouder van [Q] Holding.23
In 2003 is [verdachte] begonnen bij [V] , vrijwel direct na de inval bij [M] .24 [verdachte] is toen samen met [medeverdachte 1] verder gegaan met de verkoop van life settlements. Zij deden dit onder de naam van [I] ., [V] en [Q] .25
De AFM beschrijft een belegging in life settlements als volgt:
Individuele verzekeringspolissen worden verkocht aan een onderneming die een deel van de toekomstige opbrengst betaalt. In ruil hiervoor ontvangen zij aan het einde van de looptijd het gehele bedrag van de polis. Deze ondernemingen maken vervolgens een beleggingsproduct waarvan het rendement is gekoppeld aan het moment van overlijden van de verzekerde. Wanneer de verzekerde overlijdt, krijgt de belegger het geld van de verzekeringsmaatschappij. 26 Deze levensverzekeringen kunnen worden opgekocht door brokers die ze op de markt brengen. 27
Voor het risico dat een verzekerde niet binnen de looptijd van de belegging zou overlijden, zijn de verdachten op enig moment in contact getreden met twee maatschappijen, [A] (verder: [A] ) en [P 1] (hierna: [P 1] ). Aan beide maatschappijen hebben de verdachten bedragen betaald om een uitkering te regelen voor het geval een verzekerde van een overlijdensrisicoverzekering niet voor het einde van een vastgestelde periode overlijdt. In dat geval zou de verzekeringsmaatschappij, waarbij de overlijdensrisicoverzekering was afgesloten, immers niet uitkeren. De betaling aan de participanten moest dan afkomstig zijn van [A] of [P 1] . Op 3 juli 2004 stuurde [verdachte] een voorbeeld van een Costa Ricaanse dekking voor een ‘lang leven’ risico aan [medeverdachte 1] , aangeduid als een ‘bond’. [verdachte] had deze de dag daarvoor toegestuurd gekregen door een gemeenschappelijke zakenkennis, [BV] , met de mededeling: “Hier is de bond die na LE uitbetaald.”28
1.2. Vóór 1 januari 2007 gekochte levensverzekeringen
In de periode voor 1 januari 2007 zijn, voor zover van belang, de volgende levensverzekeringen gekocht door [I] , de onderneming waarvoor beide verdachten destijds werkten.
De [M of M-polis] -polis
Op 6 september 2004 is in de Verenigde Staten een levensverzekering afgesloten op het leven van [M of M-polis] bij ING Reliastar Life Insurance Company of New York (verder: ING)29 met een verzekerd bedrag van $ 10 miljoen en een minimale jaarpremie van $ 218.624. Op 10 september 2004 is op papier een overeenkomst opgenomen waarin de polis wordt verkocht door Oxford Financial Group Inc aan [I] . Deze overeenkomst is niet getekend.30 Voor [M of M-polis] is op 4 oktober 2004 een LE afgegeven waaruit blijkt dat [M of M-polis] een levensverwachting zou hebben van 60 maanden. Op 11 oktober 2004 is de polis aangekocht door [I] voor $ 1 miljoen.31 Voor de [M of M-polis] -polis is in Nederland een fonds ‘LSF I’ opgericht, waarin 52 participanten in totaal een bedrag van $ 5.997.059 hebben geïnvesteerd. Ze zouden daardoor recht krijgen op een uitkering van $ 10 miljoen, uiterlijk op 21 maart 2010, dat wil zeggen drie maanden na de einddatum van het fonds.32 Eind 2004 zijn de verdachten in contact gekomen met [A] , een vennootschap gevestigd in Italië, en hebben zij onderzocht of deze vennootschap het risico dat [M of M-polis] op 21 december 2009 nog in leven zou zijn, wilde verzekeren. In het dossier bevindt zich een document met datum 21 december 2004 waarin Banca di Roma aan [I] over polis [polisnummer] meedeelt dat een uitkering door [A] op basis van deze verzekeringspolis wordt gegarandeerd.33 Op 24 maart 2005 is door [A] bevestigd dat een Master Bond met nummer [polisnummer] is afgesloten voor het risico dat ING op 20 december 2009 nog niet heeft uitgekeerd wegens het overlijden van [M of M-polis] . Hiervoor wordt een premie van $ 700.000 in rekening gebracht.34
De [H of H-polis] -polis
Op 7 mei 2004 is een overlijdensrisicoverzekering afgesloten in de Verenigde Staten bij Travelers Life & Annuity op het leven van [H of H-polis] voor een bedrag van $ 4 miljoen en een jaarpremie van $ 289.540.35 Op 12 mei 2006 is een LE certificate afgegeven waaruit volgt dat [H of H-polis] een levensverwachting zou hebben van 36 maanden. [I] is sinds 28 juni 2006 verzekeringnemer van de [H of H-polis] -polis . Voor de [H of H-polis] -polis is het fonds LSF V opgericht. Hierin hebben 15 participanten in totaal $ 2.431.532 ingebracht. De participanten zouden recht hebben op een uitkering van $ 4 miljoen, uiterlijk op 30 september 2009, drie maanden na de einddatum waarvoor [H of H-polis] moest zijn overleden, te weten 28 juni 2009.36 In het dossier bevindt zich een document waarin is vermeld dat [P 1] op 28 juni 2006 voor een periode van 36 maanden een bedrag verzekert van $ 4.000.000. De ‘account reference’ is [H of H-polis] (hof: [H of H-polis]).37De totale premie bedroeg $ 240.000.38
De [D of D-polis] -polis
Op 12 februari 2003 is een overlijdensrisicoverzekering afgesloten bij John Hancock Insurance Company op het leven van [D of D-polis] . Het verzekerde bedrag was $ 2.000.000 en de jaarpremie bedroeg $ 61.880.39 Op 22 maart 2005 is een LE afgegeven waaruit volgt dat [D of D-polis] een levensverwachting zou hebben van 60 maanden. De eigendom en begunstiging van de overlijdensrisicoverzekering zijn op 26 april 2005 overgegaan naar [I] .40 Voor de [D of D-polis] -polis is het fonds LSF II opgericht. Hierin hebben 9 participanten in totaal $ 1.217.528 ingebracht. De participanten zouden recht hebben op een uitkering van $ 2 miljoen, uiterlijk 3 maanden na 3 oktober 2010, de einddatum waarvoor [D of D-polis] moest zijn overleden.41 In het dossier bevindt zich een document waarin is vermeld dat [P 1] op 3 oktober 2005 voor een periode van 60 maanden een bedrag verzekert van $ 2.000.000. De ‘account reference’ is [D of D-polis] .42 De totale premie bedroeg $ 120.000.43 Als ‘investment advisor’ is vermeld ‘ [V] Ltd [medeverdachte 1] ’.44
1.3. Getuigenverklaringen over het sluiten van contraverzekeringen
Getuige [AS]45 is vanaf 2003 begonnen met het begeleiden en participeren in bedrijven en is op die manier in contact gekomen met [V] , waarin [verdachte] en [medeverdachte 1] actief waren. [medeverdachte 1] was een neef van zijn vrouw en hij kende ook [verdachte] , die bezig was met Amerikaanse levensverzekeringen. Op een gegeven moment heeft [verdachte] aan [AS] gevraagd om de aankoop van de [M of M-polis] -polis te financieren voor een bedrag van circa € 1.500.000.
[AS] heeft, voor zover van belang, het volgende verklaard:
“Vervolgens kwam [verdachte] en [medeverdachte 1] bij mij met de vraag om meer te gaan financieren. Ze wilden samen met het [Hc] een constructie opzetten en ze vroegen mij dit te financieren. Ze boden mij een trust aan waar een rendement in onder zou worden gebracht. Ik wilde er echter niet als verantwoordelijke bij betrokken worden. Ik had er na verloop van tijd geen goed gevoel bij. Ik kon er echter niet zomaar uitstappen omdat ik al gefinancierd had. Na een aantal maanden vroegen ze mij in dienst te komen. [medeverdachte 1] had de contacten in Amerika en [verdachte] was de verkoper. Ze vroegen mij of ik het kantoormanagement wilde gaan doen. Dat heb ik 6 maanden gedaan en daarna wilde ik ermee stoppen omdat ik vond dat ze te veel uitgaven van het geld van de cliënten. [medeverdachte 1] zei toen dat hij er wel uit zou stappen omdat wij constant ruzie hadden. Dit was [V] oud. Ik bedacht toen dat ik wat meer op de achtergrond wilde gaan en verder wilde ik dat [RL] er bij moest komen. [RL] is register accountant en deze vertrouw ik. We zijn toen verder gegaan met [V] nieuw. [RL] is naar Cyprus gegaan en heeft de boel opgezet met [JT] .46 Het idee van de herverzekering kwam van [medeverdachte 1] . [medeverdachte 1] had dit via het internet verkregen. Hij vertelde dat hij er ééntje had waar hij een afspraak mee gemaakt had in Italië. [verdachte] is de tweede keer mee geweest en uiteindelijk kwamen ze met een aanbieding van € 700.000. Ze zeiden toen dat ze een herverzekeraar hadden genaamd [A] en ik had toen nog geen wantrouwen tegen [medeverdachte 1] en [medeverdachte 1] (hof: [medeverdachte 1] en [verdachte] )) dus ik heb € 800.000 overgemaakt ter betaling van de polis. Er is verder geen controle gedaan naar het bedrijf: [A] . Er is voor zover ik weet ook geen berekening geweest van een actuarieel deskundige dat de premie bedrijfseconomisch onderbouwd was. Mij is duidelijk geworden dat een premie tussen de 8 en de 10% normaal is. Wij hebben dat nooit getoetst. Zij (hof: de verdachten [verdachte] en [medeverdachte 1] ) zijn in Italië terecht gekomen omdat er verder geen bedrijf was die deze polissen wilde herverzekeren.47 Ik heb, voordat we in [V] aan het werk zouden, [RL] naar Costa Rica gestuurd. Hij heeft een week in Costa Rica rondgelopen en mensen gesproken en [RL] heeft toen gezegd om niet met [P 1] in zee te gaan. Hij vertrouwde [P 1] totaal niet en heeft hier ook verhitte discussies met [verdachte] over gehad.”48
Over één van de betrokkenen bij de aankoop van life settlements heeft [AS] op de vraag wat de rol was van [BV] en hoe hij hem kende, verklaard:
“Ik ken [BV] via [medeverdachte 1] of [verdachte] . [BV] heeft een verhouding gehad met [DP] . Hij komt uit dat groepje rondom [DP] vandaan. [BV] was één van de aanbieders van polissen aan [V] . Hij kreeg daar provisie van. Ik dacht dat dit 8% was.”
[AS] heeft verder verklaard op de vraag wie de inkoop van polissen voor [V] -oud verzorgde, dat dit [medeverdachte 1] en deels [BV] waren49.
Getuige [RL]50, register accountant, is in 2004 in contact gekomen met getuige [AS] over life settlements. Via [AS] is hij ook in contact gekomen met de verdachten [verdachte] en [medeverdachte 1] . Over de constructie met [I] heeft deze getuige verklaard:
“De verkooporganisatie van [V] in Nederland bestond uit twee limiteds en een bv: [V] Limited, [V] Nederland bv, en de ander ben ik even kwijt maar zouden jullie eenvoudig kunnen achterhalen. Op Cyprus was [I] gevestigd en [I] kocht voor [V] de polissen in en de herverzekering in. [I] zou tevens de uitkeringen moeten uitvoeren via de notaris en de gelden (de Marge) die vervolgens overbleven zouden ten goede komen aan [V] . De werkelijkheid was echter anders, slordiger. Investeerders betaalden geld aan een Escrow-agent. De Escrow-functie definieer ik als het geld ontvangen van investeerders, het checken van de aanwezigheid van de polissen, en het vrijgeven na controle. Deze Escrow-agent was eerst [DP] en vervolgens de notaris [St] . Investeerders hadden eerst 380.000 dollar betaald aan [DP] . Toen de Escrow-agent werd gewijzigd in notaris [St] had de 380.000 dollar moeten worden overgedragen. Echter, [DP] droeg 300.000 dollar over. De overige 80.000 dollar is nooit verantwoord.”51
Over zijn reis in december 2005 naar Amerika en Costa Rica heeft getuige [RL] verklaard:
“Tijdens mijn bezoek aan Costa Rica ben ik op sleeptouw genomen door een Amerikaan waarvan de naam mij ontschoten is. Deze Amerikaan werkte bij de organisatie die het beheer voerde over [P 1] . Ik werd ontvangen op een kantoor waar behalve de Amerikaan, secretaresses, en andere kantoormedewerkers aanwezig waren. In totaal zag ik zo'n zes tot acht mensen in het kantoor. Het kantoor zag er, in vergelijking met de andere panden eromheen, uit als een villa. Het was geen kantoorpand welke je in Nederland zou verwachten. Tijdens mijn bezoek aan het kantoorpand kreeg ik een presentatie. In deze presentatie werd mij verteld welke producten zij verkochten, in welke landen zij actief waren, dat [MV] een hele belangrijke man was in Costa Rica met belangrijke contacten, en dat zij voor allerlei verschillende soorten producten garanties afgaven en niet alleen in life-settlements deden. 's Middags werd ik voorgesteld aan [MV] . [MV] vertelde dat hij zijn bedrijf ingekrompen had omdat hij niet meer aan alle eisen van ratings en accountants mee wilde doen omdat zijn klanten hem wel kenden en vertrouwden. Toen heb ik hem geconfronteerd met mijn conclusies: er zijn geen openbare cijfers, er is geen gerenommeerde accountantsorganisatie die controle uitvoert, er is geen rating en hij schermde met een rating van Dun & Bradstreet wat voor mij geen rating betekent. Een rating van Dun & Bradstreet neem ik niet serieus in de context van verzekeren en herverzekeren. De ratings van Dun & Bradstreet zijn bedoeld om de kredietwaardigheid ten opzicht van leveranciers te bepalen. Hiernaast doet Dun & Bradstreet zelf geen onderzoek maar baseren zij hun rating op de door de onderneming zelf aangeleverde gegevens. Het onderzoek wat Dun & Bradstreet uitvoert heeft niet de diepgang die je in dit kader zou moeten verwachten. Het verweer van [MV] was: het is een bewuste keus om op deze manier te werken, op deze manier houden wij onze premies laag. Ik heb ook naar eigen cijfers van [P 1] gevraagd, maar deze cijfers heb ik niet gekregen. Er werd mij geen inzicht in de financiële situatie van [P 1] gegeven. Op basis van wat mij gepresenteerd werd, was de financiële positie van [P 1] en hun aangeboden garanties niet door mij te controleren. Vrij kort na mijn studiereis ben ik met [AS] en [verdachte] naar Cyprus gevlogen. Op dit moment hadden wij besloten om [JT] als mededirecteur aan te stellen.”52
Op de vraag van de verbalisanten of de verklaring van getuige [AS] over zijn reis naar Costa Rica klopte, antwoordde [RL] :
“Afgezien van de week in Costa Rica (het was slechts één dag), klopt de tekst. De verhitte discussies met [verdachte] gingen niet zozeer om de onbetrouwbaarheid van [P 1] , maar om het gebruik van een herverzekeraar in het algemeen. Waarbij [verdachte] , zolang we geen andere herverzekeraar hadden, met [P 1] verder wilde. [verdachte] zei: “Kom dan maar met een andere herverzekeraar, want zonder herverzekering krijg ik het product niet verkocht.”53
In zijn tweede verhoor heeft [RL] over [P 1] verklaard:
“U vraagt mij welke gegevens ontbraken om de financiële positie en garanties van [P 1] te controleren. Dit is een rating van S&P, Moody's, Fitch, AM Best of een andere serieuze rating-agency. Dit kon [P 1] mij echter niet tonen, terwijl ik hier wel naar had gevraagd. Hetzelfde gold voor de jaarrekeningen van [P 1] , goedgekeurd door een gerenommeerd accountantskantoor waaruit zou moeten blijken of [P 1] voldoende solvabiliteit had. Er kon mij totaal geen jaarrekening getoond worden, zelfs geen samengestelde jaarrekening.”
Op de vraag hoe en wanneer hij zijn conclusies over [P 1] aan [verdachte] heeft bekendgemaakt, heeft de getuige verklaard:
“Ik overhandig u nu het tussentijds verslag van mijn Amerika-reis. Tijdens mijn reis heb ik op 11 december 2005 een verslag van mijn bevindingen met betrekking tot [P 1] tot dan toe naar [AS] , [verdachte] en [medeverdachte 1] gestuurd.”54
Over zijn bezwaar tegen herverzekeren heeft [RL] verklaard:
“Mijn belangrijkste bezwaar tegen herverzekeren in het algemeen was dat het geen mainstream product was van de gerenommeerde herverzekeraars.” 55
In het verslag56 van [RL] van 10 december 2005 naar aanleiding van zijn reis naar Costa Rica schrijft hij:
“[P 1] heeft geen rating (dus geen A+ of wat dan ook), er is enkel een rapport van Dun & Bradstreet dat aangeeft dat er voldoende solvabiliteit is en als investeerders vragen om een dekking dan kunnen we alleen aangeven dat [P 1] claimt deze te hebben, maar dat we deze niet kunnen vaststellen.”
Getuige [Sz] was in 2005 partner bij [Mrp] uit Amsterdam. Dat bedrijf hield zich bezig met advies op het gebied van verzekeringen en herverzekeringen. In die laatste hoedanigheid zijn zij benaderd door [verdachte] die op dat moment werkzaam was bij [V] . Getuige [Sz] heeft verklaard:
“[verdachte] heeft ons het principe van life settlements uiteengezet en ons verzocht over de afdekking van het langleven risico na te denken. Hiertoe hebben wij met twee grote herverzekeraars van gedachten gewisseld, dat waren de maatschappijen Munich RE en Swiss RE. Daarnaast hebben we met Birkshire Hathaway het bedrijf van Warren Buffet en een Londonse herverzekeringsbroker PWS uitgebreid gesproken over de mogelijkheden. Onze conclusie was dat dit een zeer kostbare aangelegenheid zou zijn die het uiteindelijke doel voorbij zou streven. De kern is dat vanuit verzekeringsoogpunt het niet rendabel is om per polis te herverzekeren. Het is van belang voor een verzekeraar uit te gaan van een statistisch relevante hoeveelheid. Eigenlijk was er geen sprake van een herverzekering maar van een primaire verzekering op de verplichting om premie te betalen. Wij hebben [verdachte] (het hof begrijpt: [verdachte] ) verteld dat een herverzekering zoals hij dat beoogde door ons niet bemiddeld kon worden op basis van één enkele polis. Wij hebben hem destijds verteld dat indien hij met bijvoorbeeld 100 polissen zou komen er wel mogelijkheden zouden zijn met de eerder genoemde partijen. [verdachte] had zijn zinnen gezet op iets waarbij hij het woord herverzekeren kon gebruiken, hij zag kennelijk op dat moment al de mogelijkheden die later zijn unique sellingpoint zijn geworden. Het woord herverzekeren heeft hij letterlijk meerdere keren in de mond genomen.”57
Getuige [Sn] , marketing communicatie specialist, was een van de mensen bij [Mbi] (hierna [Mbi] ) en [Mbi] . [Mbi] bood life settlements aan en was een concurrent van [V] . [Sn] heeft verklaard:
“[verdachte] is door MBI aangetrokken om de producten van [M] op de Nederlandse markt te verkopen. Hierna is [verdachte] begonnen met [V] . [AS] was de financier van [V] . Later kwamen hier [medeverdachte 1] en [RL] bij. Op een gegeven moment heb ik op verzoek van [AS] een gesprek gehad met hem over de werking van life settlements. Tijdens dit gesprek is het [AS] duidelijk geworden dat het product ingewikkelder in elkaar zat dan hem werd voorgeschoteld door [verdachte] en [medeverdachte 1] . In een gesprek, hieraan voorafgegaan tussen enerzijds [V] anderzijds MBI, was door [MR] en [MP] al aangegeven dat een garantie op een life settlement product onmogelijk (was). Bij dit gesprek waren [verdachte] en [medeverdachte 1] ook aanwezig.58 [V] bood een product aan genaamd VieGaranty, waarbij zij na interne calculaties al achter kwamen dat zij die garanties niet konden geven. [V] werkte in die periode vanuit Cyprus om van daaruit te opereren als vermogensbeheerder met een Europees paspoort. Wij van MBI konden geen gegarandeerd product aanbieden en daarom zochten wij contact met [V] met het voorstel om samen te werken. De samenwerking tussen MBI en [V] is uiteindelijk niet tot stand gekomen omdat bleek dat de garanties die VieGaranty bood, niet gegeven konden worden. Later ben ik gevraagd om directeur te worden van [V] 'nieuw'. Dit heb (ik) geweigerd omdat ik niet wist wat voor lijken er uit de kast zouden vallen.”
Op de vraag van verbalisanten waarom [Sn] nooit een product van [Q] heeft verkocht, antwoordde hij:
“Ik vertrouwde het product van [Q] niet. Ik heb [verdachte] in het verleden gevraagd of [P 1] de herverzekeraar was omdat we daar onderzoek naar gedaan hadden. Met we bedoel ik de mensen van [Mm] NV en de mensen van MBI. Wij hadden wereldwijd de markt afgezocht naar een mogelijke herverzekeraar van het product van MBI. De enige die ons bekend was, was [P 1] . [MR] had onderzoek gedaan naar [P 1] en was tot de conclusie gekomen dat het een onbetrouwbare partij was. Hij kwam onder andere tot deze conclusie door [P 1] te googelen (er waren al menige rechtszaken tegen [P 1] gevoerd door de SEC) en door informatie uit zijn zakelijke netwerk. [MR] vertelde ons onder andere dat de aandelen van [P 1] in Ierland zaten, de directie in Costa Rica zat en dat [P 1] zich manifesteerde op de Amerikaanse markt. [MR] vond dit een ongebruikelijke constructie. Hiernaast merkte [MR] op dat [P 1] onvoldoende eigen vermogen had om een reële verzekeraar te kunnen zijn.59 [verdachte] zei, nadat ik hem had gevraagd naar de herverzekeraar: 'Nee dat is [P 1] niet, het is een hele betrouwbare maatschappij met bekende herverzekeraars.' Dit gesprek vond plaats ergens in december 2006, vlak nadat [verdachte] zich met [Q] naar de buitenwereld manifesteerde. Het gesprek vond plaats op het kantoor van [ML] , waar [verdachte] de prospectus van [Q] kwam afgeven. [medeverdachte 1] had volgens mij een eigen kantoortje op het kantoor van [Q] in het WTC in Amsterdam. Ik denk dit omdat [medeverdachte 1] in de kastenwand van het kantoor zijn horloge en andere persoonlijke spullen had liggen. In dat kantoor hadden [verdachte] , [medeverdachte 1] en Ballasz [BV] regelmatig overleg.60 Wij vonden het erg vreemd dat [verdachte] in [V] met een garantieproduct kwam omdat [MR] dit nooit voor elkaar heeft gekregen. Wij hebben voortdurend onderzoek gedaan naar de haalbaarheid en mogelijkheden van een garantie op een life-settlement product. Na de breuk tussen [verdachte] en [AS] bij [V] eind 2006, kwam [Q] al direct met een nieuw garantieproduct. Wij begrepen niet waar dit vandaan kwam.61 ledere partij die enigszins als partij voor herverzekering in aanmerking zou kunnen komen, is door ons tot op het bot onderzocht. Medio 2006 is [P 1] bij ons al voorbij gekomen. Dit is door ons niet naar andere partijen gecommuniceerd. Bij het gesprek met [verdachte] in december 2006 hebben wij gevraagd of zijn herverzekeraar niet toevallig [P 1] was, omdat wij signalen hadden gekregen van [MR] waaruit bleek dat [verdachte] met [P 1] in gesprek was. [MR] was gastdocent creditmanagement in London en deed het creditmanagement van een aantal Amerikaanse bedrijven. Vanuit zijn netwerk is hem toen ter ore gekomen dat [verdachte] met [P 1] in gesprek was.62 Ik kan verklaren dat een herverzekering op life-settlements producten bij wie dan ook onmogelijk is. Zelfs Lloyds of London wilde life-settlements niet verzekeren.”63
De verdediging heeft naar voren gebracht dat de door [Sn] genoemde [MR] niet betrouwbaar is omdat hij in 2008 werd verdacht van handel in nepdiploma’s.64 Het hof overweegt dat uit de verklaring van getuige [Sn] volgt dat onderzoek is gedaan naar de mogelijkheid om een contraverzekering af te sluiten. Dit onderzoek is niet alleen gedaan door [MR] en [MP] . [Sn] verklaart dat ook ‘de mensen’ van [Mm] NV en van MBI dit hebben onderzocht en dat de enige die hiervoor in aanmerking kwam [P 1] was. Het hof ziet dan ook, ondanks het feit dat in de verklaring van [Sn] verwezen wordt naar informatie afkomstig van [MR] , geen reden om aan de verklaring van [Sn] te twijfelen. [Sn] werkte voor een concurrent van de verdachten die ook graag life settlement producten met garantie wilde aanbieden. Die durfde dit niet aan omdat na onderzoek werd geconcludeerd dat [P 1] niet betrouwbaar was. Deze conclusie werd niet enkel getrokken op basis van de informatie van [MR] , maar ook op basis van andere bronnen, zoals informatie van internet. Het verweer van de verdediging wordt verworpen.
1.4. Informatie die de verdachten hadden over [P 1] en [A]
Uit het dossier volgt dat volgens de verdachten twee maatschappijen in aanmerking konden komen om een contraverzekering af te sluiten, te weten [P 1] en [A] . Op een harde schijf van [verdachte] zijn documenten aangetroffen waarin werd gewaarschuwd voor de betrouwbaarheid van [P 1] .65 Uit die inbeslaggenomen harde schijf blijkt dat deze documenten zijn afgedrukt66, naar mag worden aangenomen door [verdachte] . Onderaan de documenten stond de datum 23 september 2004. Ze waren opgeslagen in de map [V] /stukken [JT] /.67 Op het internet was in 2004 informatie beschikbaar over de onbetrouwbaarheid van [P 1] .68 Mede gelet op het hierna genoemde onderzoek van [JT] waren de verdachten bekend met deze informatie.
Op 9 september 2004 ontving [I] een prijsopgave van [P 1] voor een contraverzekering voor de [M of M-polis] -polis (Bond Amount Requested: US $ 10,333,333.00) waarvoor een premie werd genoemd van $ 620.000.69 Op 16 september 2004 heeft [medeverdachte 1] een e-mail gestuurd aan [verdachte] , waarin hij een bericht opneemt aan [Fe] (bestuurder van [A] ). Hierin heeft [medeverdachte 1] zijn naam vermeld en meegedeeld dat hij deel uitmaakt van het bestuur van [Q] . [Fe] werd geïnformeerd dat [Q] op dat moment bezig was om een levensverzekeringspolis te kopen met een verzekerd bedrag van $ 15.000.0000. Gevraagd werd om een ‘bond’ die het risico dekt voor het geval de verzekerde langer leeft dan de levensverwachting. [Q] had een ‘bond’ gezien, uitgegeven door [A] met een limiet van $ 2.000.000 en een uitstelperiode van twaalf maanden na LE (het hof begrijpt dat een uitkering 12 maanden na afloop van de verwachte levensduur zal plaatsvinden).70
Op 20 september 2004 is informatie opgevraagd en verkregen bij Dun & Bradstreet over [P 1] en [A] .71 Hieruit blijkt dat [P 1] een andere rating heeft, namelijk ‘5A S’, dan [A] ‘A4’. Uit deze rating volgt voor [P 1] een geschatte financiële sterkte van $ 50 miljoen. De aanduiding ‘S’ duidt er op dat informatie is verkregen van de directeur/grootaandeelhouder van [P 1] , [MV] , en dat deze gegevens niet zijn gecontroleerd door Dun & Bradstreet .72 Voor [A] betekende ‘A4’ dat ‘A’ staat voor solvabiliteit van € 475.000 op basis van eigen vermogen en de ‘4’ voor een ‘hoog risico’.
De verdachten hebben in oktober 2004 onderzoek laten doen naar [P 1] . [NT] , destijds partner van [medeverdachte 1] , stuurt namelijk op 14 oktober 2004 een ‘company status report’ over [P 1] , afkomstig van ‘Online Miscellaneous Credit Card D-Loads’ in Londen. In het rapport is vermeld dat geen telefonisch contact kon worden gelegd met [P 1] en dat niet wordt geantwoord op e-mails, geadresseerd aan [P 1] . De opstellers van het rapport geven als mening dat met [P 1] gehandeld kan worden voor zover het om kleine bedragen gaat.73
Op 15 oktober 2004 ontvangt [verdachte] van [BV] een e-mail afkomstig van [DP] . Zij schrijft dat zij bekend is met de haar toegezonden informatie over [P 1] . Ze heeft klanten die zeer tevreden zijn over [P 1] , ook al is het geen ABN AMRO. Ze bieden een service voor investeerders die geen behoefte hebben aan een rating als ‘double rated A S&P, etc’. Voor haar klanten is het meest aantrekkelijk dat [P 1] een mogelijkheid heeft een ‘LE plus 60 day financial guarantee’ te leveren.74 Uit deze e-mail kan naar het oordeel van het hof niet worden afgeleid dat [DP] schrijft dat [P 1] het afsluiten van een contraverzekering voor life settlements aanbiedt. Gesproken wordt slechts over het verkrijgen van een LE en een financiële garantie voor 60 dagen. Wat deze financiële garantie inhoudt, wordt in dit bericht niet uitgelegd.
Op 21 oktober 2004 om 6:22 uur ontving [verdachte] een e-mail van [MJ] (hof: uit G-023-03 blijkt dat [MJ] een alias was van [BV]). Aan dit bericht gaat een e-mail vooraf van [MJ] aan [CL] van [P 1] , gedateerd 20 oktober 2004 om 12:10 uur, waarin [MJ] vraagt hoe het zit met de officiële verklaring van [P 1] . Uit de reactie van [CL] is op te maken dat dit betrekking heeft op een grote fraude met verzekeringen in Pakistan waar [P 1] bij betrokken was. Als bijlage bij de e-mail is een officiële verklaring van [HM] , gedateerd 19 oktober 2004, bijgesloten waarin [HM] elke betrokkenheid van [P 1] bij de fraude met verzekeringen heeft ontkend.75
1.5. Keuze voor [A] voor de [M of M-polis] -polis
De verdachten zijn voor de [M of M-polis] -polis op 21 december 2004 een overeenkomst aangegaan met [A] .76 [verdachte] heeft ter terechtzitting in hoger beroep verklaard dat destijds voor [A] is gekozen in plaats van voor [P 1] omdat [A] gevestigd was in Europa en een bankgarantie had van een dochtervennootschap van de ABN AMRO bank. Het hof acht dit niet aannemelijk geworden. [P 1] was goedkoper dan [A] en de rating van [A] (hoog risico) was niet goed. De negatieve informatie die eind 2004 bij de verdachten bekend was over [P 1] , en die voor aspirant participanten via het internet beschikbaar was, is naar het oordeel van het hof de werkelijke reden geweest om te kiezen voor [A] .
Eind april 2005 ontstonden er problemen met [A] . Op 15 juli 2005 stuurde Banca di Roma een bericht dat de bankgarantie, die voor [A] zou zijn afgegeven, vals was. [RL] stuurde vervolgens op 22 juli 2005 een e-mail aan [AS] en de verdachten. Hierin vermeldde hij: “Op het moment dat de overeenkomst met [A] is ontbonden en we hebben ons geld terug, dan hebben we de verplichting de notaris te informeren dat er geen dekking van [A] meer bestaat. (…) Dit maakt het belang om een nieuwe herverzekeraar te vinden nog essentiëler.” Vast staat dat [A] geen uitkering heeft gedaan uit hoofde van de op 21 december 2004 aangegane overeenkomst en het bedrag van $ 700.000 niet heeft terugbetaald. Vanaf juli 2005 was daarom voor verdachten duidelijk dat [A] niet zou uitkeren als [M of M-polis] nog in leven zou zijn op 21 december 2009. De participanten zijn daarover niet geïnformeerd. Niet is gebleken dat alsnog is getracht de [M of M-polis] -polis te verzekeren bij [P 1] .
1.6. Keuze voor [P 1] voor de [D of D-polis] -polis en de [H of H-polis] -polis
Uit het dossier blijkt dat in 2004 aan participanten en tussenpersonen die daarnaar informeerden, werd meegedeeld dat [P 1] de contraverzekeraar was terwijl op dat moment geen sprake was van een overeenkomst met [P 1] .77 Twee berichten hierover worden door [verdachte] aan [medeverdachte 1] gestuurd, die van de inhoud hiervan op de hoogte was.78 Op 4 oktober 2004 stuurt [verdachte] echter een e-mail aan ene ‘ [Ar] ’ dat de klant niets over de herverzekeraar (hof: contraverzekeraar) hoeft te weten.79 In een e-mail80 van [verdachte] aan [RL] van 7 september 2005 schrijft [verdachte] : “NB; de klanten krijgen niet te horen wie [P 1] is, wel krijgen ze eventueel te horen dat hun polis is herverzekerd bij grote maatschappijen zoals Zurich-re, zwich-re etc.” De verdachten sloten namens [I] een overeenkomst met [P 1] op 3 oktober 2005 voor de [D of D-polis] -polis .81 Voor de [H of H-polis] -polis sloten zij op 28 juni 2006 een soortgelijke overeenkomst met [P 1] .82
Het hof merkt op dat op de datum waarop [verdachte] de hiervoor bedoelde e-mail stuurt, dat wil zeggen 7 september 2005, nog geen overeenkomst was aangegaan om het lang leven risico voor de [D of D-polis] -polis en de [H of H-polis] -polis te dekken. Ook voor de [M of M-polis] -polis bestond hiervoor op dat moment geen dekking meer.
[medeverdachte 1] kreeg op 14 september 2005 een e-mail doorgestuurd van [verdachte] met informatie van [JT] met als onderwerp “[P 1] in the news one year ago”. Hierin verzocht [JT] aan [verdachte] een aantal artikelen te lezen die hij een jaar eerder, toen hij onderzoek deed naar [P 1] , niet heeft gezien. Hij verwees naar een website. [JT] schreef dat het nodig is om [P 1] grondig te checken voordat premies worden betaald.83 Nog geen maand later is de overeenkomst met [P 1] voor de [D of D-polis] -polis gesloten en is de waarschuwing van [JT] kennelijk in de wind geslagen.
In november 2006 verscheen vervolgens een ‘Official order of the commissioner of insurance of the state of Texas’ waaruit samengevat volgt dat het [P 1] is verboden handelingen te verrichten op het gebied van verzekeringen op straffe van een boete van $ 25.000 per handeling in strijd met de bepalingen.84
1.7. Bespreking van verweren
Door de verdediging is naar voren gebracht dat ‘getuigen met ervaring’ het afsluiten van een herverzekering niet onmogelijk achten; het hangt af van de grootte van de poule. De verdachten hadden informatie dat [P 1] al een poule had van een half miljard en dat zij wel één polis konden verzekeren. Ook konden de verdachten er vanuit gaan dat [P 1] een betrouwbare contractspartner was. Het rapport van oktober 2004 waarin is vermeld dat [P 1] niet bereikbaar was, hoefde geen indicatie te zijn voor onbetrouwbaarheid. [P 1] was namelijk wel bereikbaar voor [BV] en [DP] .85 Ook vond [RL] , zo blijkt uit zijn reisverslag, het aanbod van [P 1] aantrekkelijk omdat er in ieder geval iets bestaat op Costa Rica dat tegen een scherpe prijs dekking belooft. In het rapport van Dun & Bradstreet is vermeld dat er voldoende solvabiliteit is bij [P 1] . In 2006 kwam [verdachte] via [medeverdachte 1] in contact met [SE] die positieve informatie had over [P 1] .
Het hof heeft hiervoor op basis van de feiten en omstandigheden geoordeeld dat de verdachten in december 2004 voor [A] kozen omdat de negatieve informatie over [P 1] hen geen andere keuze liet. Het hof neemt verder in aanmerking dat [RL] , register accountant, aan [MV] van [P 1] in december 2005 heeft gevraagd om de eigen cijfers van [P 1] maar die niet kreeg. Hij kon de financiële positie van [P 1] en hun aangeboden garanties niet controleren. Door te benadrukken dat [RL] het aanbod aantrekkelijk vond, gaat de verdediging voorbij aan het gegeven dat de teneur van de verslaggeving van [RL] over [P 1] negatief was.
Dat goede berichten werden afgegeven over [P 1] door [DP] en [SE] , vindt het hof volstrekt onvoldoende om te kunnen oordelen dat de verdachten konden afgaan op positieve signalen die zij hadden ontvangen om toch overeenkomsten aan te gaan met [P 1] als betrouwbare partij voor het verstrekken van dit soort contraverzekeringen. Het hof neemt daarbij het volgende in aanmerking:
- -
-
De informatie van [DP] die uit de hiervoor opgenomen e-mail volgt, geeft slechts aan wat [P 1] kan leveren. Voor zover de verdachten doelen op andere informatie afkomstig van haar en [SE] is niet gebleken dat de verdachten beschikten over schriftelijke ondersteuning van de informatie van deze personen dat [P 1] betrouwbaar was.
- -
-
Concurrenten boden geen vergelijkbaar product aan en concludeerden dat het verzekeren van het lang leven risico niet mogelijk was.
- -
-
De informatie na onderzoek door [JT] , Online Miscellaneous Credit Card D-Loads, [RL] was eenduidig. Ook informatie afkomstig uit Texas in november 2006 bevestigt dat [P 1] geen solide verzekeringsmaatschappij was.
- -
-
Voor de stelling dat [P 1] zou beschikken over een poule van contraverzekeringen ontbreekt in het dossier enig begin van bewijs. Evenmin volgt uit het dossier waarom [P 1] niet in staat was met behulp van documenten te onderbouwen dat risico’s waren herverzekerd bij bijvoorbeeld Munich Re of Swiss Re. Dergelijke overeenkomsten worden schriftelijk vastgelegd om op basis daarvan een uitkering van een herverzekeraar te kunnen claimen. [P 1] had deze stukken, als de risico’s werkelijk waren herverzekerd, eenvoudig ter inzage kunnen verstrekken aan [RL] of de verdachten.
1.8. Tussenconclusie
Op grond van het voorgaande komt het hof tot het oordeel dat een contraverzekering essentieel was voor de verdachten om veel participaties te kunnen verkopen. De verdachten wisten in 2004 en 2005 dat [P 1] geen betrouwbare contraverzekeraar was. De inhoud van hetgeen hiervoor is opgenomen en de keuze voor [A] ondersteunen dit oordeel. Nadat in juli 2005 bekend werd dat er valse verklaringen waren vanuit [A] , was er geen contraverzekering voor de [M of M-polis] -polis . De verdachten hebben voor 1 januari 2007 geen nieuwe contraverzekering afgesloten voor de [M of M-polis] -polis en zij hebben de participanten na juli 2005 ook niet geïnformeerd dat er geen contraverzekering voor deze polis was. Een aannemelijke verklaring waarom de verdachten in juli 2005, of korte tijd daarna, geen nieuwe contraverzekering hebben gesloten bij [P 1] is niet gegeven. Dit is des te opmerkelijker aangezien ervan uitgegaan mag worden dat naarmate de periode waarbinnen het overlijden van de verzekerde is te verwachten korter wordt, een serieuze contra-verzekeraar minder geneigd zal zijn dekking te bieden voor het risico dat dit overlijden niet (meer) binnen de looptijd van de participatie zal plaatsvinden.
Ondanks de negatieve berichten over [P 1] sluiten de verdachten voor de [D of D-polis] -polis op 3 oktober 2005 een overeenkomst met [P 1] en voor de [H of H-polis] -polis op 28 juni 2006. De verdachten hebben, vlak na hun debacle met [A] , hiervoor een bedrag van $ 120.000 aan [P 1] betaald. Dat signalen over de onbetrouwbaarheid van [P 1] waren weggenomen, vindt het hof niet aannemelijk. Daarnaast kent het hof betekenis toe aan de e-mail die [verdachte] aan [RL] stuurde en waarin is vermeld dat klanten niet te horen kregen wie [P 1] is, wel dat ze eventueel te horen kregen dat hun polis is herverzekerd bij grote maatschappijen. Ten tijde van het sturen van deze e-mail in september 2005 was het de verdachten bekend dat voor de [M of M-polis] -polis geen contraverzekering was afgesloten en ook voor de [D of D-polis] - en [H of H-polis] -polissen was nog geen overeenkomst aangegaan met [P 1] . [verdachte] geeft desondanks aan [RL] de instructie om participanten voor te liegen dat er een contraverzekeraar was en dat sprake was van herverzekeraars als Zurich-re of Swiss-re. De participanten zijn na juli 2005 er ook niet van op de hoogte gesteld dat zaken zouden worden gedaan met [P 1] . Over dit laatste bedrijf wisten de verdachten immers dat op eenvoudige wijze negatieve informatie via het internet kon worden verkregen. Ze wisten ook dat zij daardoor geen, dan wel veel minder, participaties zouden verkopen.
Het hof acht aannemelijk, gelet op al het voorgaande, dat het de verdachten waar het [P 1] betreft er nooit om te doen is geweest om een serieuze contraverzekeraar te vinden en in te schakelen. De betalingen aan [P 1] waren alleen bedoeld om anderen, onder wie participanten en naaste medewerkers, te laten geloven dat contraverzekeringen werden afgesloten. Uit het feit dat de verdachten voor de [M of M-polis] -polis geen contraverzekering of vergelijkbare dekking hebben afgesloten in de periode tussen juli 2005 tot begin 2009 leidt het hof af dat de verdachten van plan waren de uitkering, in geval van in leven zijn van [M of M-polis] op de einddatum, uiteindelijk te betalen uit de inleg van gelden van (andere) participanten. Het hof verwijst wat dit betreft naar hetgeen het overweegt en beslist in de hierna volgende paragraaf (‘De (juridische) structuur’). Het hof vindt hiervoor ook bevestiging in de afspraken tussen [P 1] en [Q] begin 2009 om te doen alsof [P 1] uitkeerde uit hoofde van een contraverzekering voor de [M of M-polis] -polis, terwijl dit in werkelijkheid niet zo was.86 Deze zogenoemde ‘ [M of M-polis] -oplossing’ komt hierna nog nader aan de orde.
Met hun beslissing om voor de andere twee polissen ( [H of H-polis] en [D of D-polis] ) betalingen te doen aan [P 1] namen de verdachten verder een onverklaarbaar groot risico dat [P 1] (net als [A] ) niet zou uitkeren. De conclusie kan daarom niet anders zijn dan dat de verdachten ook voor deze polissen van plan waren om de financiële middelen voor een betaling bij in leven zijn van de verzekerde op de vooraf vastgestelde datum, voor zover nodig, te voldoen uit de inleg van andere participanten.
Voorts is niet gebleken dat door de verdachten voor de bepaling van de hoogte van een contraverzekering die betaald moest worden aan [P 1] , ooit een actuaris is benaderd hoewel dit bedrijfseconomisch logisch zou zijn geweest. Het hof is van oordeel dat verdachten dit bewust niet hebben gedaan omdat, indien zij dit wel hadden gedaan, bekend zou worden dat de werkelijke kosten voor zo’n premie veel hoger waren dan door [P 1] was berekend, hetgeen ook een indicatie is dat [P 1] in werkelijkheid geen reële contraverzekering bood.
Het hof vindt bevestiging hiervan in de berekeningen die in dit onderzoek door een actuarieel deskundige van de Belastingdienst en het actuarieel adviesbureau [Mi] BV te Baarn zijn uitgevoerd.87
De deskundige van de Belastingdienst komt tot de conclusie dat hij de hoogte van de door [P 1] in rekening gebrachte premie voor de contraverzekering van een life settlement product gezien de overige cijfers niet kan verklaren.88 De conclusie van [Mi] BV luidt als volgt:
“Wij zijn van mening dat de aannames gedaan de beste kennis en verwachtingen op moment van ingang van het herverzekeringsovereenkomst weerspiegelen. Elke rationeel opererende verzekeringsmaatschappij, die de best practice van de industrie volgt, zal dezelfde of zelfs meer prudente aannames gebruiken in de waardering. De resultaten verkregen uit deze waardering laten zien dat het onwaarschijnlijk is dat de herverzekeringspremie van $800.000 voldoende is om zelfs maar de netto risicopremie van [P 1] te dekken."89
Nadat bleek dat de premie die [AS] had gefinancierd voor de contraverzekering bij [A] weggegooid geld was, is de samenwerking tussen [AS] enerzijds en [verdachte] en [medeverdachte 1] anderzijds verbroken. [verdachte] en [medeverdachte 1] zijn voor juridische bijstand in contact gekomen met de medeverdachte [medeverdachte 2] . Vanaf dat moment zijn deze drie mannen gaan samenwerken door gebruik te maken van [W] en [Q] , als hierna omschreven.
2.1. De inhoud van de brochures
In de diverse brochures90, uitgebracht voor het [Fund 1] -product en het [Fund 2] -product, is de (juridische) structuur van de deelname in de desbetreffende fondsen en het beheer van de “inleggelden” – naar de kern samengevat – als volgt beschreven.
Er is een Nederlands besloten fonds voor gemene rekening, hetzij een [L] -fonds, hetzij een [Fund 2] -fonds, voor bepaalde tijd. Er is een aangekochte Amerikaanse overlijdensrisicoverzekeringspolis (life settlement). Deze is ondergebracht in een door het fonds in Amerika opgerichte gelijknamige trust. Het doel van de trust is het exclusief bewaren van de polis ten behoeve van het fonds.
Als eigenaar van de polis wordt zowel de trust als het fonds genoemd. Deze twee begrippen, dat wil zeggen trust en fonds, worden wat dat betreft door elkaar gebruikt. Ook wordt beschreven dat de trust het eigendom is van het fonds en daarmee van de participanten, dan wel dat de trust via de hierna te noemen stichting eigendom is van de participanten.
In het fonds kan geparticipeerd worden voor de duur van de looptijd (per fonds variërend van drie tot vijf jaar). Daartoe wordt tussen het fonds en de participant een participatie-overeenkomst afgesloten. Blijkens een in het dossier aangetroffen participatie-overeenkomst91 is daarbij soms ook de trust partij.
Het fonds heeft een gelijknamige stichting opgericht die tot doel heeft het voeren van een juiste administratie, het controleren van de te betalen premies door de participanten en de communicatie naar en tussen de participanten. De beheerder van de stichting dan wel het fonds is [Q] .
Indien degene op wiens leven de overlijdensrisicoverzekering is afgesloten binnen de looptijd van het fonds overlijdt, betaalt de Amerikaanse verzekeraar uit aan de trust. Het fonds keert dan op zijn beurt aan zijn participanten uit. Overlijdt de verzekerde niet binnen de looptijd van het fonds, dan zal een met dit doel aangezochte contraverzekeraar de uitkering aan de trust doen. Ook in dat geval keert het fonds aan zijn participanten uit.
In de brochures voor de [L] -fondsen92 wordt nog het volgende beschreven:
– er is een schriftelijke erkenning van de verzekeringsmaatschappij dat de (eigendom van de) polis is overgedragen aan de trust;
– de trust is onherroepelijk aangewezen als begunstigde in plaats van de verzekerde;
– er is een bewijs van het feit dat de premies zijn betaald tot de datum waarop de polis is verkocht;
– intussen is op basis van een zogenaamde “change of ownership” en “irrevocable beneficiary resignation” de trust en daarmee in Nederland het fonds voor gemene rekening (“lees : de Participanten samen”) eigenaar van de polis geworden.
Voor de [Fund 2] -fondsen93 is vorenstaande tekst in zoverre afwijkend dat daar in plaats van de trust “ [Fund 2] -fund” wordt genoemd, en als de nieuwe begunstigde “het fonds voor gemene rekening”. Dat wekt verwarring, aangezien [Fund 2] Fund volgens dezelfde brochure een besloten fonds voor gemene rekening is en in Amerika een trust zou hebben opgericht. Tegelijkertijd is er sprake van twee Amerikaanse trusts in verband met dit fonds. In één van deze trusts wordt, volgens de in de brochures opgenomen Letter of Comfort, de aangekochte life settlement polis en de contraverzekering bewaard. Er wordt echter óók gesteld dat het [Fund 2] -fund de nieuwe eigenaar is van de polis én dat dat in Nederland het [Fund 2] Fonds van gemene rekening is, waarmee de indruk wordt gewekt dat hier sprake is van twee verschillende fondsen.
Participanten betalen het bedrag van hun deelneming aan de escrow agent. Dat is in de eerste periode, blijkens de brochure met datum april 200794: [G] te Chicago. De Trust maatschappij is volgens die brochure: [Fi] in de Verenigde Staten.
Door de betaling van het bedrag – aangeduid als “inleg” – verkrijgt de participant een aandeel in de uitkering van de overlijdensrisicoverzekering. Het geld wordt rechtstreeks overgemaakt naar de escrow agent, die het weer overmaakt naar de trust en overige betalingen doet.
In alle volgende versies van de brochure die zich in het dossier bevinden95 – en waarvan die van september 2007 op de website van [Q] was gepubliceerd96 – wordt [DP] als de beheerder van de trust (trustee) in de Verenigde Staten genoemd en dient de inleg op haar Trust Account te worden overgemaakt.
Verder wordt vermeld dat “de middelen van het fonds” – het hof begrijpt: de door de participanten betaalde bedragen – enkel worden aangewend via de bankrekening van de trust om aan de verplichtingen uit hoofde van overlijdensrisicoverzekering en contraverzekering te voldoen, en bij uitkering door die verzekeringen deze uitkering aan de participanten te voldoen. Alle geldstromen gaan rechtstreeks naar de escrow agent of trustee in Amerika, dus om de grondlegger van [Fund 1] , [Q] , heen. De uitkering geschiedt vanuit Amerika rechtstreeks naar de participant.97
2.2. De werkelijke gang van zaken
2.2.1. De rol van [W]
Op 30 november 2006 werd in de Republiek der Seychellen naar het recht van die staat de [W] ingeschreven (verder te noemen: [W] ).98 Dit bedrijf houdt kantoor in Dubai.99
Op 30 november 2006 gebeurde dat eveneens voor [Z] (verder te noemen: [Z] )100, op 6 november 2006 voor [C 2] (verder te noemen: [C 2] )101 en op 9 januari 2007 voor [R 2] (verder te noemen: [R 2] ).102 Aandeelhouder van [Z] , [C 2] en [R 2] was met ingang van 17 januari 2007 [FF]103, een Panamese entiteit die werd vertegenwoordigd door [Ma] , een bedrijf naar het recht van de British Virgin Islands.104
Aandeelhouder voor gelijke delen in [W] waren met ingang van 17 januari 2007 [Z] , [R 2] en [C 2] .105 De uiteindelijk gerechtigde in [C 2] (“beneficial owner”) was [medeverdachte 2] .106 De uiteindelijk gerechtigde in [R 2] was [verdachte] .107 De uiteindelijk gerechtigde in [Z] was [medeverdachte 1] .108
Op 20 november 2009 droegen [C 2]109 en [R 2]110 hun aandelen in [W] over aan [Z] . Op 16 september 2010 droeg [RE] namens [FF] de aandelen in [Z] over aan [medeverdachte 1] .111
[W] hield zich bezig met de in- en verkoop van de overlijdensrisicoverzekeringspolissen in de Verenigde Staten (life settlements). [medeverdachte 1] had de dagelijkse leiding binnen [W] wat dat betreft en was (uiteindelijk) ook de enige eigenaar.112 [W] werd gerund door twee directeuren in Dubai, maar die deden alleen het beheer.113 [medeverdachte 1] heeft er zelf over gezegd: ik ben [medeverdachte 1] en ik ben [W] .114 Dat is echter, zo volgt uit het vorenstaande, wat het (middellijk) aandeelhouderschap in [W] betreft, pas het geval vanaf 20 november 2009. Daarvoor waren ook [verdachte] en [medeverdachte 2] gerechtigd in [W] . Aan hen is blijkens besluiten op dat punt in ieder geval in de periode van 11 december 2008 tot en met 11 maart 2009 ook een interim dividend uitgekeerd van € 232.500 per aandeel.115 [medeverdachte 1] was, voor zover zichtbaar voor de buitenwereld, de centrale figuur binnen [W] .
2.2.2. De rol van [Q]
bood haar klanten de mogelijkheid te participeren in fondsen voor gemene rekening, de [Fund 1] ’s en de [Fund 2] ’s. Vanaf 1 januari 2007 werden participaties daarin vanuit [Q] verkocht. De eerste betaling voor een participatie is gedaan op 6 mei 2007, de laatste betaling vermeld op het desbetreffende overzicht is gedaan op 19 januari 2011.116
De reeds bestaande, door [verdachte] en [medeverdachte 1] overgenomen [V] -polissen (de zogenoemde LSF’s) zijn binnen [Q] gebracht in een soortgelijke structuur als de [Fund 1] ’s.117
Directeur van [Q] (alleen/zelfstandig bevoegd) was tot 30 november 2008 [verdachte] , vanaf die datum is hij chief executive officer. Enig aandeelhouder is [Q] Holding BV, met op haar beurt als enig aandeelhouder en bestuurder [verdachte] .118
Na herstructurering van het bedrijf in 2010 werden de participaties in Nederland verkocht vanuit [Q] Nederland BV. Bestuurder van [Q] Nederland zijn [Q] International AG te Zwitserland en [TC] . Bestuurder van de AG zijn [verdachte] en [GO] . In België gebeurt de verkoop vanuit [Q] Belgium Bvba, waarvan [verdachte] en [JA] bestuurder zijn.119
[verdachte] was daarmee, in ieder geval voor zover zichtbaar voor de buitenwereld, de centrale figuur binnen de verschillende [Q] -entiteiten.
2.2.3. De trusts
In opdracht van grantor/settlor [W] – en niet door de verschillende participatiefondsen zoals in de brochures is vermeld – werden trusts opgericht waaraan de door [W] aangekochte polissen werden doorverkocht. De juridische eigendom van die polissen werd ondergebracht in de trusts. [DP] in de Verenigde Staten van Amerika werd door [W] benoemd tot trustee – beheerder en bewaarder – van de trusts. Zij was daardoor beheerder en bewaarder van dat wat was ondergebracht in de trust, ook wel het ‘corpus’ van de trust genoemd.
Blijkens Changes of Ownership120 en een Change of Beneficiary121 is de eigendom én de begunstiging van de polis van alle lopende fondsen in de loop van 2010 van de trusts overgegaan naar Amerikaanse (in)corporations, die vanaf 28 mei 2009 zijn opgericht. Enig aandeelhouder van de (in)corporations waren de verschillende trusts. De polis werd door de trust verkocht aan de (in)corporation. De trusts bezitten de aandelen van de vennootschap (het hof: de (in)corporaties) en er was een promesse actief waardoor de trust de polis verkocht aan de vennootschap en de vennootschap, bij verval van de polis, het geld zou ontvangen van de levensverzekeringsmaatschappij en de trust zou terugbetalen. Bij gebrek aan enige aanwijzing voor het tegendeel zal het hof van dit laatste uitgaan. Directeur van de (in)corporations waren eerst [verdachte] en [DP] , later werden dat [RS] en [DP] .122
2.2.4. De route van de door [W] aangekochte polissen
Aan de hand van het voorbeeld van [Fund 1] III/IV blijkt de volgende gang van zaken bij de aankoop van een polis door [W] . Het hof gaat er van uit dat deze gang van zaken ten aanzien van alle door [W] aangekochte en aan de participanten verkochte polissen heeft gegolden.
[W] heeft op 1 juli 2007 een life insurance policy (overlijdensrisicoverzekering) gekocht, waarbij het leven van [RH] is verzekerd met een overlijdensuitkering ter waarde van $ 10.000.000 (de zogenoemde face value) en is van die polis de volle eigenaar geworden.123
Op instigatie van [W] als grantor/settlor wordt bij trustdeed124 op 9 juli 2007 “ [Fund 1] ” opgericht, met benoeming van [DP] tot trustee.
[W] brengt al haar rechten ter zake van de overlijdensrisicoverzekering onder in de trust en draagt deze over op de trustee. Die houdt deze, aldus de trustdeed, ten behoeve van de begunstigden (beneficiaries) van de trust, als vermeld op “Exhibit II”, een bijlage bij de trustovereenkomst. In het dossier bevindt zich bij deze trustdeed een geschrift dat is getiteld “Exhibit II”. Daarin is een aantal participanten vermeld als begunstigde van het inkomen en het corpus van de trust, ieder voor het voor hem of haar geldende percentage.
Op dezelfde dag als waarop de trust in haar opdracht wordt opgericht om daarin de overlijdensrisicoverzekering onder te brengen, verkoopt [W] die overlijdensrisicoverzekering aan de trust, voor een prijs van $ 6.000.000. Dit blijkt uit een “contract for sale and purchase of life insurance”.125Daarmee komt het verschil tussen de aan- en verkoopprijs van de desbetreffende polis ten goede aan [W] . De verkoopprijs wordt door [W] voorgefinancierd.
2.2.5. De winstverdelingsovereenkomst
In januari 2008 werd door [Q] enerzijds, vertegenwoordigd door [verdachte] , en [W] anderzijds, vertegenwoordigd door [RE] , een overeenkomst (Agreement) ondertekend.126 Hierin is vastgelegd dat [Q] recht heeft op 40% van de marge tussen de aankoopprijs van een life settlement policy door [W] en de verkoopprijs daarvan aan de trust. Deze marge wordt rechtstreeks aan [Q] betaald door de trustee in de VS, namens [W] . In feite betreft het hier, in de woorden van [medeverdachte 1] , een winstverdeling tussen [verdachte] en [medeverdachte 1] met betrekking tot de winst uit de verkoop door [W] van een polis.127
2.2.6. De contraverzekeringspolis
[P 1] heeft, eveneens op 9 juli 2007, ten behoeve van de hiervoor bedoelde trust een “Financial Guarantee Bond” (ook aan te duiden als ‘bond’ of ‘contraverzekering’, ook wel aangeduid in verklaringen/documenten als ‘herverzekering’) afgegeven voor de duur van 48 maanden.128 Daarmee zou [P 1] garant staan voor een bedrag van $ 10.000.000, tegen een premie van 8% van dat bedrag. Dit bedrag zou [P 1] uitkeren als de Amerikaanse verzekeringsmaatschappij niet voor 9 juli 2011 zou hebben uitgekeerd. Als contactpersoon voor de trust wordt daarbij [verdachte] genoemd. [P 1] zal de trust schadeloos stellen voor voornoemd bedrag binnen 90 dagen na ommekomst van de periode waarbinnen het overlijden van de verzekerde volgens de life settlement polis wordt verwacht, waarbij de polis zal worden gesubrogeerd en overgeschreven naar [P 1] als volledig begunstigde. Betalingen en subrogatie zullen volgens deze bond verlopen via een gelijktijdige transactie door een onpartijdige “third party”. Ook deze contraverzekering zou zijn ingebracht in de trust. Het hof heeft hiervan geen stukken aangetroffen en de trustee [DP] ontkent dat de contraverzekeringspolissen tot het corpus van de trust zouden behoren.129 Het hof gaat hier echter voor het vervolg van deze overwegingen maar wel van uit.
2.2.7. De route van de door de participanten betaalde gelden
De door de participanten gezamenlijk betaalde ‘inlegsom’ bestond uit drie delen: de aankoopsom voor de polis, het volledige bedrag van de premie voor de her(/contra)verzekering en de jaarlijkse premie voor het instandhouden van de polis.130
De door de participanten betaalde deelnemingsbedragen werden gestort op de door [DP] beheerde escrow-rekeningen, als volgt:
a. voor de fondsen [Fund 1] I, III en IV op een escrow rekening bij JP Morgan Chase Bank met rekeningnummer [rekeningnummer] op naam van [G] voor escrow account 07-0012 door [Fund 1] . Het saldo van deze rekening wordt in augustus 2007 overgeboekt naar de hierna te noemen rekening onder b). A1806 wordt daarna niet meer voor het in ontvangst nemen van deelnemingsgelden gebruikt;131
vanaf 1 augustus 2007 voor de [Fund 1] -deelnemingen op rekening TD Bank/USA [rekeningnummer] , ten name van [DP] Attorney Trust Account;132
vanaf februari 2008 voor de [Fund 2] -deelnemingen op TD Bank/USA [rekeningnummer] ten name van [DP] Attorney Trust Account II.133
De verkoopprijs die [W] in rekening bracht (aankoopsom van de trust) dient volgens het hiervoor genoemde “contract for sale and purchase of life insurance”
- -
-
door [DP] in escrow gehouden te worden op de Attorney Client Escrow Account bij de TD Bank in New Jersey – volgens de overeenkomst de ‘escrowed funds’ van de trust – en
- -
-
apart gezet te worden voor geen ander doel dan om de verkoper te betalen, en
- -
-
naar de verkoper ( [W] ) overgemaakt te worden als alle rechten op de overlijdensrisicoverzekering zijn overgegaan op de koper.134
De hiervoor genoemde escrow rekeningen a1806 dan wel a4956 en a9740 zijn, zo begrijpt het hof, tevens de in voornoemd verkoopcontract genoemde “escrowed funds” van de trust(s).
2.2.8. De (economische) eigendom van de polissen
Duidelijk is dat de participanten niet, al dan niet via het fonds voor gemene rekening, juridisch eigenaar waren van de trust of van de zich daarin bevindende polissen. Wat de trust zelf betreft kan dat juridisch gezien ook niet. De rechtsfiguur van de trust houdt in dat een trustee bewaarder en beheerder is van bezittingen overeenkomstig de voorwaarden van de trust ten behoeve van de begunstigden. Het zijn van juridisch eigenaar van een trust is dan ook niet mogelijk. Wie de begunstigden waren, werd bepaald door de bij de trustdeed behorende ‘Exhibit II’. De trustee was degene die gehouden was deze lijst van begunstigden bij te houden.
Er is onduidelijkheid over de vraag of Exhibit II bij de verschillende trustdeeds als zodanig werd ingevuld en bijgehouden. [DP] deed dat volgens haar eigen zeggen niet. Blijkens haar verklaring voelde zij zich daar niet verantwoordelijk voor, dat was naar haar idee een taak voor de beheerder van het fonds (voor gemene rekening, zo begrijpt het hof). Desgevraagd heeft zij verklaard dat er wel een Exhibit II was (op haar kantoor, zo begrijpt het hof), maar dat dat blanco zal zijn geweest. In Nederland waren er wel documenten aanwezig (het hof: Exhibits II) die van haar elektronische handtekening zouden zijn voorzien.135 Volgens [DP] was zij geen trustee voor afzonderlijke participanten, maar alleen voor een gesloten Nederlands fonds, en wist zij “zelfs niet eens wie er lid was van het gesloten fonds. Deze zaken werden allemaal door [Q] in Holland afgehandeld door hun administratiebedrijf.”136
[medeverdachte 2] heeft, als getuige in deze zaak gehoord ter terechtzitting in hoger beroep, ook geen echte duidelijkheid op dit punt kunnen of willen geven. Hij heeft er het volgende over gezegd:
“Op de vraag of ik uit eigen wetenschap weet of Exhibit II bij de trustdeed – het stuk waarop de participanten werden bijgeschreven en waardoor ze aanspraak konden maken op de trust – werd bijgehouden en up to date was, antwoord ik dat ik weet dat het van een aantal fondsen up to date was. Op kantoor hadden wij een aantal mappen, binders, en documenten verzameld. Aan de binnenkant zat een lijst waarop was aangekruist welke stukken er wel en niet waren. Voor het gros was Exhibit II aanwezig. Op de vraag of Exhibit II aanwezig was en ingevuld, zeg ik dat ook een paar namen of niet alle namen ingevuld waren.”137
Het hof komt op grond van beide verklaringen tot de conclusie dat de gang van zaken als volgt is geweest: [DP] hield geen lijsten van participanten bij, noch in Exhibit II, noch anderszins, maar hield alleen bij welk fonds voor gemene rekening bij welke trust hoorde. Of zij dit als zodanig op Exhibit II vermeldde, blijft onduidelijk. In Nederland werd bij [Hm] en/of bij [Q] op kantoor, of haar administratiekantoor, bijgehouden welke participanten in welk fonds deelnamen.
In de praktijk komt dit ‘stappenplan’ er op neer dat de participanten begunstigden waren van de trust, aangezien een fonds geen rechtspersoon is maar bestaat uit zijn participanten. Wanneer de trustee dus als begunstigde het desbetreffende fonds noteerde – en het hof gaat er dan maar van uit dat dit uit haar administratie af te leiden was – noteerde zij daarmee in feite ‘de gezamenlijke participanten in dat fonds’. Wie dat dan waren, kon worden nagegaan, maar ook door de participanten zelf op grond van hun participatie-overeenkomst worden aangetoond.
Het hof constateert verder dat bij de door de participanten gesloten overeenkomsten soms wel en soms niet de desbetreffende trust partij was – wat daarvan dan ook het rechtsgevolg zou moeten zijn.
De vraag is nu of het vorenstaande kan kwalificeren als economisch eigendom. Het hof stelt voorop dat economische eigendom een rechtsfiguur is die het Nederlandse goederenrecht niet kent. De invulling van dit begrip verschilt bovendien bij toepassing in verschillende rechtsgebieden. De verdachten zelf hebben in ieder geval niet op enig moment aan hun klanten duidelijk gemaakt wat zij daar dan onder verstonden.
Voor zover overeenstemming bestaat over het wezen van economisch eigendom geldt het volgende. Economisch eigendom verkrijgen is het resultaat van een verbintenis die tussen contractanten wordt aangegaan. De procureur-generaal bij de Hoge Raad138 vat de heersende opvattingen in de doctrine ten aanzien van die verkrijging als volgt samen – en het hof volgt dit –: wil daar sprake van zijn dan moet de economisch eigenaar het volgende van de juridisch eigenaar hebben verkregen:
-
het risico van waardeveranderingen van de zaak
-
het risico van tenietgaan van de zaak
-
de gerechtigdheid tot de vruchten van de zaak (het genot).
Door de verdediging is aangevoerd dat wat de participanten is aangeboden en door hen is gekocht, een deelrecht is op de uitkering van de door de combinatie van life settlement polis en contraverzekering verzekerde som. Dat zou gelijk staan aan de economische eigendom van de in de trust ondergebrachte polis en contraverzekeringspolis, geheel in overeenstemming met wat de participanten is verteld. Indien een van beide verzekeringen tot uitkering zou komen, zou dat bedrag in de trust vallen en moest de trustee uitkeren.
Het hof volgt deze gedachtegang niet, nog daargelaten dat het de vraag is of het overdragen van de economische eigendom inderdaad is wat de verdachten voor ogen stond toen zij de tekst van hun brochures samenstelden. Dat vindt in ieder geval geen bevestiging in het dossier. Het hof heeft de juridische positie van de trust ten opzichte van de verzekeraar vastgesteld aan de hand van de informatie die hierover te halen valt uit eerdergenoemde brochures en uit de koopovereenkomst tussen [W] en The [Fund 1] Trust III/IV Stichting [Fund 1] UA.139 Hoewel, zeker waar het de [Fund 2] -fondsen betreft, de positie en de benaming van enerzijds het fonds voor gemene rekening en anderzijds de trust nogal eens door elkaar gehaald worden, lijkt er consensus te zijn over de omstandigheid dat de juridische eigendom van de polissen (life settlement en ‘contra-verzekering’) zich in de trust bevindt. Kennelijk is met de verkoop aan de trust van een life settlement, de trust contractpartij van de oorspronkelijke verzekeringsmaatschappij geworden en heeft deze daarmee de positie van de verzekeringnemer ingenomen. Tegelijkertijd is de trust in de plaats van de oorspronkelijke gerechtigde op de uitkering aangewezen als begunstigde van de levensverzekering.
Vervolgens zijn de participanten, zoals hiervoor is vastgesteld, gezamenlijk de begunstigde (beneficiary) van de trust. Daarmee zijn zij dus slechts begunstigde van een begunstigde van een levensverzekering, wat door het ver verwijderde verband niet meer kan kwalificeren als enige vorm van aanspraak op die polis zelf. De participanten dragen geen risico van waardeveranderingen van de levensverzekering zelf of het risico van tenietgaan daarvan. Deze risico’s bevinden zich binnen de invloedsfeer van de trust/trustee. De conclusie is dan ook dat de participanten niet de economische eigendom van die levensverzekeringspolis (of van de contraverzekeringspolis, wat daarvan verder ook zij) hebben verkregen. Dit is eens te meer het geval vanaf het moment dat de eigendom van de levensverzekering wordt verkocht aan de (in)corporations en deze (in)corporations worden aangemerkt als begunstigde van die verzekering, aangezien daardoor het verband tussen participant en eigendom dan wel begunstigde van de polis nog verder wordt opgerekt.
2.2.9. De veiligheid van de in te leggen/ingelegde gelden
Op de website van [Q] valt op 29 oktober 2009 het volgende te lezen140:
“De koper stort zijn investering rechtstreeks op de rekening van de escrow agent en de trust account zodat niemand anders toegang heeft tot de fondsen.”
In werkelijkheid is de situatie echter als volgt.
De beschikking over de gelden op de escrow rekeningen heeft [DP] niet alleen in haar hoedanigheid als de trustee, maar ook in die van escrow agent. En in die laatste hoedanigheid heeft zij al op 1 oktober 2006 een escrow en vrijwaringsovereenkomst met [W] als opdrachtgever gesloten (escrow agreement).141 Enerzijds worden deze gelden dus, als hiervoor is geconstateerd, betiteld als ‘de escrowed funds’ van de trust. Anderzijds is in de escrow agreement bepaald dat [DP] als escrow agent gelden van die rekeningen slechts mag overboeken met toestemming dan wel in opdracht van [W] . [medeverdachte 1] is daar in zijn tweede verhoor door de FIOD ook heel duidelijk over: de escrow rekening staat bij de trust, maar [W] / [medeverdachte 1] geeft opdracht voor betalingen uit de escrow rekening.142 Alle gelden die binnenkomen op de escrow rekening(en) zijn van [W] . [DP] is alleen de beheerder van de trust en kan niets met het geld doen zonder opdracht van [W] / [medeverdachte 1] . Dit heeft hij ter terechtzitting in hoger beroep, als verdachte in zijn eigen zaak en als getuige in de zaak van de medeverdachte [verdachte] , in de kern nog eens herhaald.143Ook [DP] is hier duidelijk over: het geld was van [W] en hij (hof : [medeverdachte 1]) kon dat op elk moment overboeken naar een andere rekening als hij meende dat het daar nodig was.144
Dat betekent dus dat [W] , niettegenstaande de verplichtingen van [DP] als trustee ten opzichte van de beneficiaries, opgelegd door datzelfde [W] in de trustdeed en de op 1 januari 2008 tussen [W] en [DP] gesloten Service Agreement,145 het voor het zeggen heeft waar het de bestemming van de gelden op de escrow rekeningen betreft. Met andere woorden: de zogenoemde derdengeldrekening – de rekening van de trust – wordt wel gebruikt voor het ontvangen van geld van de participanten, maar dat geld wordt vervolgens niet gehouden voor de trust en zijn beneficiaries, maar voor slechts één cliënt en dat is [W] . Dat in de escrow agreement de – ook – bestaande verplichtingen ten opzichte van de trusts nog eens met zoveel woorden worden genoemd, doet daaraan niet af. Het hof komt dan ook tot de conclusie dat het in werkelijkheid [W] was, via haar escrow agent [DP] , die toegang had tot de in het hiervoor weergegeven citaat bedoelde fondsen.
Achter [W] zat, zoals hiervoor is geconstateerd, het consortium [verdachte] , [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] , en pas in een veel later stadium alleen [medeverdachte 1] . Dat de verdachten dit ook zelf zo zagen, blijkt uit de verklaring van [medeverdachte 1] waar hij refereert aan de winstdelingsovereenkomst tussen [W] en [Q] , waarover hij zegt: ik had een winstverdelingsafspraak met [verdachte] .
De escrow rekeningen werden, zo begrijpt het hof, afgezien van een bedrag van ongeveer $ 50.000 aan rente van de bank, gevoed door de verkoop van participaties door [Q] .146 Het hof gaat er van uit dat dit in ieder geval vanaf augustus 2007 de gang van zaken is geweest. Dat is immers de datum waarop de tot dan toe op de rekening a1806 op naam van [G] betaalde gelden zijn overgeboekt naar de trust accounts van [DP] . Er werd echter pas door participanten ingeschreven en ingelegd als zowel de overlijdensrisicoverzekering als de daarbij behorende contraverzekering van [P 1] in de daarvoor opgerichte trust waren ondergebracht, aldus de verdachten. Pas daarna kan door participanten op het bewuste fonds worden ingeschreven en ingelegd.147
Hieruit vloeit voort dat zowel de inkoop van een nieuwe polis door [W] als de aankoop van die polis door een nieuwe trust (voorgefinancierd door [W] ) met het op dat moment op de escrow rekening(en) aanwezige geld werden betaald. Dat betrof dus het geld verkregen uit de inleg van de participanten in vorige polissen. Doordat [W] de polissen inkocht en hiervoor een veel hogere prijs berekende bij doorverkoop aan de trust, werden forse bedragen van het etiket ‘winst van [W] ’ voorzien.
Binnengekomen gelden konden waar dan ook aan besteed worden, aangezien de escrow agreement [DP] de bevoegdheid gaf om gelden te vermengen. Dit was alleen anders als er – door [W] – zou worden gevraagd om een gescheiden sub-account te creëren, waarover [W] overigens evenzeer de beschikkingsbevoegdheid hield. De betalingen vanaf de trust/escrow accounts konden voor van alles bedoeld zijn. Het kon gaan om lopende verplichtingen in verband met het in standhouden van de life settlement polissen of ten behoeve van de – slechts op papier bestaande – contraverzekering, of aankoopbedragen voor door [W] ingekochte polissen, maar ook om privébetalingen aan [verdachte] , [medeverdachte 1] of [medeverdachte 2] of betalingen ten behoeve van het in standhouden van [Q] .148 Dit verklaart ook waarom de getuige [O 1] , oud werkneemster van [Q] , zegt dat wanneer er geld nodig was binnen [Q] er werd gebeld naar een vrouw in de VS (het hof: [DP] ) en dat er dan ineens wel weer geld was.149 Er is zelfs sprake geweest van leningen vanaf de trust-accounts aan de trustee, zo blijkt bijvoorbeeld uit een overboeking op 23 oktober 2007 van een bedrag van $ 29.000 vanaf de escrow rekeningen naar [DP] .150 Dat betrof, zo heeft [DP] verklaard, een geldlening van [W] aan haar.151 Zoals [medeverdachte 1] het zegt in zijn eenentwintigste verhoor door de FIOD:
“Alles wat van [W] is, is van [W] . Er was genoeg om alles af te dekken. Er waren voldoende reserves. Als er 20 miljoen aan verplichtingen is en er zit 25 miljoen in de pot, dan kan ik 5 miljoen gebruiken, zo werkt het. Of de participanten dit wisten, vind ik onbelangrijk. Ik heb het over geld verdienen door [W] .” 152
Dat het geld van [W] het geld van [verdachte] en [medeverdachte 1] was en naar believen werd gebruikt voor privé bestedingen, blijkt verder nog uit een afgeluisterd telefoongesprek tussen [verdachte] en [medeverdachte 1] op 15 februari 2011153, waarin onder meer het volgende wordt gezegd door [verdachte] ( [verdachte] ) en [medeverdachte 1] ( [medeverdachte 1] ):
“ [verdachte] zegt dat hij al 6 maanden om geld zit te springen. [medeverdachte 1] zegt dat ze toch meer opmaken. [verdachte] zegt dat dat niet kan. Ja privé, maar niet daarin. [medeverdachte 1] zegt links of rechts om, ze maken het gewoon op. [verdachte] zegt als je 1000 euro hebt en je gaat 900 euro in een privépotje stoppen en 100, wat normaal 500 was, naar de zaak, dan gaat het niet goed. Dat is heel simpel.”
2.2.10. Mogelijkheden over de te verwachten uitkeringen te beschikken
De uitkering waarop de participanten recht hadden werd betaalbaar gesteld op de trust-account. De aan de participanten voorgehouden situatie zou dan zijn geweest dat het daar door de trustee werd gehouden ten behoeve van de begunstigden en van daaruit door de trustee aan hen zou worden uitgekeerd. Het hof heeft hiervoor echter al geconstateerd dat alleen [W] de zeggenschap had over de trust-accounts. De trustee kon in de praktijk slechts met toestemming van [W] aan eventuele geldelijke verplichtingen jegens de trust, de fondsen en/of de participanten voldoen. Op de vraag of het geld op de escrow rekeningen waarvoor zij de trustee was, aan [W] toebehoorde, antwoordt [DP] : “dat is juist”.154 Voor de betaling van de uitkering zijn de participanten dus afhankelijk van de welwillendheid van de personen die het voor zeggen hebben in [W] . Contractueel hebben zij geen enkele aanspraak op [W] . Dan blijft, in het geval dat die welwillendheid dan wel de benodigde gelden blijken te ontbreken, niets anders over dan het – als gezamenlijke participanten – in rechte aanspreken van de trustee wegens wanbeleid. Een groot deel van het geld op de trustaccounts blijkt ook daadwerkelijk na de arrestatie van [MV] door [DP] “naar Dubai” te zijn overgeboekt.155
2.2.11. De gang van zaken rond de uitkering op de [M of M-polis] -, [H of H-polis] - en [R of R-polis] -polis
De door de participanten betaalde gelden zijn verder voor een deel gebruikt voor het simuleren van een uitkering door [P 1] voor de voormalige [V] -fondsen waarin werd geparticipeerd in de [M of M-polis] - en de [H of H-polis] -polis , zo genoemd naar de verzekerden van die polissen. Dat dit zo was, is door de rechtbank in haar vonnissen inzake [verdachte] en [medeverdachte 1] van 12 oktober 2018 overwogen en beslist. Het hof neemt van deze overwegingen en beslissingen het volgende over en maakt deze tot de zijne:
“ [M of M-polis] -oplossing
De afspraak
(...) (Vanaf begin 2009 zijn verdachten) (…) bezig met het zoeken naar een oplossing voor de [M of M-polis] -polis , omdat [M of M-polis] nog niet is overleden. (…)
Op 1 en 2 februari 2009 vindt er een e-mailwisseling plaats die wordt aangeduid als de ‘ [M of M-polis] -mail’. Ten aanzien van deze e-mailwisseling maken [medeverdachte 2] , [verdachte] en [medeverdachte 1] gebruik van hun privé-e-mailadressen: [privé-mailadres] ( [medeverdachte 2]156), [privé-mailadres] ( [verdachte]157) en [privé-mailadres] ( [medeverdachte 1]158). Volgens [medeverdachte 2] is de reden hiervoor dat zij hebben afgesproken om in dit geval hoogst vertrouwelijk (“highly confidential”) te communiceren.159
Op 1 februari 2009 mailt [medeverdachte 2] aan [MV] (en cc aan [medeverdachte 1] en [verdachte] ) dat ze het volgende hebben besproken. [P 1] gaat twee polissen (‘bonds’) voor het [M of M-polis] -fonds leveren. Het eerste fonds (LSF 1) vervalt op 21 december 2009 en de afgiftedatum van de polis moet de eerste maandag van januari 2007 zijn. Het tweede fonds vervalt op 21 december 2011 en de afgiftedatum moet 21 december 2009 zijn. Vervolgens geeft [medeverdachte 2] aan wat is overeengekomen:
“The first Bond will not been used. [Q] will raise funds as of July 2009 in order to get $ 10.000.000 out of the marketplace. This is exact the Face Value of the [M of M-polis] policy. This money will go in Escrow with [DP] . (…) When the complete Face Value is in Escrow it will be disbursed to the [P 1] account. [P 1] will then immediately and irrevocable pay the Face Value to the Trust account of [DP] for the LSF 1 Fund as payment for the first Bond.(…)
I hereby confirm in my position as Attorney at Law for [Q] and LSF 1 that both parties waiver all their rights under the First Bond. The (hof: they) will not make any claim whatsoever under this first Bond. This waiver is irrevocable (…)”
[medeverdachte 2] geeft verder aan dat hij een escrow agreement zal opstellen voor deze deal, die hij omschrijft als een kasrondje (this “cash round”). Uit die overeenkomst volgen de rechten en verplichtingen van alle partijen bij deze bijzondere ABC-transactie (this special “ABC-deal”).160
[MV] reageert op 1 februari 2009 op deze e-mail aan [medeverdachte 2] , [verdachte] en [medeverdachte 1] . Hij bevestigt dat hij het eens is met de voorwaarden. [MV] geeft ook aan dat het [P 1] duidelijk is dat zij niet verantwoordelijk is voor het betalen van een bedrag voor de eerste polis. Verder geeft [MV] de vervaldata aan voor de deelpremies van de tweede bond: tussen 4 februari en 4 mei 2009 moet in totaal $ 825.000,- worden betaald. [medeverdachte 2] bevestigt op 2 februari 2009 (in cc aan [verdachte] en [medeverdachte 1] ) in een reactie op dit e-mailbericht namens [verdachte] en [medeverdachte 1] dat [P 1] en [Q] overeenstemming hebben bereikt.161
Door [medeverdachte 2] wordt ten behoeve van het LSF 1-fonds een zogenaamde Letter of Comfort (hierna: LOC) opgesteld. In deze LOC, gedateerd 4 februari 2009, staat onder meer vermeld dat er een contraverzekering is die inhoudt dat als de levensverzekering niet op 21 december 2009 tot uitkering komt, de contraverzekeraar uiterlijk op 21 februari 2010 tot uitkering zal overgaan van de volledige waarde (face value) van $ 10.000.000,-.162 Op 13 februari 2009 stuurt [medeverdachte 2] een e-mail naar [verdachte] en [medeverdachte 1] waarin hij meedeelt dat de LOC die dag naar [AD] is verstuurd.163
Op 17 december 2009 stuurt [medeverdachte 2] een e-mail aan [verdachte] en [DP] . Daarin geeft [medeverdachte 2] aan dat [verdachte] hem heeft meegedeeld dat de contraverzekeraar de nominale waarde van de [M of M-polis] -polis gaat uitkeren. [medeverdachte 2] adviseert om te zorgen voor een papertrail, zodat zo nodig richting de AFM aangetoond kan worden dat de contraverzekeraar rechtstreeks aan de trust heeft uitgekeerd.164
De uitkering
Op 4 mei 2009 wordt bij de TD bank een bankrekening geopend met nummer [rekeningnummer] (hierna: a0029) ten name van ‘ [DP] , [Fund 2] 8’ en met een beginsaldo van $ 0,00.165 Vanaf 5 mei 2009 vinden er overboekingen plaats naar deze rekening, met name vanaf bankrekening [rekeningnummer] (hierna: a9740) van de TD bank op naam van ‘ [DP] , Attorney-trust-account 2’. Dat is een rekening waarop participanten hun inleg betaalden.166 Op 26 januari 2010 is het saldo op rekening a0029 $ 11.632.578,70.167 Op 28 januari 2010 wordt vanaf deze rekening een bedrag van $ 10 miljoen opgenomen.168
Op 28 januari 2010 wordt er ook een bedrag van $ 10 miljoen gestort op bankrekening [rekeningnummer] (hierna: a9403) bij de TD bank op naam van ‘ [DP] ESC ACCT, Attorney Trust Account 3’. Op 27 januari 2010 was het saldo op deze rekening $ 0,00. Tussen 1 en 16 februari 2010 en wordt in totaal netto $ 9.691.944 uitgekeerd aan participanten en per participant worden $ 35,- transactiekosten in rekening gebracht.169 Daarnaast is één participatie afgekocht en overgenomen door [W] , met een netto-uitkeringswaarde van $ 305.965,-.170 De totale netto-uitkering bedraagt daarmee $ 9.997.909,-.
Op 23 december 2009 verstuurt [Q] een nieuwsbrief waarin melding wordt gemaakt van de aanstaande uitkering. Vermeld wordt dat voor de tweede keer in korte tijd klanten van [Q] een uitkering ontvangen van de contraverzekeraar. De participanten in LSF 1 zullen hun uitkering voor eind maart 2010 hebben ontvangen. In diezelfde nieuwsbrief wordt reclame gemaakt voor de op dat moment openstaande fondsen.171
Op 30 december 2009 heeft [verdachte] per e-mail contact met [Q] -medewerker [DvK] over de ‘ [V] [L] 1’172. [verdachte] ontvangt van [DvK] informatie over de belangstelling van participanten om hun uitkering te herinvesteren.173 Op 13 januari 2010 worden brieven verstuurd aan participanten waarin [Q] om gegevens vraagt om de uitkering van het LSF 1-fonds te laten plaatsvinden door trustee [DP] . In die brieven wordt vermeld dat “uit het laatste contact met de herverzekeraar blijkt dat de uitkering medio februari 2010 zal plaatsvinden.”174[DvK] maakt in een e-mailwisseling van 13 januari 2010 aan een adviseur al melding van deze brieven die naar de participanten verstuurd zullen worden. (...)
Tussenconclusie [M of M-polis] -oplossing
In februari 2010 hebben [V] -participanten een uitkering ontvangen op de [M of M-polis] -polis . Naar de participanten toe wordt gecommuniceerd dat de uitkering is gedaan door de contraverzekeraar. Ook in een nieuwsbrief van [Q] wordt vermeld dat de uitkering door de contraverzekeraar is gedaan. (…)
De werkelijkheid is echter anders dan door [Q] is voorgespiegeld. [medeverdachte 2] , [verdachte] en [medeverdachte 1] hebben met [MV] afgesproken dat [P 1] de [M of M-polis] -polis niet hoefde uit te betalen, maar dat [Q] die uitkering voor haar rekening zou nemen. De uitbetaling is ook daadwerkelijk gedaan met gelden die door [Q] / [W] zijn verkregen met het verkopen van participaties in nieuwe fondsen. (…)
Daarmee kan (…) vastgesteld worden dat [verdachte] , [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] bereid zijn om participanten (potentiële herinvesteerders) willens en wetens, en dus opzettelijk, voor te liegen over een uitkering door de contraverzekeraar.(…) Blijkbaar was het in stand houden van de façade van een investeringsproduct met een betrouwbare en solvabele contraverzekeraar voor de verdachten belangrijker dan dat de waarheid werd verteld aan de participanten.
[H of H-polis] -uitkering
Nog voordat de [M of M-polis] -polis daadwerkelijk wordt uitgekeerd door [Q] / [W] , is er een andere polis die tot uitkering moet komen: de [H of H-polis] -polis (LSF V) (hof: een andere polis uit de [V] periode). (…)
Op 31 juli 2009 mailt [L] , een medewerker van [DP] , naar [MV] dat ze een rekening voor hem hebben geopend onder de naam ‘Premium Reinsurance Reserve’ en dat een bedrag van $ 1.200.000,- daar naartoe is overgemaakt.175 Het bankrekeningnummer is [rekeningnummer] (hierna: a0037).176 Het saldo op deze rekening was op 30 juli 2009 $ 0,00 en op 31 juli 2009 wordt $ 1.200.000,- overgemaakt vanaf bankrekening [rekeningnummer] (hierna: a4946) onder vermelding van ‘xfer from disbursement acct’. A4946 staat op naam van [DP] , Attorney trust account.177Dit is een bankrekening waarop participanten hun inleg overmaken.178 Op 15 september 2009 wordt van a0029 $ 2.800.000,- overgemaakt naar a0037, waarna het saldo op deze rekening $ 4.000.000,- bedraagt. Op 17 september 2009 wordt $ 4.000.000,- overgemaakt met als omschrijving ‘atm debit wire transfer 002 233’.179
Door notaris [St] is een melding gedaan van veertien ongebruikelijke transacties (‘MOT-meldingen’), omdat de herkomst van de gelden niet te controleren is. Die meldingen hebben betrekking op de uitkering van een levensverzekeraar of contraverzekeraar, in verband met investeringen via [V] (van wie de activiteiten door [Q] zijn overgenomen). De gelden zijn niet rechtstreeks afkomstig van een levensverzekeraar of contraverzekeraar, maar van een onbekende Amerikaanse trust. In totaal gaat het om een bedrag van $ 3.839.551,- en de betalingen vonden plaats in de periode van 25 september tot en met 12 oktober 2009.180 Elk van de veertien meldingen heeft betrekking op één van de participanten in het [H of H-polis] -fonds. Ten aanzien van één participant (…) is geen MOT-melding gedaan. Uit emailcorrespondentie blijkt dat het geld van deze uitkering bij de notaris in bewaring bleef.181
Op 21 september 2009 stuurt [DvK] een e-mail aan leden van de Regio Managers vergadering, met als bijlage de notulen van de vergadering van 18 september 2009. Uit die notulen volgt dat naar aanleiding van de uitkering in LSF V een persbericht zal worden gestuurd naar alle huidige klanten, naar 15.000 journalisten (internationaal) en naar eigen persrelaties en intermediairs.182
Op 29 september 2009 verstuurt [Q] per e-mail een persbericht van 28 september 2009 aan haar klanten en relaties. In dit persbericht wordt melding gemaakt van het feit dat voor het eerst in Europa een contraverzekeraar op een levensverzekeringspolis heeft uitgekeerd.183 Op 30 september 2009 stuurt [verdachte] een Engelse en Spaanse vertaling van het bericht door naar [MV] .184 (…)
Tussenconclusie [H of H-polis] -uitkering
Uit de hiervoor beschreven gang van zaken leidt de rechtbank het volgende af. Het geld dat gebruikt is voor de uitkering van de [H of H-polis] -polis is volledig afkomstig van rekeningen waarop [Q] -participanten hun inleg storten. Uit de overboekingen blijkt niet dat daarmee openstaande rekeningen werden betaald aan [P 1] ; in het bijzonder blijkt niet dat sprake is van openstaande premiebetalingen. Voor de rechtbank staat daarmee vast dat uitkering op de [H of H-polis] -polis formeel weliswaar niet uit naam van [Q] / [W] wordt betaald, maar dat die uitkering feitelijk wel door hen - uit hun opbrengsten door de betalingen van participanten in nieuwe fondsen - wordt gefinancierd. (…)
Uit deze feitelijke gang van zaken leidt de rechtbank het volgende af. [verdachte] , [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] geven in het kader van de [H of H-polis] -polis vanaf 28 september 2009 (datum persbericht) uitvoering aan het bij hen reeds aanwezige opzet om onjuiste mededelingen te doen over contraverzekeraar [P 1] .”
Ter zake van de gang van zaken met betrekking tot de uitkering op de [H of H-polis] -polis heeft de verdediging van [verdachte] het standpunt ingenomen dat [verdachte] hierbuiten is gehouden en daarvan dan ook niet op de hoogte is geweest. Het hof hecht hieraan geen geloof, gelet op de nauwe en bewuste samenwerking tussen [verdachte] en [medeverdachte 1] – en voor een kortere periode ook [medeverdachte 2] – op alle vlakken van de handel in participaties in life settlements. Ook was de verdachte nauw betrokken bij het vinden van een oplossing voor de polissen waarvoor geen contraverzekering aanwezig was en wel moest worden uitgekeerd aan participanten.185
Het hof wordt hierin gesterkt door het feit dat ook, en al in 2007, over een andere uitkering onjuiste informatie is verspreid, in dat geval door [Q] . Er was op de website van [Q] een link met de tekst ‘uitgekeerde fondsen’. Daarop wordt naast LSF1 (waarin de [M of M-polis] -polis was ondergebracht186) en LSF5 (de [H of H-polis] -polis187) ook [Fund 1] 6 genoemd. Dit fonds betrof participaties in de life settlement op naam van [R of R-polis] . Onbetwist is dat de aankoop van deze polis een fout betrof. [medeverdachte 2] heeft dan ook in september 2007188 [Q] geadviseerd om de [R of R-polis] -polis niet in een trust te plaatsen. [medeverdachte 2] heeft ook aangegeven dat [W] de kosten van de uitkering moest dragen omdat die als koper zodanig in gebreke was gebleven, dat de reeds afgesloten participatieovereenkomsten niet meer nagekomen konden worden. Aan de participanten [participanten] is in november 2007, door brieven opgesteld door [medeverdachte 2]189, bekendgemaakt dat hun investering tot uitkering kwam. De betaling kwam echter van de escrow rekening in beheer bij [DP] .190 Naast dat [Q] in strijd met de waarheid op haar website heeft gesuggereerd dat dit fonds succesvol tot uitkering was gekomen, is dit aan haar intermediairs en op een bijeenkomst van participanten kenbaar gemaakt, waarbij de ene keer is meegedeeld dat de oorspronkelijke verzekeraar had uitgekeerd en de andere keer de contraverzekeraar.191
2.2.12. Piramide fraude
Duidelijk is ten slotte dat de hiervoor beschreven structuur alleen kon blijven draaien zolang nieuwe participanten gevonden konden worden voor nieuwe betalingen. Telkens wanneer een uitbetaling diende te worden gedaan in het kader van een contraverzekering, het unique selling point van deze gehele opzet, werd dit gedaan met de inleggelden van de participanten en niet zoals werd voorgespiegeld door de contraverzekeraar. De kans dat er een beroep gedaan zou moeten worden op de zogenaamde contraverzekering was bepaald niet illusoir, zoals ook is gebleken. Op het moment dat in de toekomst zich te weinig nieuwe participanten zouden aandienen, kon die ‘contraverzekeringsuitkering’ niet meer worden betaald en zou het hele bouwwerk instorten. Dat is hét kenmerk van een zogenoemde piramidefraude.
Gebruik maken van valse geschriften (feit 1)
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 primair tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
1
hij in de periode van 1 januari 2007 tot en met 27 september 2011 in Nederland en/of in België en/of in de Verenigde Staten van Amerika
telkens tezamen en in vereniging met andere natuurlijke personen
telkens opzettelijk gebruik heeft gemaakt en gebruik heeft doen maken van valse geschriften, te weten
-1) participatie-overeenkomsten
a. participatie-overeenkomst 13 sub 1 / [Fund 1] III/IV, gedateerd 13 juli 2007, ten name van participant [naam participant]
en
b. participatie-overeenkomst 3 sub 5, 6, 7 / [Fund 1] XV, gedateerd 4 maart 2008, ten name van participant [naam participant]
en
c. participatie-overeenkomst 20 / [Fund 1] XXV, gedateerd 23 januari 2009, ten name van participant
[naam participant]
en
d. participatie-overeenkomst 23 / [Fund 2] 23, gedateerd 15 december 2010, ten name van participant [naam participant]
en
e. participatie-overeenkomst 29 sub 2 / [Fund 1] XLIII, gedateerd 06 januari 2011, ten name van participant [naam participant]
en
-2), addenda bij participatie-overeenkomsten,
a. addendum bij participatie-overeenkomst 13 sub 1 / [Fund 1] III/IV, gedateerd 12 augustus 2010, ten name van participant [naam participant]
en
b. addendum bij Participatie-overeenkomst 3 sub 5, 6, 7 / [Fund 1] XV, gedateerd 12 augustus 2010, ten name van participant [naam participant]
en
c. addendum bij Participatie-overeenkomst 20 / [Fund 1] XXV, gedateerd 26 augustus 2010, ten name van participant [naam participant]
en
-3) versies van brochures/prospectus over door [Q] aangeboden financiële producten, waaronder een brochure/prospectus, getiteld " [Fund 1] ", versie oktober 2008
en
-4) een ongedateerde leaflet (in het dossier addendum op de productbrochure genoemd), getiteld " [Q] , Uw product van A tot Z"
zijnde telkens geschriften die bestemd waren om tot bewijs van enig feit te dienen, als waren die geschriften echt en onvervalst,
en telkens opzettelijk de hiervoor bedoelde geschriften heeft afgeleverd en heeft doen afleveren en voorhanden heeft gehad, terwijl zij wisten, dat die geschriften bestemd waren voor gebruik als waren die
geschriften echt en onvervalst,
bestaande die valsheid telkens hierin dat in die geschriften, in strijd met de waarheid, was aangegeven en/of vermeld - zakelijk weergegeven -
in de periode van 1 januari 2007 tot en met 15 december 2010 in de betreffende geschriften, genoemd onder punten la en lb en lc en ld:
- dat het in elk van de betreffende geschriften met name genoemde "fonds" het (economische) eigendom heeft van een Amerikaanse overlijdensrisicoverzekering;
- dat het in elk van de betreffende geschriften met name genoemde "fonds" het (economische) eigendom heeft van een herverzekering (in het dossier contraverzekering genoemd) op basis waarvan de verzekerde som zal worden uitgekeerd, indien na een vooraf bepaalde looptijd de verzekerde persoon niet is overleden en dat "het fonds" aldus een gegarandeerde looptijd heeft;
en
in de periode van omstreeks juni 2010 tot en met 27 september 2011 in de geschriften, genoemd onder punten le en 2a en 2b en 2c en 4:
- dat de participanten samen (economisch) eigenaar zijn van een overlijdensrisicoverzekering
en
in de brochures, genoemd onder punt 3:
- dat het risico, dat de verzekerde persoon langer leeft dan de vooraf bepaalde looptijd van het financieel product, is/wordt verzekerd (voor hetzelfde bedrag als de overlijdensrisicoverzekering op het leven van dezelfde persoon)
- dat een juridische evaluatie is verricht door of namens [Hm] op grond waarvan door een advocaat is vastgesteld
• dat de herverzekeringsovereenkomst voorziet in volledige herverzekering (in het dossier contraverzekering genoemd) van een overlijdensrisicoverzekering/Life Settlement Policy
en/of
• dat de herverzekeringsassuradeur (in het dossier contraverzekeraar genoemd) voor 80% haar verplichtingen heeft herverzekerd bij herverzekeringsbedrijven/herverzekeraars en/of
• dat deze herverzekeringsbedrijven/herverzekeraars (van de herverzekeringsassuradeur (in het dossier contraverzekeraar genoemd) bedrijven zijn als Zürich, AIG, Hannover, Swiss RA, Royal and Sun Alliance, Copenhagen RE, AXA, St. Pauls RE, Munich RE en Allianz
en bestaande het opzettelijk gebruik maken en gebruik doen maken en afleveren en doen afleveren hierin dat hij, verdachte, en/of zijn mededaders telkens,
de geschriften, genoemd onder punten 1) en 2),
- ter ondertekening aan (aspirant) participanten hebben toegezonden en/of doen toezenden en/of voorgelegd en/of doen voorleggen en/of
- vervolgens die geschriften als bewijs van een tussen [Q] en de (aspirant) participant te sluiten/gesloten overeenkomst door de betreffende (aspirant) participant
hebben doen ondertekenen en
- zelf met dat doel heeft ondertekend en/of doen ondertekenen en
- vervolgens een getekend exemplaar van de geschriften, genoemd in punten 1) en 2), aan de betreffende participant hebben afgegeven en/of toegezonden en/of hebben doen afgeven en/of toezenden
en
de geschriften, genoemd onder punten 3) en 4),
- ter ondersteuning en/of ten bewijze van hetgeen (namens [Q] ) werd gesteld tijdens een miljonairsfair en/of individuele verkoopgesprekken en/of andere marketingactiviteiten, aan geïnteresseerden hebben voorgehouden en/of doen voorhouden en verstrekt en/of doen verstrekken en
- op een website op het internet hebben gepubliceerd en/of hebben doen publiceren en aldus bedoelde geschriften voor onbepaald publiek hebben beschikbaar gesteld en/of heeft doen beschikbaar stellen.
Hetgeen onder 1 primair meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Algemeen
In het eerste feit op de tenlastelegging wordt de verdachte – samengevat – verweten dat hij samen met anderen in de periode van 1 januari 2007 tot en met 27 september 2011 gebruik heeft gemaakt van valse documenten. De valsheden zijn opgenomen in vijf genoemde participatie-overeenkomsten, in drie addenda bij deze participatieovereenkomsten, in een brochure/prospectus getiteld “ [Fund 1] ” en/of in een leaflet “ [Q] , Uw product van A tot Z”.
De valse informatie die is opgenomen in de verschillende geschriften is volgens de tenlastelegging dat:
- -
-
het fonds het (economisch) eigendom heeft van een Amerikaanse overlijdensverzekering en een contraverzekering,
- -
-
de participant is bijgeschreven in Exhibit II van de trustdeed,
- -
-
de participanten samen (economisch) eigenaar zijn van een overlijdensrisicoverzekering,
- -
-
het risico dat een verzekerde persoon langer leeft dan de looptijd is verzekerd, dat een juridische evaluatie is verricht door [Hm] ,
- -
-
de herverzekeringsovereenkomst (contraverzekering) voorziet in volledige herverzekering,
- -
-
de herverzekeraarsassuradeur haar verplichtingen voor 80% heeft herverzekerd bij herverzekeraars,
- -
-
deze herverzekeraars bedrijven zijn als Zurich, AIG, Swiss RA, Royal and Sun Alliance, Copenhagen Re, AXA, St. Pauls RE, Munich Re en Allianz.
Het gebruik maken van de valse geschriften bestaat eruit dat de verdachte participatie-overeenkomsten en addenda heeft toegezonden of doen toezenden aan participanten om deze te tekenen, deze zelf heeft getekend of door iemand van [Q] heeft laten tekenen en een getekend exemplaar aan de participanten heeft toegezonden dan wel heeft doen toezenden zodat dit als bewijs gold van een gesloten overeenkomst met [Q] . De brochures en de leaflet zijn gebruikt om de informatie, die is verteld tijdens een miljonairsfair, tijdens verkoopgesprekken en/of op internet is geplaatst, te ondersteunen.
Pleegplaatsen en data
De in de participatie-overeenkomsten vermelde plaatsen en data zijn de volgende:
- de participatie-overeenkomst tussen [naam participant] , woonachtig in Nederland, en het fonds [Fund 1] III/IV is op 13 juli 2007 in Alkmaar getekend. Namens het fonds heeft de verdachte [verdachte] getekend;192
- de participatie-overeenkomst tussen [naam participant] , woonachtig in Den Haag, en het fonds [Fund 1] XV is op 4 maart 2008 in Amsterdam getekend. Namens het fonds heeft de verdachte [verdachte] getekend;193
- de participatie-overeenkomst tussen [naam participant] , woonachtig in België, en het fonds [Fund 1] XXV is op 23 januari 2009 in Amsterdam getekend. Namens het fonds heeft de verdachte [verdachte] getekend194;
- de participatie-overeenkomst tussen [naam participant] , woonachtig in België, en het fonds [Fund 2] 23 is op 15 december 2010 in Amsterdam getekend. Namens het fonds heeft de verdachte [verdachte] getekend;195
- de participatie-overeenkomst tussen [naam participant] , woonachtig in Nederland en het fonds [Fund 1] XLIII is op 6 januari 2011 in Amsterdam getekend. Namens het fonds is getekend door [AD] , namens [Q] door de verdachte [verdachte] en namens de trust door [DP] .196
Het addendum bij participatieovereenkomst 13 sub 1/ [Fund 1] III/IV, ten name van [naam participant] is gedateerd 12 augustus 2010 en getekend in Amsterdam. Namens het fonds is getekend door [AD] , namens [Q] door de verdachte [verdachte] en namens de trust door [DP] .197
Het addendum bij participatieovereenkomst 3 sub 5,6, 7/ [Fund 1] XV, ten name van [naam participant] is gedateerd 12 augustus 2010 en getekend in Amsterdam. Namens het fonds is getekend door [AD] , namens [Q] door de verdachte [verdachte] en namens de trust door [DP] ..198
Het addendum bij participatie-overeenkomst 20/ [Fund 1] XXV, ten name van [naam participant] is gedateerd 26 augustus 2010 en getekend in Amsterdam. Namens het fonds is getekend door [AD] , namens [Q] door de verdachte [verdachte] en namens de trust door [DP] .199
In de brochure ‘ [Fund 1] ’ is ‘oktober 2008’ vermeld. Op document D-0013 is vermeld ‘specimen’. Het hof neemt aan, gelet op verklaringen van participanten dat zij vergelijkbare brochures hebben gekregen waarop ‘specimen’ niet is vermeld.200
De leaflet ‘ [Q] , Uw product van A tot Z, is niet gedateerd.201 In navolging van de door de AFM begin juni 2010 afgedwongen openbaarmaking van de eigendom van de overlijdensrisicoverzekering en de contraverzekering en de samenwerking met [P 1] heeft [Q] een aanvulling op de prospectussen vervaardigd.202 De verdachte [verdachte] heeft hierover verklaard: “Dit is gewoon het product van A tot Z. Je kan het een leaflet noemen. Het is een informatiepakketje. Een eenvoudig leesbaar stuk. Dit is later gemaakt na de prospectus.”203 Getuige [JA] , directeur [Q] België heeft verklaard: “Met de bekendmaking van [P 1] en de structuurverandering is er een brochure gemaakt ‘uw product van A tot Z’, gekomen ter vervanging van de prospectussen.”204
In deze leaflet is vermeld dat het juridische eigendom van de levensverzekeringspolis berust bij een trust. Ook deze informatie is vals nu de levensverzekeringspolissen in de maanden mei tot en met juli van 2010 zijn ingebracht in (in)corporaties.
Het hof stelt vast dat de hiervoor bedoelde geschriften zijn gebruikt binnen de tenlastegelegde periode van 1 januari 2007 tot en met 27 september 2011. De pleegplaatsen zijn België, Nederland en voor zover het de addenda betreft ook de Verenigde Staten.
Voor wat betreft de valse informatie die in de periode 1 januari 2007 tot en met 15 december 2010 in de participatieovereenkomsten onder a, b, c en d, is opgenomen gaat het allereerst om het vermelden dat het fonds het (economisch) eigendom heeft van een Amerikaanse overlijdensrisicoverzekering. Het hof heeft hiervoor overwogen dat in werkelijkheid geen sprake was van (economisch) eigendom van een Amerikaanse overlijdensrisicoverzekering. Hetzelfde heeft het hof overwogen over het (economisch) eigendom van een herverzekering (contraverzekering). Deze contraverzekering bestond in werkelijkheid niet zodat alleen al daarom daarvan geen (economisch) eigendom kon worden verkregen.
In de periode omstreeks juni 2010 tot en met 27 september 2011 stond in de participatie-overeenkomst onder e, in de addenda a tot en met c en de onder 4 bedoelde leaflet dat de participanten en de hoogte van de uitkering is bijgeschreven in Exhibit II van de Trustdeed. Hiervoor is door het hof de gang van zaken uit het dossier afgeleid. [DP] , de trustee, hield geen lijsten van participanten bij, noch in Exhibit II, noch anderszins. Ze hield bij welk fonds voor gemene rekening bij welke trust hoorde. Of zij dit als zodanig op Exhibit II vermeldde, blijft onduidelijk. In Nederland werd bij [Hm] en/of bij [Q] op kantoor, of haar administratiekantoor, bijgehouden welke participanten in welk fonds deelnamen. Het fonds heeft geen rechtspersoonlijkheid en bestaat uit zijn participanten. Wanneer de trustee het desbetreffende fonds noteerde als begunstigde noteerde zij daarmee in feite “de gezamenlijke participanten in dat fonds”. Wie dat waren, kon worden nagegaan, maar ook door de participanten zelf op grond van hun participatie-overeenkomst worden aangetoond. Het hof zal, gelet op het voorgaande, de verdachte voor dit deel van de tenlastelegging vrijspreken.
In de periode omstreeks juni 2010 tot en met 27 september 2011 stond in de participatie-overeenkomst onder e en in de addenda a tot en met c dat de beneficiaries (begunstigden) gezamenlijk het economisch eigendom hebben van de overlijdensrisicoverzekering205. In het onder 4 bedoelde leaflet is in de samenvatting vermeld dat de investeerder het economisch eigendom heeft verworven in een deel van de trust die juridisch eigenaar is van de verzekeringen. Nu vast staat dat met “beneficiaries” en “investeerder” in de bedoelde geschriften de participanten (zoals aangeduid in de tenlastelegging) worden bedoeld, zal het hof dit deel bewezen verklaren. Het hof verwijst verder naar hetgeen hiervoor voor de documenten in de periode 1 januari 2007 tot en met 15 december 2010 is overwogen.
In de brochure206 staat vermeld: “[Fund 1] Trust III/IV heeft een Herverzekering gesloten. Mocht de Overlijdensrisicoverzekering niet voor 1 juli 2011 uitkeren, dan zal de Herverzekering uiterlijk op 1 oktober 2011 $ 10.000.000,= USD aan [Fund 1] Trust III/IV betalen, waarna de Participanten onmiddellijk zullen worden voldaan.” In de Letter of Comfort (LOC) van [Hm] is vermeld dat een juridische evaluatie is verricht door [Hm] en dat is vastgesteld dat de herverzekeringsovereenkomst voorziet in volledige herverzekering van de Life Settlement Policy. Ook is hierin vermeld “De herverzekeringsassuradeur heeft op haar beurt voor 80% haar verplichtingen uit hoofde van de 2e polis herverzekerd bij bedrijven die alle zijn gewaardeerd met AMBEST en STANDARD AND POORS “A” of hogere rating. Ik heb vastgesteld dat deze bedrijven zijn als Zurich, AIG, Hannover, Swiss RA, Royal and Sun Alliance, Copenhagen RE, AXA, St. Pauls RE, Munich RE en Allianz.”
[medeverdachte 2] trad op namens [Hm] . Bij de participanten was niet bekend dat [medeverdachte 2] voor een derde deel207 meedeelde in ‘de buit’, zoals [medeverdachte 1] dit in zijn e-mail van 24 februari 2009 noemde.208 [medeverdachte 2] had dan ook financieel belang bij grote bedragen aan inleg door participanten. Hij heeft zich bij het opstellen van de LOC uitsluitend gebaseerd op informatie die hem is verstrekt door de verdachten.209 De verdachte [verdachte] heeft dit bevestigd, hij gaf [medeverdachte 2] samen met [medeverdachte 1] informatie.210
De vermelding dat een juridische evaluatie is verricht, houdt naar het oordeel van het hof in dat ten minste (enig) onderzoek is gedaan of de door [verdachte] en [medeverdachte 1] verstrekte informatie op waarheid was gebaseerd. Vast staat dat [medeverdachte 2] , voorafgaand aan het opnemen van de informatie in de LOC, geen enkel onderzoek heeft gedaan naar de herverzekering of bij de bedrijven die in de LOC worden genoemd. [medeverdachte 2] was verder nauw betrokken bij de [M of M-polis] -oplossing en hij wist dat [P 1] meewerkte aan een constructie die was gebaseerd op leugens. Ook daarna is de informatie, zoals vermeld in de LOC, niet aangepast. [verdachte] en [medeverdachte 1] waren van dit alles volledig op de hoogte.
De participatie-overeenkomsten werden door [Q] en later door [AC] opgemaakt. Getuige [Gl]211 werkte vanaf maart 2010 tot maart 2011 voor [Q] en [AC] . Zij maakte onder meer contracten op voor participanten. De contracten waren volgens haar als het ware al gemaakt, zij vulde ze in. De onder 1 en 2 genoemde documenten zijn zowel door [verdachte] ondertekend als door de participanten. De participanten hebben een getekend exemplaar ontvangen. Getuige [naam participant] heeft hierover verklaard: ‘In de contracten staat alle informatie maar die kreeg ik pas nadat ik ze getekend had. lk had de storting al gedaan voordat ik het contract getekend had.”212
De producten van [Q] werden op de internetsite van [Q] , in brochures, via het televisie programma ‘ [B] ’ van [Ms] en in individuele verkoopgesprekken met potentiële investeerders gepresenteerd. Participanten werden benaderd op [Mf] , georganiseerde bijeenkomsten in hotels en via assurantietussenpersonen in binnen- en buitenland. [Q] had ook verkoopkantoren in België.213 Getuige [DvK] heeft vanaf februari 2009 tot september 2010 bij [Q] gewerkt.214 Hij heeft een aantal gesprekken gehad met investeerders en regelmatig zat hij als tweede man van [TC] en [AD] , beiden ook werkzaam voor dan wel bij [Q] , bij een gesprek met investeerders.215 [DvK] werkte vanaf april 2010 op de salesafdeling bij [Q] . Hij beantwoordde vragen van verkopers en beantwoordde zelf ook wel eens vragen van klanten. Meestal namen de klanten contact op met de intermediairs. Hij voerde zelf wel gesprekken met klanten en ook wel samen met [TC] (hof: [TC]).216 Getuige [TC] antwoordde op de vraag wat hij over de getoonde prospectus D-013 kon verklaren dat dit een kopie was van de prospectus die hij had gebruikt naar zijn investeerders toe. Ook alle intermediairs hebben deze prospectus gebruikt.217
De betrokkenheid en wetenschap van [verdachte] , [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2]
[verdachte] heeft verklaard dat [medeverdachte 1] de creatieve man was die betrokken was bij het samenstellen van de prospectus. De specialist die was betrokken was [medeverdachte 2] . Op de vraag of [verdachte] met [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] het product heeft bedacht en gemaakt, heeft [verdachte] geantwoord dat [medeverdachte 2] de prospectus heeft gemaakt met input van hem en [medeverdachte 1] .218 heeft verklaard dat [verdachte] en [medeverdachte 1] hem opdracht hebben gegeven om documenten te maken. Hij heeft opdracht gehad om de rechtsfiguur van het fonds te gebruiken en daarvoor de participatie-overeenkomst en de voorwaarden voor beheer en bewaring van het fonds te maken.219
Met verwijzing naar wat daarover hiervoor is opgenomen, acht het hof bewezen dat [verdachte] en [medeverdachte 1] wisten dat [P 1] geen betrouwbare contraverzekeraar was en dat participanten werd meegedeeld dat risico’s waren herverzekerd terwijl er geen sprake was van een reële contraverzekering. Uit de afwikkeling van de [H of H-polis] - en de [M of M-polis] -polis begin 2009 blijkt dat [verdachte] wist dat [P 1] wilde meewerken aan het opstellen van valse documenten zodat participanten kon worden voorgespiegeld dat [P 1] uitkeringen had gedaan terwijl dit in werkelijkheid niet zo was. Op 1 februari 2009 stuurt [MV] aan onder meer [verdachte] en [medeverdachte 1] een e-mail over de afwikkeling van de [M of M-polis] -polis waarin is vermeld dat het duidelijk is dat [P 1] geen verantwoordelijkheid heeft om enig bedrag te betalen.220 [medeverdachte 2] heeft hierover verklaard dat de suggestie om [MV] te vragen een polis af te geven in zijn beleving is gedaan door [medeverdachte 1] of [verdachte] . [medeverdachte 2] had nog de suggestie gedaan om eerlijk te zeggen hoe het zat, maar die werd afgewezen. Hij heeft die suggestie in ieder geval gedaan aan [verdachte] maar die werd om commerciële redenen afgewezen. Hij heeft dit ook met [medeverdachte 1] besproken.221 Naast hetgeen het hof eerder heeft overwogen over de betrouwbaarheid van [P 1] , is de verklaring van [medeverdachte 2] een bevestiging dat [P 1] in was voor fraude en dat [verdachte] en [medeverdachte 1] dit wisten. Zij hadden een commercieel belang om de waarheid te verhullen.
De vermelding in de geschriften, dat participanten economisch eigendom hadden van de overlijdensrisicoverzekering en de herverzekering (contraverzekering) is door onder meer [verdachte] gedaan om participanten de indruk te geven dat zij in verband hiermee zelf rechten en plichten hadden ten aanzien van de polis en ‘herverzekering’. [medeverdachte 2] heeft [verdachte] echter op 12 juni 2009 per e-mail geïnformeerd dat [Hm] al regelmatig vraagtekens heeft geplaatst bij de trustdeed en dat de AFM volkomen gelijk heeft als zij zegt dat [DP] op basis van de redactie van de trustdeed eenvoudigweg eigenaar is. “En als je goed kijkt naar wat er op papier staat, dan kom je eenvoudigweg tot de conclusie dat in een zestal fondsen de eigendom van de polis niet meer in het fonds zit”. Wat er overigens ook zij van deze laatste opmerking dat een polis in een fonds zou kunnen zitten, [medeverdachte 2] vroeg zich af waar de eigendom lag en stelde [verdachte] hiervan in kennis.222
In werkelijkheid was het de trust die optrad als verzekeringnemer van de overlijdensrisicoverzekeringen en hadden participanten slechts een recht als beneficiary ten opzichte van de trust. De herverzekering werd door [verdachte] gebruikt om participanten over te halen om geld in te leggen. Zoals eerder overwogen, in werkelijkheid bestond er geen contraverzekering.
[medeverdachte 1] heeft over de Letter of Comfort, waarin een juridische evaluatie is opgenomen verklaard: ‘We zochten iemand die de structuur goed op papier kon zetten en zich kon bemoeien met de prospectus. Zo kwamen we bij [medeverdachte 2] . In die tijd hebben wij met ons drieën ons bezig gehouden met de inhoud prospectus en de inhoud van de letter of comfort.223
Het hof concludeert op grond van het voorgaande dat [verdachte] , [medeverdachte 1] en (tot op zekere hoogte) [medeverdachte 2] betrokken waren bij het opstellen van de documenten en wisten dat daarin valse informatie was opgenomen.
Oplichting (feit 2)
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 2 primair tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
2A. Primair
hij in de periode van 1 januari 2007 tot en met 27 september 2011
in Nederland en in België en in Zwitserland in de Verenigde Staten van Amerika,
telkens tezamen en in vereniging met andere natuurlijke personen en een rechtspersoon,
telkens met het oogmerk om zich en anderen wederrechtelijk te bevoordelen, telkens door listige kunstgrepen en door een samenweefsel van verdichtsels, een aantal personen,
verder (ook) te noemen 'participant(en)',
telkens en/of meermalen heeft bewogen tot afgifte van een of meer bedrag (en) aan geld, te weten na te noemen personen tot afgifte van na te noemen bedragen aan geld:
* [naam participant] (AG-002) tot afgifte(n) van een of meer bedrag (en) aan geld tot een totaalbedrag groot $ 190.668,- of daaromtrent en
* [naam participant] (AG-004) tot afgifte(n) van een of meer bedrag(en) aan geld tot een totaalbedrag groot EURO 75.000,- en $ 300.000,- en
* [naam participant] (AG-005) tot afgifte(n) van een of meer bedrag(en) aan geld tot een totaalbedrag groot EURO 50.000,- en
* [naam participant] (AG-007) tot afgifte(n) van een of meer bedrag(en) aan geld tot een totaalbedrag groot EURO 81.750,- en
* [naam participant] (AG-008) tot afgifte(n) van een of meer bedrag(en) aan geld tot een totaalbedrag groot $ 324.000,- en
* [naam participant] (AG-010) tot afgifte(n) van een of meer bedrag(en) aan geld tot een totaalbedrag groot EURO 200.000,- en
* [naam participant] (AG-020) tot afgifte(n) van een of meer bedrag(en) aan geld tot een totaalbedrag groot $ 130.730,- of daaromtrent en
* [naam participant] AG-023) en/of [naam participant] tot afgifte(n) van een of meer bedrag(en) aan geld tot een totaalbedrag groot $ 124.800,- of daaromtrent en
* [naam participant] (AG-027) tot afgifte(n) van een of meer bedrag(en) aan geld tot een totaalbedrag groot EURO 50.000,- en
* [naam participant] (AG-033) ) tot afgifte(n) van een of meer bedrag(en) aan geld tot een totaalbedrag groot EURO 250.000,- of daaromtrent en $ 226.400,- of daaromtrent,
telkens heeft bewogen tot afgifte(n) van bedrag(en) aan geld (als inleg ten behoeve van de aanschaf en/of onderhoud van een financieel product), (telkens) door overboeking(en) van (een) geldbedrag(en) op één of meer Amerikaanse bankrekening(en), genummerd [rekeningnummer] (JP Morgan Chase/USA, ten name van Guaranty National Title Co.) en/of [rekeningnummer] (TD Bank/USA, ten name van [DP] Attorney Trust Account) en/of [rekeningnummer] (TD Bank/USA, ten name van [DP] Attorney Trust Account Il),
immers hebben verdachte en zijn medeverdachten toen daar telkens opzettelijk valselijk en listiglijk en bedrieglijk en in strijd met de waarheid - zakelijk weergegeven -,
telkens jegens de participanten, in verkoopgesprekken en in verkoopbrochures en in een prospectus en in voorwaarden voor beheer en bewaring en in reclame uitingen en in participatieovereenkomsten en voorgewend dat:
A. Eigendom overlijdensrisicoverzekering en her- of contraverzekering
- de participanten telkens via een fonds en Amerikaanse trust gezamenlijk de
(economische) eigendom zouden verkrijgen van Life Settlements,
(overlijdensrisicoverzekeringen) en van her-/contraverzekeringen
en
B. Veiligheid in te leggen/ingelegde gelden
- de door participanten overgeboekte gelden enkel dienden als inleg in een beleggingsfonds (waaronder [Fund 1] en/of [Fund 2] ) en premiebetaling voor de levensverzekeringen en her-/contraverzekeringen, en
- voornoemde gelden op een (derdengeld)rekening en/of Escrow account in de Verenigde Staten worden gestort, waarover alleen een Trustee kan beschikken en
- de middelen van de voornoemde fondsen enkel worden aangewend via de bankrekeningen van de specifieke voor dat fonds opgerichte trust, althans bij het fonds behorende trust, teneinde aan de verplichtingen uit hoofde van de overlijdensrisicoverzekering en contraverzekering te voldoen en bij uitkeringen van de overlijdensrisicoverzekeringen of de contraverzekeringen, de uitkeringen aan de beleggers te voldoen en
C. Betrouwbaarheid contraverzekeraar
- de aangekochte Life Settlements zijn herverzekerd bij een betrouwbare en zeer solvabele contraverzekeraar en
- deze contraverzekeraar ( [P 1] ) de hoogste rating, althans een 5A rating van Dun & Bradstreet heeft
en een in de participatieovereenkomsten opgenomen gegarandeerde uitkeringsdatum geldt, waarop uitkeringen van de overlijdensrisicoverzekering of de contraverzekeraar uiterlijk plaatsvinden en
- de contraverzekeraar ( [P 1] ) op zijn beurt voornoemd het verzekerd risico voor 80% heeft herverzekerd bij grote zeer bekende herverzekeringsmaatschappijen die/dat is/zijn gewaardeerd met "Ambest en Standard And Poors "A" of hogere rating en
- de contraverzekeraar ( [P 1] ) reeds een of meermalen en tot uitkering van de contraverzekering of levensverzekering is overgegaan (§ 3.4.2.3.2, dossierpagina 332 e.v.) en
D. Onderzoek van product door advocaat
- de in de prospectussen en op die documenten verwoorde zekerheden en garanties door een Nederlandse advocaat zijn onderzocht en juist zijn bevonden (hetgeen door deze advocaat telkens is vastgelegd in een zogenaamde 'Letter of Comfort')
waardoor de participant(en) (telkens) werd(en) bewogen tot voornoemde afgifte(n);
Hetgeen onder 2 primair meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Periode
Het hof zal de verdachte veroordelen voor het onder feit 2A primair ten laste gelegde. De verdachte heeft zich in de periode van 1 januari 2007 tot en met 27 september 2011 schuldig gemaakt aan het medeplegen van oplichting. De eerste betaling voor een participatie is gedaan op 6 mei 2007, de laatste betaling vermeld op het desbetreffende overzicht is gedaan op 19 januari 2011.224
Plaatsen waar het bewezenverklaarde feit is gepleegd
Het kantoor van [Q] was gevestigd in Amsterdam. Per 1 januari 2010 is het hoofdkantoor verplaatst naar Zug in Zwitserland. Het bestuur vindt plaats door daarvoor opgerichte Zwitserse rechtspersonen, [Q] Holding AG en [Q] International AG. Verdachte [verdachte] is van beide vennootschappen bestuurder.225
[Q] maakte gebruik van intermediairs in Nederland, België en Spanje om de beleggingsproducten te verkopen. Voor de verkoop in België is in 2008 een Belgische rechtspersoon opgericht, [Q]
Belgie BVBA. Bestuurder hiervan werd onder meer verdachte [verdachte] .
[Q] maakte gebruik van de diensten van [DP] in Florida (Verenigde Staten van Amerika), trustee (beheerder) voor alle trusts. Zij beheerde behalve de twee bankrekeningen in Amerika waarop participanten rechtstreeks hun inleg overmaakten nog 18 bankrekeningen, waarop interne overboekingen plaatsvonden en die gebruikt werden om uitgaven voor de organisatie te doen. Ook de polisadministratie in de USA werd door [DP] gedaan.
De tien in de tenlastelegging met naam genoemde aangevers zijn gevestigd in Nederland of in België.
De participanten
[naam participant]
, destijds woonachtig in Nederland, heeft verklaard dat de verdachte [verdachte] zijn contactpersoon was binnen [Q] . Hij heeft op 14 maart 2008 $ 115.668 ingelegd in [Fund 1] XV/3 sub 5, 6, 7. Op 23 april 2010 heeft hij € 75.000 ingelegd in [Fund 2] fund 20/6. Op de vraag of hij beschikte over de gegevens van de verzekerde antwoordde hij: “Nee, en die heb ik ook nooit gehoord. Ik had er veel vertrouwen in en dat hoefde ik ook niet te weten, want ik zou toch mijn geld krijgen aan het einde van de looptijd.” Hij heeft verklaard dat hij in eerste instantie is voorgelicht door [medeverdachte 1] . Die heeft hem enthousiast gemaakt in de [V] tijd. [naam participant] denkt dat hij later in de [Q] tijd is gebeld. Volgens [naam participant] bestonden de garanties en zekerheden uit de herverzekeraar (hof hier en verder ten aanzien van feit 2: contraverzekeraar), hij had vertrouwen in die herverzekeraar. Het is hem niet bekend dat wijzigingen in het eigendom zijn bekend gemaakt. Het rendement van 11% was voor hem reden om in te stappen in het product van [Q] . Hij had veel vertrouwen in de persoon [verdachte] .226
[naam participant] heeft verklaard dat zijn materiële schade $ 199.998 bedraagt en het inlegbedrag van € 75.000 in het [Fund 2] fonds en de niet ontvangen rente.227
[naam participant]
, destijds woonachtig in Nederland, heeft verklaard dat hij via [S] , zijn accountant, in 2007 in contact is gekomen met [Q] . [naam participant] heeft telefonisch gesproken met [verdachte] en hij zorgde ervoor dat [naam participant] de formulieren thuis gestuurd kreeg. Hij maakte op [naam participant] wel een goede indruk. Hij heeft het programma van [Ms] gezien waar [Q] zich presenteerde. [S] heeft [naam participant] het product uitgelegd. [naam participant] wist van het [Fund 1] fonds, dat als de Amerikaan waarvan de levensverzekeringspolis was aangekocht kwam te overlijden, de uitkering naar de participanten zou gaan. Indien de Amerikaan niet binnen de looptijd van de polis overleed, dan zou de herverzekeraar uitkeren. [naam participant] heeft op 31 augustus 2007 voor $ 300.000 ingelegd in het [Fund 1] fonds. Dit fonds zou aflopen op 1 juli 2011 en zou op 1 oktober 2011 tot uitkering komen. Deze uitkering zou $ 500.000 bedragen. Die uitkering heeft hij niet ontvangen. Wel heeft hij tussendoor nog premies betaald. Op 4 januari 2010 heeft [naam participant] € 75.000 ingelegd in het [Fund 2] nummer 15. [naam participant] beschikte niet over gegevens om welke verzekerde het ging. [S] vertelde [naam participant] dat het heel goed in elkaar stak. Hij zou een gegarandeerd rendement van 11% hebben op de inleg van $ 300.000. Hij is ook gewezen op de herverzekering en dat gaf hem wel garantie. Het zat volgens [naam participant] zo goed in elkaar, het kon niet fout gaan. [naam participant] heeft verklaard dat volgens hem [DP] het eigendom had van de polis. Hem is niets bekend van wijzingen in het eigendom van een polis, daar heeft hij niets over gehoord. Het rendement van 11% en de korte looptijd van het beleggingsproduct waren een reden om hierin te beleggen. Ook de herverzekering van het product zodat er in ieder geval een uitkering zou komen, was voor hem reden om te beleggen. Het onderzoek van [S] bij advocaat [medeverdachte 2] heeft hem wel doen besluiten om in te stappen. [S] heeft bij [medeverdachte 2] in ieder geval de polissen gezien. [medeverdachte 2] gaf [S] de indruk dat het wel goed zat.228
[naam participant]
, destijds woonachtig in Nederland, heeft verklaard dat hij via [BA] in aanraking is gekomen met [Q] . [naam participant] heeft zich maandenlang via de website van [Q] in het product verdiept. Hij heeft rechtstreeks contact opgenomen met [Q] . [naam participant] is geconfronteerd met het verschijnsel van herverzekering. In dit geval was dat [P 1] in Costa Rica. Hij heeft [P 1] een paar mails gestuurd en hen vragen gesteld over hun betrouwbaarheid als solide verzekeraar. Hij heeft [P 1] ook vragen gesteld naar aanleiding van vragen en opmerkingen op internet en ze daarmee geconfronteerd. De reactie van [P 1] was dat zij geen rechtstreeks antwoord gaven en dat [naam participant] daarvoor bij [Q] moest zijn. De vragen gingen voornamelijk over hun betrouwbaarheid. Hij heeft in die periode ook advocaat [medeverdachte 2] benaderd met vragen over de life settlement producten, met name over de Letter of Comfort die door advocaat [medeverdachte 2] was geschreven. [medeverdachte 2] vertelde hem dat hij alle stukken in de kluis had en hij alles nauwkeurig had bekeken. Ook had [medeverdachte 2] geïnformeerd bij een advocaat in Amerika die tot dezelfde betrouwbaarheidsconclusie was gekomen. De naam van die advocaat of kantoor mocht [medeverdachte 2] niet noemen. [medeverdachte 2] heeft ook informatie gegeven over de trustee, mevrouw [DP] , in Amerika. [naam participant] heeft van [medeverdachte 2] begrepen dat het geld bij de trustee in goede handen was. Zij was meester in de rechten. [naam participant] heeft mevrouw [DP] via de mail vragen gesteld met betrekking tot de betrouwbaarheid van het product. Mevrouw [DP] heeft niet op zijn vragen gereageerd. Vervolgens heeft hij gesproken met [FB] van [Q] . [FB] heeft [naam participant] verwezen naar de website van [P 1] . Hierop stond onder meer dat de problemen in Amerika waren veroorzaakt door oud werknemers die de naam van [P 1] in Amerika hadden misbruikt. [FB] was expliciet in zijn motivering en vertelde dat het een zeer betrouwbaar product was en [Q] een betrouwbare en deskundige aanbieder. Vervolgens is [TC] bij [naam participant] thuis geweest. [Q] wilde dat [naam participant] een bedrag van minstens € 100.000 in een [Fund 2] fund zou beleggen maar [naam participant] wilde niet meer dan € 50.000 beleggen in dit fonds. Uit de Letter of Comfort bleek dat er boven [P 1] een grote herverzekering was afgesloten als extra zekerheid die ruim dekkend zou zijn. Er kon dus eigenlijk niets gebeuren, er kon niets misgaan. [TC] gaf aan dat het geld juist bij de trustee veilig was en buiten de vingers van ieder ander dan de trustee, mevrouw [DP] zou blijven. [naam participant] heeft een referentie gevraagd van iemand die al langere tijd in [Q] had geïnvesteerd, die heeft hij gekregen. De volledige beantwoording van zijn vragen, het verkrijgen van de referentie, het uitblijven van enig signaal van de AFM ondanks dat hij daarover had gebeld, het feit dat er een Letter of Comfort was opgemaakt door advocaat [medeverdachte 2] met betrekking tot onder andere de her- en contraverzekering en de betrouwbaarheid van de trustee in Amerika ten aanzien van polissen en geldbeheer waren voor [naam participant] reden om in te stappen in het [Fund 2] fonds van [Q] . Volgens [naam participant] was [verdachte] leidinggevende van [Q] , hij heeft zich in het openbaar zo gemanifesteerd en op de website van [Q] staat hij vermeld als CEO. [naam participant] kan niets vertellen over de levensverwachting van de verzekerde omdat dit niet interessant was gezien het product en de gegarandeerde looptijd. Het bedrag van € 50.000 dat [naam participant] heeft belegd zou na afloop geheel worden teruggekregen. Maandelijks werd een rendement betaald gedurende de looptijd van 42 maanden, dat zou neerkomen op 8% per jaar. Doordat de verzekering afgedekt was door de herverzekering was de datum van overlijden niet relevant omdat de herverzekering de totale termijn limiteerde tot 42 maanden. Volgens [naam participant] waren de participanten gezamenlijk eigenaar van de polis. Voor zover hij weet zijn hem geen wijzigingen in het eigendom bekend gemaakt.229
[naam participant]
, destijds woonachtig in Nederland, heeft verklaard dat hij via het programma van [Ms] in contact is gekomen met de beleggingsproducten van [Q] . Zijn contacten liepen via [BA] ). [naam participant] denkt dat [verdachte] leidinggevende was van [Q] . De belangstelling van [naam participant] ging uit naar deelname in een [Fund 1] . Hij heeft hierover verklaard dat je bij de [Fund 1] eenmalig inlegt en aan het einde van de looptijd, van een jaar of vier, een hoger bedrag uitgekeerd krijgt van de herverzekeraar. De uitkering vindt eerder plaats als de verzekerde is overleden. [naam participant] heeft op 13 april 2011 een bedrag van € 81.750 ingelegd in [Fund 1] XLIII, nr 29 sub 2. [vK] en [BA] van [BA] hadden het over een investering zonder nieten. Het kon niet mis omdat er na vijf jaar een herverzekeraar was die de face value zou uitkeren en als voor die tijd de man of vrouw waarop de verzekering was afgesloten zou overlijden, zou de uitkering eerder plaatsvinden. [naam participant] vond de herverzekeraar een garantie. Er was in Amerika een trustee, [DP] . Dat was een notaris dus zeer vertrouwenwekkend. [DP] zou zorgdragen voor een correcte betaling van de levensverzekeringspremies. In die tijd had hij nog niet gehoord van [W] en [medeverdachte 1] . Op de vraag wie de eigendom van de polis heeft, antwoordde [naam participant] dat hij zelf zou denken dat zij als participanten gezamenlijk de polis hadden overgenomen. [naam participant] wist dat er een herverzekeraar was en dat was voor hem voldoende.230
[naam participant]
, destijds woonachtig in Nederland, is met [Q] in contact gekomen na de [Mf] . Hij heeft publicaties gezien en een uitzending van [Ms] . Hij had telefonisch contact met [JW] en [verdachte] . Volgens [naam participant] was [verdachte] de leidinggevende van [Q] . Over de beleggingsproducten van [Q] verklaarde hij dat het ging om een specifieke overlijdensverzekering met een uitkering uit herverzekering bij niet overlijden voor de expiratiedatum van 4 jaar. Het ging om Amerikaanse levensverzekeringen die afgekocht konden worden. Die werden opgekocht door [Q] . [Q] werkte met een herverzekeraar. Hij heeft nog telefonisch contact gezocht met [verdachte] en hem gevraagd naar het langlevenrisico. Toen werd hem door [verdachte] verteld dat [Q] werkte met een herverzekeraar waar ook premie voor werd betaald. [naam participant] heeft in december 2007 een bedrag van $ 240.000 belegd in producten van [Q] . Op 21 september 2011 heeft hij een bijstorting gedaan van ongeveer $ 84.000. Het ging om [Fund 1] XIV 9 sub 2. De uitkering van de polis, $ 500.000, zou plaatsvinden op 1 januari 2012. [naam participant] vond de levensverwachting van de verzekerde niet interessant omdat het langlevenrisico was afgedekt. Van het CSF fonds wist hij dat je eenmalig inlegde. De polis zou na vier jaar tot uitkering komen of eerder wanneer de verzekerde voor het eind van de looptijd van de herverzekering zou zijn overleden. Als de verzekerde na vier jaar nog in leven was zou de herverzekeraar namelijk uitkeren. Dat zou enkele maanden duren voor afwikkeling. [naam participant] heeft wel wat stukken gekregen, onder andere van [Hm] in Amsterdam, die verklaarden dat het juridisch allemaal goed in elkaar zat. Hij heeft verklaard dat hem nog bijstond dat in de stukken werd uitgelegd dat de polissen in een afzonderlijke rechtspersoon ondergebracht zijn waar de beleggers rechtstreeks gerechtigd waren op het bezit daarvan, op het eigendom. [verdachte] fungeerde alleen als beheerder van de rechtspersonen. De polis was gezamenlijk eigendom van de beleggers, dat was essentieel. [naam participant] heeft het toen begrepen als een fonds waarin de polissen inclusief de herverzekeringspolis uiterlijk na 4 jaar zouden worden afgewikkeld ten behoeve van de beleggers van dat fonds. Hij herinnerde zich ook nog een Amerikaanse toelichting dat de gelden apart gestort werden op een Amerikaanse bankrekening waar het Amerikaanse advocatenkantoor van [DP] over kon beschikken en dat deze beschikbaar waren voor de koop van de Amerikaanse overlijdensverzekering. [naam participant] heeft nadere vragen gesteld aan [verdachte] . Hem werd een- en andermaal verzekerd dat er een grote betrouwbare herverzekeraar was waarvan hij de naam niet kon prijsgeven. De zekerheid bestond volgens [naam participant] uit de onderzoeken/rapportages die ze lieten zien van de Nederlandse en Amerikaanse advocatenkantoren. Het eigendom was bij de gezamenlijke beleggers in die polis, zo is hem verteld. De reden voor [naam participant] om in te stappen in het beleggingsproduct van [Q] was de verklaring van [Hm] , de zogenaamde Letter of Comfort, waarin stond dat er voldoende juridische afscheiding was van de eigendom van de gekochte Amerikaanse polis en de verklaring van de Amerikaanse advocaat dat zij de gelden ontving en die gebruikten voor de aankoop van de polis. Voor hem was een argument dat [verdachte] met zijn [Q] geen toegang had tot de gelden van de beleggers voor de aankopen van de polis.
[naam participant] heeft de publicatie van januari 2011, waarin is meegedeeld dat de directeur-eigenaar van [P 1] is aangehouden inzake fraude, niet gelezen en hij was daarvan niet op hoogte. Was hij daarvan wel op de hoogte geweest, dan had hij de laatste betaling in september 2011 van ongeveer $ 84.000 niet gedaan. Ook [Q] heeft hem niet op de hoogte gebrachte van die ontwikkelingen.231
[naam participant]
, destijds woonachtig in Nederland, is via [BA] in contact gekomen met [Q] . [BA] heeft uitleg gegeven over het product van [Q] . Hij vertelde [naam participant] dat het een zeer solide product was met een laag risico. Hij zei nog, volgens [naam participant] , dat wanneer alles misliep de Nederlandse ING garant stond. [naam participant] is verder gegaan met [Fund 2] , dat is een vast bedrag dat je betaalt en daar zit alles in. [Fund 2] is het kopen van een deel van een levensverzekeringspolis met daaraan gekoppeld een herverzekering. Het rendement van 8% op jaarbasis kreeg hij maandelijks uitbetaald. [verdachte] was de contactpersoon binnen [Q] , hij presenteerde zich als leidinggevende. Over het ingelegde geld is aan [naam participant] verteld dat daar de premie van werd betaald van de verzekeringspolissen die [Q] had opgekocht. De verzekerde verkocht zijn polis aan een opkoper, [Q] , en de premie zou betaald moeten worden zolang de verzekerde nog leefde. [naam participant] heeft op 31 oktober 2008 € 200.000 ingelegd in [Fund 2] III/21. De betaling is rechtstreeks gedaan aan [DP] in Amerika. Zij was beheerder van alles, zij was trustee. Zij zorgde voor de betalingen aan de verzekeringsmaatschappijen in Amerika. Hij heeft de maandelijkse rentebetalingen ontvangen tot en met juni 2011. De einddatum van de polis was 1 november 2011. Dan zou de inlegsom met rendement worden uitgekeerd. Ten tijde van het afleggen van de verklaring van [naam participant] had geen uitkering plaatsgevonden. Over de verzekerde wist [naam participant] dat het een man was met geboortedatum 10 december 1926 en een levensverwachting van 48 maanden bij aankoop van de polis door [Q] . [Q] kocht de polissen op en knipte de polissen als het ware in stukken en verkocht dit als participaties aan de beleggers. Volgens [naam participant] was het een solide product waar zelfs de grote pensioenfondsen in investeerden. Hij had het volste vertrouwen in [BA] en de producten die hij aanprees. Voordat hij overging tot ondertekening van het contract voor de [Fund 2] kwam [verdachte] op kantoor. Van [verdachte] mochten ze bellen met zijn accountant de heer [RSn] als er nog andere vragen waren. [verdachte] deed er alles aan om de twijfel weg te nemen. Hij kwam hen overtuigen dat hij de kip met de gouden eieren had en dat ze een dief van hun eigen portemonnee zouden zijn als ze niet zouden instappen. [naam participant] heeft de informatie van brochures doorgenomen, het ging om ‘Glansrijke groei voor uw vermogen Bank Guaranteed Interest fund’, ‘Rendement halen is nog nooit zo gemakkelijk geweest’ en ‘Bank Guaranteed Interest fund September 2008’. De garanties bestonden er volgens [naam participant] uit dat het een verzekeringsproduct was en dat een verzekeraar nog nooit failliet is gegaan. De herverzekering was de garantie. De eigenaar van de polis was volgens hem de trust en de participanten waren eigenaar van die trust. [verdachte] gaf ook aan dat er al overeenkomsten waren uitgekeerd en dat deze mensen opnieuw hadden geïnvesteerd in producten van [Q] . Het was geen nieuw product en draaide al jaren. Dit was voor [naam participant] ook een plus om in te stappen.232
[naam participant]
, destijds woonachtig in Nederland, is in mei/juni 2007 via internet met [Q] in contact gekomen. [verdachte] was via e-mail zijn contactpersoon. Over de beleggingsproducten van [Q] wist hij dat het ging om mensen uit Amerika die hun levensverzekering aan [Q] verkochten. Zij kregen daar geld voor zodat ze nog een paar jaar goed konden leven. [Q] kocht de polissen op. Beleggers konden beleggen in die polissen. Na maximaal 4 jaar kwam die polis tot uitkering omdat ze werkten met een herverzekeraar. Als de verzekerde binnen de looptijd van 4 jaar kwam te overlijden zou de polis eerder tot uitkering komen. [naam participant] heeft op 13 juli 2007 een bedrag van $ 120.000 ingelegd in [Fund 1] III/IV 13 sub 1. De garanties en zekerheden bestonden volgens hem uit de herverzekeraar en de trustee. Volgens [naam participant] was [Q] eigenaar van de polis. Hem zijn geen wijzigingen in de eigendom bekend gemaakt. De argumenten en omstandigheden voor hem om in te stappen in het beleggingsproduct van [Q] waren dat de looptijd slechts 4 jaar was en dat de herverzekeraar A+ rated was. De aanwezigheid van een herverzekeraar gaf zekerheid. Daardoor was de uitkering na 4 jaren gewaarborgd. Hij vond het ook belangrijk dat de herverzekeraar op haar beurt weer had herverzekerd bij de grote maatschappijen. [Q] werkte met een onafhankelijke trust. Dat gaf hem vertrouwen dat het geld op de juiste plek terecht kwam en ook werd benadrukt door [Q] , in de persoon van [verdachte] , dat ze zelf niet bij het geld konden komen. Dat de herverzekeraar A+ rated was, stond volgens [naam participant] in de prospectus. Hij meent zich verder te herinneren dat de herverzekeraar bij één van de grote jongens was, volgens hem een bekende naam.233 Naast de oorspronkelijke betaling van $ 120.000 heeft hij in 2008 en 2009 $ 6.550 jaarpremie betaald en op 23 september 2011 een bedrag van $ 7.630 om de polis in stand te houden.
[participanten]
[naam participant] , destijds woonachtig in Nederland, is in juni 2007 in aanraking gekomen met [Q] . Het voordeel was voor hem dat hij rechtstreeks naar Amerika kon overboeken naar mevrouw [DP] . Hij is in contact gekomen met [JW] van [Q] . Tijdens een presentatie werd verteld dat [Q] polissen aankocht en dat die werden doorverkocht met een herverzekering. Van de herverzekeraar mocht hij de naam niet weten. De herverzekeraar zou ervoor zorgen dat wanneer de persoon niet zou overlijden de herverzekering werd uitgekeerd. Voor zover hij kon zien was [verdachte] de leidinggevende van [Q] . Hij leidde de eerste jaarvergaderingen en de eerste informatiesessies samen met [medeverdachte 2] . [medeverdachte 2] was toen de advocaat die de Letter of Comfort schreef. Op 11 december 2007 heeft [naam participant] een sub-participatie overeenkomst gesloten voor [Fund 1] VII, 2 sub 5 en 3. Per subparticipatie heeft hij $ 52.800 ingelegd, looptijd tot 1 augustus 2012. De overeenkomst stond op naam van hem en zijn vrouw [naam participant] . Aan [naam participant] werd verteld dat het rendement ongeveer 11% zou zijn. Hij wist dat het een hoog rendement was, zeker omdat het gegarandeerd werd. Het risico van de herverzekeraar was ondergebracht bij grote solide verzekeringsmaatschappijen met een triple A status. Het bedrag dat hij voor twee participaties moest betalen was $ 105.600. Dat geld is naar [DP] gegaan in New Jersey. [DP] was de trustee van de fondsen en zij beheerde alle administratie en betalingen die betrekking hadden op die fondsen. Zij onderhield de contacten met de verzekeringsmaatschappij(en) van de polissen en met een bureau dat de levensverwachtingen berekende. [naam participant] wist niet beter dan dat de polissen zouden zijn aangekocht door [DP] en dat de geldstromen via haar liepen. Eén keer per jaar werd een participanten/jaarvergadering gehouden. Daar is [naam participant] één keer geweest, op 22 april 2009. Daar spraken [verdachte] en [medeverdachte 2] . Volgens [verdachte] zag het er allemaal goed uit. De garanties bestonden volgens [naam participant] maar uit één ding en dat was de herverzekering. Hij wist dat hij economisch eigenaar was van de polis, maar hij wist niet wie de juridische eigenaar was van de polis. Ook het feit dat de herverzekeraar zijn risico’s voor 80% zou hebben ondergebracht bij grote internationale verzekeringsmaatschappijen zoals AXA, Zurich en AIG, met een goede reputatie was mede bepalend. Dat had hij gelezen in de Letter of Comfort die hij van de heer [medeverdachte 2] had gekregen. Zonder deze brief was hij nooit ingestapt. In de mail van juli 2007 had [medeverdachte 2] al geschreven dat de herverzekeraar een 5A rating had van Dun & Bradstreet . Dat is de beste rating die ze kunnen geven. Hij was niet bekend met de naam van de verzekeraar bij overlijden tot aan het addendum. Door het addendum is hem bekend geworden dat het [P 1] was, gevestigd in Costa Rica. Hij heeft met Dun & Bradstreet gebeld. Die hebben hem een jaarrekening van [P 1] gegeven. Daar werd hij niet wijzer van. Van advocaat [medeverdachte 2] heeft hij vervolgens op 23 juni 2010 een e-mail ontvangen waarin deze schrijft dat hij een brief heeft van de herverzekeraar waarin wordt verklaard dat zij hun risico’s voor life settlements hebben afgedekt bij verzekeraars met Ambest of met een Standard and Poor’s rating van “A” of beter. Het door [naam participant] ingelegde bedrag bestond uit de inleg en de jaarlijkse verplichte premiebetalingen en een extra premie voor het vierde kwartaal om de polis actief te houden.234
[naam participant]
Aangever [naam participant] , destijds woonachtig in België, heeft verklaard dat hij in augustus 2009 via zijn makelaar [PL] in contact is gekomen met het product van [Q] . Hij heeft op 19 augustus 2009 een bedrag van € 50.000,- belegd in een [Fund 2] -Fund. [PL] heeft verteld over het product life settlements. [naam participant] heeft ook gekeken naar wat het risico was van het product. Hij geloofde in het product van [verdachte] , die was de CEO. In de prospectus las hij ook de naam van [medeverdachte 2] , een advocaat. In de prospectus was een schrijven opgenomen van [medeverdachte 2] waarin hij schreef dat de producten van [Q] betrouwbaar waren en dat één en ander was afgezekerd tot 80%. Er was namelijk een herverzekeraar die het risico ook weer voor 80% had neergelegd bij gerenommeerde verzekeringsmaatschappijen. Het product life settlements is een levensverzekering van een Amerikaan. Hij kan de verzekering verkopen, dat gebeurt met verlies. De Amerikaan die de verzekering verkoopt heeft een beperkte levensverwachting, maximaal drie of vier jaar. Dit werd vastgesteld/bevestigd door een Amerikaans bedrijf. De verzekerde moest een keuring ondergaan bij één of ander instituut. De polis werd verkocht aan een trust. De trustee, [DP] , had de verzekering ondergebracht in een fonds. [naam participant] en veel anderen hebben een participatie gekocht van het fonds [Fund 2] 10-22. Na aankoop van de participatie werd maandelijks een interest van 8% van de inleg betaald, minus roerende voorheffing. [naam participant] heeft interest ontvangen tot en met juni 2011. Daarna zijn de betalingen gestopt. Er waren volgens [naam participant] certificates of deposit. Die dienden als waarborg om de uitbetaling van de interest te garanderen. Deze certificates of deposit waren ook nog eens gewaarborgd door de Amerikaanse staat. Daarnaast dacht hij de garantie te hebben dat zijn inleg terugbetaald zou worden na het einde van de looptijd. Er was namelijk een herverzekering die daar garant voor stond. De naam van de herverzekeraar was hem niet bekend. Wel is [naam participant] verteld dat deze herverzekeraar het risico weer voor 80% had afgedekt bij andere gerenommeerde verzekeringsmaatschappijen. Dit betekende voor hem dat, mocht de herverzekeraar omvallen, hij dan hooguit 20% kon verliezen. Het restant (80%) was namelijk afgezekerd bij andere verzekeringsmaatschappijen. [naam participant] noemde de namen Munich Re, AXA RE en Swiss Re. In de overeenkomst stond verder vermeld dat, mocht de verzekerde niet komen te overlijden voor het eind van de looptijd, dat was 1 juni 2012, er op 1 september 2012 een uitkering zou volgen. [naam participant] beschikte niet over gegevens van de verzekerde. Het vertrouwen dat er certificates of deposit waren, het vertrouwen in zijn makelaar en niet onbelangrijk de Letter of Comfort van advocaat [medeverdachte 2] , gaven [naam participant] zekerheid.
Het beheer van het eigendom lag volgens [naam participant] bij de trustee. Het eigendom lag volgens hem bij de participanten in [Fund 2] 10. Voor hem was van groot belang dat de tussenpersoon [Q] niet bij het geld kon komen. De betalingen gingen rechtstreeks naar de trustee in Amerika, die had verder het beheer over het geld. [naam participant] heeft onder andere [medeverdachte 2] horen spreken. Die zei onder andere dat wat werd verteld door [verdachte] en [JA] (hof: CEO van [Q] in België) over de life settlements en de beleggingen van [Q] , bevestigd kon worden door hem, dat hij ook zelf een advocaat in de arm kon nemen en rustig bij hem op kantoor de zaken kon laten controleren.235
[naam participant]
, destijds woonachtig in België, had in 2008 zijn onderneming verkocht en hoorde via zijn adviseur [ED] voor het eerst van life settlement producten. Het mooiste bij [Q] was dat het product was verzekerd. Als de termijnen waren verlopen zou de verzekering gegarandeerd uitkeren, ook al was de persoon nog in leven. Vanwege het feit dat hij het product niet kende, was [naam participant] argwanend. [ED] is samen met ene [Kl] (dit was volgens [naam participant] de specialist van [Q] ) bij hem thuis geweest en hij heeft uitleg gekregen over het product van [Q] . Daarna heeft hij het eerste pakket gekocht in januari 2009, een participatie in [Fund 2] fond III/37 voor een bedrag van € 100.000. Het maandelijkse rendement werd uitgekeerd. In maart 2009 heeft hij [Fund 1] XXV aangekocht voor $ 200.000 en in november heeft hij een participatie gekocht in [Fund 2] fonds 12/32 voor een bedrag van € 75.000. In december 2010 heeft hij het pakket [Fund 2] 23/104 aangeschaft voor € 75.000. Van de drie [Fund 2] fondsen ontving hij iedere maand rendement. In juni of juli 2011 zijn de betalingen gestopt. Het [Fund 2] fonds III/37 zou in november 2011 vervallen, dat betekende dat [naam participant] zijn inleg zou terugkrijgen, maar dat is niet gebeurd. [naam participant] kende [verdachte] als persoon en deze heeft zich als leidinggevende van [Q] gepresenteerd op een bijeenkomst in Gent. Dat werd bevestigd door een advocaat, van wie hij de naam niet meer weet. [naam participant] heeft ook wel eens de naam [medeverdachte 1] gehoord, maar verder kan hij die persoon niet plaatsen. Over het [Fund 1] fonds verklaarde [naam participant] dat het een gesloten systeem was, waarbij je op de vervaldag de inleg en de opbrengst terugkreeg. De vervaldag stond vast. Of iemand overlijdt, of je hebt de vervaldag. Als de persoon niet overlijdt, keert de herverzekeraar uit en wordt de herverzekeraar eigenaar van het fonds. [naam participant] heeft in drie [Fund 2] fondsen € 250.000,- belegd en in een [Fund 1] fonds een bedrag van $ 200.000. Voor het [Fund 1] fonds heeft hij nog vier keer premie betaald. In oktober 2009 $ 13.200,- en in november 2010 $ 13.200, in november 2011 $ 4.819 en in januari 2012 $ 5.396. De laatste twee betalingen waren kwartaalpremies. [naam participant] wist niets over de verzekerde. Hij wist wel dat bij de trustee in Amerika medische gegevens aanwezig zijn van verzekerden. Hij wist dat er regelmatig evaluaties waren van de gezondheidstoestand van verzekerden. Het product was volgens hem zo mooi vanwege de gegarandeerde uitkering. Hij dacht dat de life settlements eerder ook al bestonden maar die hadden meer risico’s. Als iemand langer blijft leven moet je langer premie betalen en als hij jou overleeft ontvang je nooit wat. In dit geval was er volgens [naam participant] geen risico omdat op de vervaldatum of op de datum van overlijden van de verzekerde wordt betaald. [naam participant] heeft achteraf de naam van [P 1] gehoord. Hij is uitgegaan van informatie die hij van [Kl] en [ED] kreeg. Hij heeft geen brochures ontvangen. In de contracten stond alle informatie, maar die kreeg hij pas nadat hij had getekend. Hij had de storting al gedaan voordat hij het contract had getekend. Hij wist dat er een addendum, getekend op 26 augustus 2010, is gekomen met betrekking tot het [Fund 1] fonds. De garanties en zekerheden bestonden volgens [naam participant] uit de woorden Bank Guaranteed, bankgaranties. Als [Fund 2] niet zou uitkeren, zou de Amerikaanse verzekeringsmaatschappij uitkeren want die hadden Amerikaanse bankgaranties aangekocht. Van betalingen kreeg hij een bevestiging, dus het geld was niet weg. Hij heeft nooit iets aan [Q] betaald maar rechtstreeks aan [DP] , de trustee in Amerika. De herverzekering was ook zekerheid want de uitbetaling was gegarandeerd drie maanden na de looptijd. Hij dacht dat de trustee de eigendom had van de polis.236
De bedragen waarover de tien aangevers verklaren en die rechtstreeks zijn overgemaakt naar [DP] zijn gestort op Amerikaanse bankrekeningen, genummerd [rekeningnummer] (JP Morgan Chase/USA, ten name van Guaranty National Title Co.) en/of [rekeningnummer] (TD Bank/USA, ten name van [DP] Attorney Trust Account) en/of [rekeningnummer] (TD Bank/USA, ten name van [DP] Attorney Trust Account II).237
Uit de hiervoor weergegeven verklaringen volgt dat alle aangevers informatie hebben gekregen over de producten van [Q] . Zij kregen deze informatie van medewerkers van [Q] , onder wie de verdachte [verdachte] , of van personen die zij kenden en die werkzaam waren in de financiële branche, zoals tussenpersonen. Ook kregen zij informatie door brochures, reclame en het programma van [Ms] . Uit de inhoud van hun verklaringen volgt dat zij op de hoogte waren van de inhoud van de producten waarin zij belegden. Ze zijn op basis van verkoopgesprekken, door verkoopbrochures, prospectussen, voorwaarden van beheer en bewaring, reclame en de participatieovereenkomst bewogen tot afgifte van geld.
Voorwaardelijk verzoek
Gedurende de behandeling in hoger beroep heeft het hof een e-mailbericht van 23 januari 2022 ontvangen van [naam participant] , een van de participanten in de producten van [Q] . In deze e-mail deelt hij mee dat vijf aangevers, onder wie, voor zover hier van belang, de hiervoor genoemde [naam participant] (en [naam participant] ) en [naam participant] , hun aangifte tegen [Q] intrekken. De reden hiervoor zou zijn dat zij op grond van de informatie waarover zij nu beschikken destijds geen aangifte tegen [Q] c.s. zouden hebben gedaan.
De verdediging in de zaak [verdachte] heeft, kennelijk doelend op dit bericht, zich in randnummer 386 van de pleitnota op het standpunt gesteld dat, zou het hof de aangiften van [naam participant] en [naam participant] voor het bewijs willen bezigen, de beide participanten eerst gehoord dienen te worden, naar het hof begrijpt omtrent hun wens hun aangifte in te trekken.
Het hof verwerpt dit standpunt. De enkele mededeling van een derde dat deze personen “hun aangifte tegen [Q] c.s. intrekken” is hiervoor onvoldoende. [naam participant] en [naam participant] hebben overigens slechts verklaard om welke redenen en op grond van welke informatie zij zijn gaan deelnemen in producten van [Q] . Voor zover sprake is van een voorwaardelijk verzoek tot het doen horen van de desbetreffende personen als getuige, wijst het hof dit verzoek af. Bedoelde e-mail schept hiertoe niet de noodzaak en het hof ziet die ook overigens niet.
Ad A. Eigendom overlijdensrisicoverzekering
Uit hetgeen hiervoor bij feit 1 (gebruik maken van valse geschriften) is beschreven volgt dat in de gebruikte prospectussen opzettelijk onjuiste informatie is opgenomen over de eigendomssituatie van de in de trust geplaatste overlijdensrisicoverzekeringen. De verkoopbrochures, prospectussen en uitlatingen van de verdachten en intermediairs hierover zijn vals. Volgens [Q] bezitten de participanten het eigendom van de overlijdensrisicoverzekering, terwijl de eigendom is ingebracht in een trust.238In de brochure ( [Fund 1] III/IV) staat verder dat de eigendom ligt bij [Fund 1] Trust III/IV. Deze trust zou eigendom zijn van het Nederlandse fonds voor gemene rekening. Omdat alle participanten samen het fonds vormen, zijn ze dan samen eigenaar van de trust en dus samen eigenaar van de overlijdensrisicoverzekering.
Zoals hiervoor is uiteengezet is de werkelijke situatie dat de trust is aangewezen als begunstigde van de verzekering. De participanten zijn gezamenlijk de begunstigden van de trust. Dit kan niet als eigendom van de overlijdensrisicoverzekering aan de zijde van de (gezamenlijke) participanten gelden, ook niet in de vorm van “economisch” eigendom.
Uit het onderzoeksrapport van de AFM volgt dat [Q] haar (potentiële) participanten feitelijk onjuist heeft ingelicht over de entiteit die het eigendomsrecht heeft op de overlijdensrisicoverzekering. De AFM verlangde daarom op 15 april 2010 rectificatie. De participatieovereenkomst die de participanten met [Q] sluiten of hebben gesloten merkt de Stichting ten onrechte aan als bewaarder van beide verzekeringen.239
Vanaf 18 mei 2010 tot en met juli 2010 is de eigendom van polissen ondergebracht in even zovele (in)corporations, die zijn opgericht vanaf 28 mei 2009.240 Enig aandeelhouder is, zoals hiervoor in dit arrest al is opgenomen, telkens de desbetreffende trust. De begunstigden van de polis zijn dezelfde (in)corporations waarvan [verdachte] en [DP] in eerste instantie directeur zijn.241 Door [Q] is niet op de website en niet in een brief aan de participanten vermeld dat de eigendom van de overlijdensrisicoverzekering van de trust is overgebracht naar een (in)corporation.242 [medeverdachte 1] wilde niet dat in de brochures werd vermeld dat verzekeringen waren ondergebracht in (in)corporations, dat riep volgens hem alleen maar vragen op die weer zouden leiden tot nog meer vragen.243 Ook daaruit blijkt de bedoeling om participanten bewust verkeerd te informeren.
Ad B. Veiligheid in te leggen/ingelegde gelden
Door medewerkers van [Q] en personen die namens [Q] producten verkochten is veelvuldig benadrukt dat, behalve [DP] , niemand aan de gelden kon komen die zijn overgemaakt door participanten om te investeren. Onder meer de aangevers [naam participant] en [naam participant] verklaren dat zij het belangrijk vonden dat niemand met zijn vingers aan het geld kon komen, respectievelijk dat [Q] niet bij het geld kon. De gelden staan volgens [Q] veilig geparkeerd op een bankrekening in beheer bij [DP] . Dit is opgenomen in de prospectussen onderdeel Frequently Asked Questions (FAQ) vraag 17 en artikel 6 van de Voorwaarden van Beheer en Bewaring.244 In prospectusonderdeel 'Voorwaarden voor Beheer en Bewaring ' is in artikel 6 beschreven dat de middelen van het Fonds enkel worden aangewend via de bankrekening van [Fund 1] III/IV Trust om aan de verplichtingen uit hoofde van overlijdensrisicoverzekering en contraverzekering te voldoen, en bij uitkering van de overlijdensrisicoverzekering of de contraverzekering de uitkering aan de participanten te voldoen. In het prospectusonderdeel FAQ is bij vraag 17, “Waarom zou ik gaan participeren in [Fund 1] ?” als antwoord opgenomen: “Alle geldstromen gaan rechtstreeks naar de Escrow Agent (Amerikaanse notaris) of Trustee in Amerika, dus om de grondlegger van [Fund 1] , [Q] , heen. De uitkering geschiedt vanuit Amerika rechtstreeks naar de participant. Geen additionele kosten. Volledige openheid van zaken.”245
Zoals hiervoor al is geconstateerd, is de werkelijkheid dat alle gelden die binnenkomen op de escrow rekening(en) van [W] zijn. [DP] kan niets met het geld doen zonder opdracht van [W] / [medeverdachte 1] . Dit wordt op geen enkele manier duidelijk gemaakt naar de participanten, sterker nog, het bestaan van [W] mag vooral niet genoemd worden, totdat de AFM [Q] dwingt dat wel te doen.246
In november 2007 schrijft [medeverdachte 2] verder al dat het niet goed gaat met de administratie van de inleggelden: “Van [RSn] is inmiddels ook al duidelijk dat de bancaire zaken een puinhoop zijn.” en “Laten we eerlijk zijn jongens: Iedere advocaat moet een sluitende administratie bijhouden van zijn of haar derdengelden. Dat doet [DP] niet. Stel dat de Bar daar controle doet en ziet wat er allemaal met dat geld is gebeurd. Dat is dan dus gewoon einde oefening. Voor [DP] maar ook voor [Fund 1] en [Q] (...). Mijn punt is dat ik die mede verantwoordelijkheid niet meer kan en wil nemen.”247
Ook uit het navolgende blijkt nog eens dat [W] , met als zichtbare vertegenwoordiger [medeverdachte 1] maar op de achtergrond mede-belanghebbenden [verdachte] en [medeverdachte 2] , wat de gelden betrof aan de touwtjes trok.
Getuige [vdB] , die aanvankelijk werkte als secretaresse voor [medeverdachte 2] en daarna vanaf 1 januari 2008 voor [Q] , heeft in dit verband verklaard: “Als er betaald moest worden uit de trust, dan had [medeverdachte 1] het voor het zeggen. De intermediairs werden uit de trust betaald. Deze betalingen werden gefactureerd op [W] . Ik controleerde deze facturen en stuurde de gegevens voor de betaling naar de trust, dus naar [DP] . [DP] betaalde die facturen van de intermediairs namens [W] . [DP] voerde uit voor [W] , dus voor [medeverdachte 1] .”248
Getuige [B 2] heeft [verdachte] leren kennen op een feestje en heeft meegeholpen om de presentatie op de [Mf] te organiseren en deed onder meer perscontacten. [B 2] verklaarde dat zij met [medeverdachte 1] en [verdachte] van doen had voor [Q] . “Onze betalingen’ (hof: betalingen aan haar vennootschap [TBC] B.V.) kwamen vanuit Amerika of vanuit Dubai van [W] . De betalingen waren niet transparant. [medeverdachte 1] mag niet aan het geld zitten wat bij de trust in Amerika zit. Het is vreemd dat [medeverdachte 1] wel of niet kan bepalen of het geld er aan komt. Formeel is hij niemand, want niet betrokken bij [Q] . In Amerika en in Dubai zit [medeverdachte 1] aan de knoppen te draaien. Alle betalingen waren afhankelijk van het fiat van [medeverdachte 1] . [medeverdachte 1] zat bij [DP] op kantoor, want we hebben geskyped, en toen liet hij dat zien.”249
Door de FIOD is onderzoek gedaan naar de inleggelden van de participanten en wat daarmee na overboeking op de rekeningen in Amerika is gebeurd. Uit dit onderzoek volgt dat van de door participanten gestorte bedragen (in totaal $ 233.880.000) een bedrag van ongeveer $ 151.000.000 is overgeboekt naar ‘interne’ rekeningen die werden beheerd door [DP] . Een deel van het door de participanten overgemaakte bedrag werd doorgeboekt naar rekeningen van [W] , [R 3] Limited, [C 3] FZE, [R 2] SA en [Z] SA.250 Gedurende de onderzoeksperiode is ongeveer $ 12.716.000 naar rekeningen op Cyprus en in de Verenigde Arabische Emiraten geboekt. In die periode is van de ‘interne rekeningen’ ongeveer $ 18.054.000 naar rekeningen op Cyprus en in de Verenigde Arabische Emiraten gegaan. In totaal is er een bedrag van ongeveer $ 30.700.000 naar rekeningen in de hiervoor genoemde landen overgeboekt.251 Hieruit volgt dat een aanzienlijk deel van de door de participanten betaalde bedragen door de verdachten is overgemaakt naar vennootschappen waarin zij waren gerechtigd. De participanten was voorgehouden dat [Q] niet over de naar Amerika overgemaakte gelden kon beschikken. Uit het dossier volgt dat dit niet op waarheid berustte. In werkelijkheid was [medeverdachte 1] , met medeweten van [verdachte] , door het sluiten van de eerdergenoemde escrow agreement252 vanaf het begin van de ten laste gelegde periode bevoegd over de door de participanten overgemaakte gelden te beschikken. Naast de hiervoor genoemde overboekingen naar Cyprus en de Verenigde Arabische Emiraten gebruikten de verdachten in juli 2007 al inleggelden van de participanten voor de aanschaf van een boot en gebruikten zij deze, zoals hiervoor al is geconstateerd, om te doen voorkomen dat de [R of R-polis] -polis tot uitkering was gekomen. Ook gebruikten ze de inleggelden om te doen alsof [P 1] had uitgekeerd voor de [H of H-polis] -polis en de [M of M-polis] -polis .
Ook uit een afgeluisterd telefoongesprek van 15 februari 2011 tussen [verdachte] en [AD] bleek dat naar believen werd geschoven met geld van participanten als betalingsproblemen ontstonden en dat ook [medeverdachte 1] daar een rol in had. [verdachte] spreekt over [DP] : “(…) ze zegt ja ik ben die fondsen aan het samenvoegen anders houden we open fondsen en hebben we een probleem straks met betalen.” Volgens [verdachte] voegt zij die fondsen samen en krijgt [AD] die stukken. Hij vervolgt: “(...) ja, we weten dat we gewoon een beetje van dat we gewoon een probleem hebben al die halve fondsen. En om nog geen slapende honden wakker te maken doen w’t op deze manier.” Als [AD] dan opmerkt dat ze (hof: [DP] ) dat effetjes melden, antwoordt [verdachte] : “Ja maar dat durft ze ook via de e-mail niet snap je want dan kan allemaal officieel is’t natuurlijk allemaal … (…) He. Officieel is’t niet natuurlijk niet allemaal zoals het hoort. Dus gaat ze niet allemaal over de e-mail doen”. [AD] merkt nog op: “Kijk ik heb d’r wel over gehoord over dat samenvoegen, en [medeverdachte 1] had ook wel gevraagd van joh, regel jij dat eventjes, maar ik ben daar niet aan begonnen …”253
Ad C. Betrouwbaarheid van de contraverzekeraar
[verdachte] en [medeverdachte 1] , lieten in de door hen gebruikte prospectussen voor de beleggingsproducten [Fund 1] en [Fund 2] en in de door [medeverdachte 2] opgemaakte letters of comfort vermelden dat zij gebruik maakten van een betrouwbare en zeer solvabele contraverzekeraar terwijl zij wisten dat [P 1] niet betrouwbaar en niet solvabel was. Het hof verwijst hiervoor mede naar hetgeen is beschreven in het deel ‘periode tot 1 januari 2007’ en de daarin opgenomen bewijsmiddelen.
Alle hiervoor genoemde aangevers hebben participaties aangeschaft omdat zij er van overtuigd waren dat zij rendement zouden behalen en na afloop van de looptijd hun geld terug zouden krijgen. Als de overlijdensrisicoverzekering/levensverzekering niet zou uitkeren kregen zij (na drie maanden) hun geld terug van de contraverzekeraar. Vertrouwenwekkend was dat werd gedaan alsof de contraverzekeraar een goede rating had bij Dun & Bradstreet , terwijl dat in werkelijkheid niet het geval was. [RL] schrijft hierover in zijn verslag na zijn reis naar Costa Rica: “[P 1] heeft geen rating, als investeerders vragen om een dekking dan kunnen we alleen aangeven dat [P 1] claimt deze te hebben, maar dat kunnen we niet vast stellen.”254
Verder informeert [P 1] zelf dat er geen noodzaak is een herverzekeringsbescherming te gebruiken:
“Please be advised that with this portfolio, as with previous LE BONDING WITH [Q] , we have a very protected financial scheme, because if any particular bond for an individual matures prior to the death of the insured, [Q] proceeds to re bond the policy with [P 1] and sell it again to its investors and so on, until the insured dies. We have done it already for 2 specific cases and it works. THEREFORE THERE IS NO NEED TO USE THE REINSURANCE PROTECTION and we can keep very low the cost of reinsuring our LE bonding business.”’255
Dat de verdachten wisten dat de overeenkomsten, aangeduid als bonds, slechts een lege huls waren en op papier naar behoefte werden aangepast, wordt bevestigd door een e-mail van 13 mei 2008 van [medeverdachte 2] aan de verdachten over het verplaatsen van een afspraak met Allen & Overy. Dat geeft volgens [medeverdachte 2] nog wat lucht om een aantal zaken te repareren. Hij wil vrijdag aanstaande de originele bond op kantoor hebben. “Maar, wij moeten nog even goed kijken naar de datum waarop de Bond is uitgegeven. Dat is namelijk 1 februari 2008. En dat terwijl de participaties in dat fonds al eerder zijn verkocht. (…) De looptijd van de bond met de datum van de afgifte van de bond zal vragen oproepen. De participaties zijn al eerder uitgegeven. Toen was er dus nog gewoon geen bond! Het mooiste zou zijn als er een nieuwe bond zou komen met een dekkingsperiode van 60 maanden. (…) Voor [MV] moet dat geen probleem zijn. Immers, de eerste 6 maanden van het contract zijn al lang verstreken. Dan moet de Bond wel helemaal opnieuw gereviewed worden. (…) de Bond is afgegeven op 1 januari 2008 terwijl er op pagina 3 wordt verwezen naar een LE van 22 februari 2008! Bijna een maand later. Hoe kun je nu een Bond afgeven op 1 januari 2008, terwijl de LE eerst afgegeven is op 25 februari 2008. (…) Eigenlijk is het maar goed dat deze mevrouw niet komt, want het barst van de fouten waar zo doorheen geprikt kan worden en waarvan ik als advocaat zou denken: “VERDACHT!”256
Getuige [vdB] heeft verklaard over het gebrek aan kwaliteit van de polissen. Zij moest de polissen goed controleren want er zaten veel fouten in. “Soms leek het wel dat [MV] die polissen zelf in elkaar had gezet. Waarschijnlijk werd er veel geknipt en geplakt. Het was erg slordig allemaal, daarom denk ik dat [MV] het zelf had opgesteld. (…) [verdachte] had wel gezegd dat de gegevens van [P 1] vertrouwelijk waren.”257
In oktober 2009 krijgt [Q] een e-mail van Allen & Overy inzake de herverzekeraar van [Fund 1] XXV. Allen & Overy heeft een klant geïnformeerd dat zij de afgelopen dagen bekend zijn geworden met nadere informatie over de herverzekeraar. Op basis van deze informatie en gezien de moeilijkheden die zij hebben ondervonden bij het opvragen van nadere informatie over deze herverzekeraar, zullen zij geen verdere handelingen ondernemen in verband met [Q] in het algemeen en de herverzekeraar van het fonds in het bijzonder. Zij mogen de naam van de herverzekeraar niet noemen omdat zij hebben moeten instemmen met een geheimhoudingsafspraak met [Hm] . Zij raden de klant aan om [Q] te verzoeken om de naam van de herverzekeraar aan hem bekend te maken. De klant vraagt vervolgens [Q] om toestemming te verlenen aan Allen & Overy om de informatie die zij hebben over de herverzekeraar aan hem bekend te mogen maken. De reactie die [verdachte] op dit verzoek geeft, is veelzeggend. Hij stuurt op 11 oktober 2009 een e-mail aan [medeverdachte 2] met de volgende inhoud: “Wat een honden die van Allen en Overy. We moeten dit heel goed aanpakken want we staan nu juist voor hele grote omzetten en het zou eeuwig zonde zijn om die niet waar te maken.”258 Uit deze reactie blijkt dat het [verdachte] er alles aan was gelegen om de naam van [P 1] niet bekend te laten worden. Hij wist heel goed dat (aspirant) participanten geen gelden zouden inleggen als zij wisten wie de zogenaamde contraverzekeraar was.
Verschillende aangevers hebben verklaard dat zij het belangrijk vonden dat de contraverzekeraar herverzekeringen had afgesloten bij gerenommeerde herverzekeraars. [naam participant] heeft hierover bijvoorbeeld verklaard dat 80% was ‘afgezekerd’ en dat zijn verlies maximaal 20% kon zijn. In werkelijkheid had [P 1] geen herverzekeringen afgesloten.
Na de terugbetaling aan participanten van de inleg voor de [H of H-polis] -polis en de [M of M-polis] -polis lieten de verdachten onder andere via een persbericht en nieuwsbrief weten dat de contraverzekeraar had uitgekeerd.259 In werkelijkheid was de betaling gedaan met inleggeld van participanten.
Ad D. Onderzoek van product door advocaat
In prospectussen260 is vermeld dat de zekerheden en garanties die worden gegeven zijn onderzocht en juist bevonden door een advocaat.261 Door [medeverdachte 2] zijn verschillende Letters of Comfort opgemaakt waarin werd beschreven dat een genoemd fonds voor gemene rekening een overlijdensrisicoverzekering had aangekocht. De datum waarop de gegarandeerde uitkering per participatie zou plaatsvinden werd genoemd en dat een herverzekering was aangegaan die voorzag in uitkering voor alle participanten gezamenlijk indien de life settlement polis niet voor een bepaalde datum zelfstandig tot uitkering was gekomen. Verder is in verschillende Letters of Comfort vermeld: “Ik heb vastgesteld dat de herverzekeringsovereenkomst voorziet in volledige herverzekering van de life settlement Policy voor de volledige Face Value van (…) die door [Fund 1] (…) wordt aangeboden (…). De herverzekeringsassuradeur heeft op haar beurt 80% (van) haar verplichtingen uit hoofde van de 2e polis herverzekerd bij bedrijven die alle zijn gewaardeerd met AMBEST en STANDARD AND POORS “A” of hogere rating. Ik heb vastgesteld dat deze bedrijven zijn als Zurich, AIG Hannover, Swiss RA, Royal and Sun Alliance, Copenhagen RE, AXA, St Pauls RE, Munich Re en Allianz.”262
Diverse aangevers hebben verklaard dat zij de Letters of Comfort vertrouwenwekkend vonden omdat die waren opgesteld door een advocaat. De informatie over de contraverzekering is als zekerheid en garantie gecommuniceerd naar de participanten, terwijl in werkelijkheid geen sprake was van een contraverzekering, laat staan van herverzekering door de in de letters of comfort genoemde internationale verzekeringsmaatschappijen.
[verdachte] en [medeverdachte 1] hadden [medeverdachte 2] verteld wat de inhoud moest zijn van de Letter of Comfort. Zij wisten ook dat de informatie die zij [medeverdachte 2] hierover verstrekten niet in overeenstemming was met de waarheid. De hiervoor opgenomen e-mail van [P 1] dat er geen noodzaak is een herverzekeringsbescherming te gebruiken, onderstreept dit. De verdachten waren van aanvang af van plan om het probleem van het ‘langlevenrisico’ van een verzekerde op te lossen door uitkeringen te doen uit inleggelden van participanten.
Vrijspraak verduistering (feit 2B)
Zoals onder “Omvang en geldigheid dagvaarding” is overwogen, leest het hof de tenlastelegging voor feit 2B beperkt, in die zin dat de tenlastelegging zich beperkt tot de tien met naam genoemde personen en de op hen betrekking hebbende gelden en levensverzekeringspolissen.
Naar het oordeel van het hof hebben de verdachten van meet af aan het doel gehad om personen onder valse voorwendselen te bewegen geld over te maken en zijn met dit geld onder meer levensverzekeringspolissen gekocht. Nu het onder 2A ten laste gelegde bewezen wordt verklaard, in die zin dat de verdachte de in de tenlastelegging genoemde personen heeft opgelicht, zijn de gelden die daarmee zijn verkregen alsmede de levensverzekeringspolissen die met die gelden zijn gekocht door middel van oplichting verkregen en dus uit eigen misdrijf afkomstig. Deze gelden kunnen daarom niet worden verduisterd.
Dit leidt tot de conclusie dat de verdachte moet worden vrijgesproken van het tenlastegelegde onder 2B primair en subsidiair, het verduisteren van de gelden en levensverzekeringspolissen dan wel het feitelijk leidinggeven daaraan.
Medeplegen (feiten 1 primair en 2A primair)
Begin van de ten laste gelegde periode
Voor de feiten 1 primair en 2A primair zal het hof medeplegen bewezen verklaren. [verdachte] was degene die samen met [medeverdachte 1] het ‘product’ heeft bedacht en zij hebben [medeverdachte 2] gevraagd om op basis van hun inbreng documenten op te stellen waarmee zij participanten konden overhalen om geld te investeren.
De [verdachte] heeft hierover verklaard: “In het begin was [medeverdachte 1] wel bij Quality betrokken. Hij was betrokken bij het samenstellen van de prospectus. Met het begin bedoel ik 2007. [medeverdachte 1] (hof: [medeverdachte 1] ) was de creatieve man. De specialist die er bij betrokken was was [medeverdachte 2] . Het moest juridisch technisch kloppen. Ik en [medeverdachte 1] hebben [medeverdachte 2] daar input voor gegeven. Op de vraag of ik met [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] dit product heb bedacht en gemaakt antwoord ik dat [medeverdachte 2] de prospectus heeft gemaakt met input van mij en [medeverdachte 1] .”263
[medeverdachte 1] heeft verklaard: “In de basis is het hele [Q] gebeuren begonnen met mij en [verdachte] (hof: [verdachte] ). Ik kon inkopen en [verdachte] ging investeerders werven. We zochten iemand die de structuur goed op papier kon zetten en zich kon bemoeien met de prospectus. Zo kwamen we bij [medeverdachte 2] . In die tijd hebben wij met ons drieën ons bezig gehouden met de inhoud prospectus en de inhoud van de Letter of comfort e.d. Ik heb daar zeker over meegedacht. Ik zal daar ook wel mailtjes over hebben gehad en geschreven hebben”.264
[medeverdachte 2] heeft over de samenwerking verklaard: “De verkooporganisatie, [verdachte] , maakt een fonds met [medeverdachte 1] . Die wil de markt in en tegen de mensen zeggen wat voor rendement ze maken. [verdachte] heeft overleg met [medeverdachte 1] over de prijs waarvoor de polis wordt verkocht aan de trust.
Met het aanbieden van het rendement varieert de prijs van de polis. [medeverdachte 1] heeft tegelijkertijd een interessante polis en wil die polis in de trust brengen. De marge die [W] neemt is van invloed op het rendement die op de markt wordt aangeboden. Of andersom.” 265
Tussenperiode
Getuige [B 2] , die vanaf 2008 onder meer perscontacten verzorgde voor [Q] , heeft verklaard dat zij met [verdachte] en [medeverdachte 1] van doen had waar het [Q] betrof. Over het totstandkomen van de internetpublicatie van [Q] naar aanleiding van het concept-rapport van de AFM, d.d. 4 juni 2010, heeft zij verklaard dat [Hm] daarvoor verantwoordelijk was, in samenwerking met onder meer [verdachte] en [medeverdachte 1] (op de achtergrond).266 Over de samenwerking tussen [verdachte] , [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] verklaarde [B 2] : “[medeverdachte 2] wist heel veel van het product. Hij stuurde soms wel facturen van € 70.000 per maand. [verdachte] werd daar soms wel boos om, maar hij kon niet buiten [medeverdachte 2] . [verdachte] moest bij vragen over de nuances van het product te rade bij [medeverdachte 2] . Als ik stukken schreef om te publiceren moesten deze, na lezing door [verdachte] , ook altijd door [medeverdachte 2] gecontroleerd worden. Daar kwamen regelmatig inhoudelijke correcties op. Alle input met betrekking tot hoor en wederhoor inzake De Pers kwam van [medeverdachte 2] . Ik moest dat dan weer redigeren om het niet formeel te laten zijn. [medeverdachte 2] wilde wel 1 of 2 dagen op kantoor komen zitten, maar [verdachte] en [medeverdachte 1] wilden dat niet.”267 En: “[verdachte] en [medeverdachte 1] hadden naast gezamenlijke ook eigen projecten, maar ze overlegden wel alles samen.”268
Einde periode
Ook toen duidelijk werd dat er grote problemen waren met onder andere de betalingen, hadden [verdachte] en [medeverdachte 1] contact met elkaar over mogelijke oplossingen en gevolgen. In een afgeluisterd telefoongesprek van 3 augustus 2011 tussen [verdachte] en [medeverdachte 1] zeggen ze, voor zover van belang, het volgende:
[verdachte] : “Alles wat ze verkopen vind ik prima. Maar dan willen ze ook wel eens weten of die kapitalisatie er is natuurlijk hè. Want ze hebben allemaal wel eens gegoogled hè naar [AG] . Dat is een bedrijfje van 3 miljoen omzet, nou ja 3 miljoen winst. Nou dat is natuurlijk leuk, maar niet voor een portfolio van 350 miljoen.” En “Ja, want waar wij ook ontzettend op zitten te wachten, ook in België, zijn de jaarpremies. Ze hebben nu ook gevraagd aan Amerika of ze die jaarpremie moeten geven van het jaar dat ze extra moeten betalen, want ze vragen gewoon bewijzen joh, die gasten. Ze willen gewoon zeggen: Ik heb zoveel jaar dat betaald en nou moet ik ineens het dubbele betalen, nou dan wil ik wel even zien hoe dat zit Quality. Volgens mij steken jullie de helft in jullie zak. Snap je? Dat accepteren ze zomaar niet. Dat geeft ook niet, [DP] kan alles laten zien dat is prima. Ze moeten even werken daar, hard werken. Dus eh, wat een klerezooi allemaal man oh, oh, oh. Wij hebben de klanten nog redelijk rustig [medeverdachte 1] . Dus het is nog droog. Ik hoor wel via via dat ze bezig zijn om te kijken of ze Quality kunnen pakken.”
Over zijn vriendin zegt [verdachte] : “Dus ze is bang dat al haar privé en inboedel en alles straks in beslag gaat worden genomen als het fout gaat. Dus ik zeg: Nou als het fout gaat, nou ja, dan gaat het natuurlijk echt fout.” [medeverdachte 1] vraagt dan: “Hoe bedoel je? Je bent toch allang weg?” waarop [verdachte] antwoordt: “Ja, jawel, ik ben daar wel weg. Tuurlijk wel, maar ik woon in Zwitserland zelf. En je weet nooit hoever ze terug kunnen pakken hè.” [medeverdachte 1] merkt op: “Nee, en [W] is ook een ander verhaal.” [verdachte] : “Ja, nou ja goed. Als er 20 miljoen weg is dan gaan ze wel wat doen hoor.” [medeverdachte 1] : “‘Maar er is geen 20 miljoen weg. Er zijn nog polissen, er zit nog waarde in [W] .” [verdachte] : “Belangrijk is dat er geen polis lapsed, als die lapsed is het mismanagement en is het bestuurlijk falen. En als je bestuurlijk faalt dan ben je privé aansprakelijk, en dat is een beetje het gelul.”
[medeverdachte 1] : “Ja, maar dat is het mooie ervan. Kijk, jij hebt de verkoop gedaan, jij hebt het verkocht. Dus jij hebt niets te maken met het lapsen van polissen. Ik, ik aan mijn kant, [W] , die heeft eh, die doet de gelden sparen in CD’s en die beheert de premies. Die zou de premies betalen. Nou ja, goed. Die koopt ook polissen in. Dus van die geldpot die er is, daar een premiepot zijn, dat moet gereserveerd staan. Daar heb ik geen contract van, hoe dat met die klant afgesproken is. Begrijp je? Ik heb geen contract met jou hoe ik mijn geld moet beheren, dat heb ik gewoon niet.” [verdachte] : “Nee, nee maar dan komen ze natuurlijk bij mij, zo van [verdachte] jij kan nooit bij de centen komen, dus dan …”
[medeverdachte 1] : “[W] kan er wel aankomen en waarom had je dat er bij moeten zetten (hof: zeggen) Jij hebt toch niks met mij te maken? Wat heb jij nou met mij van doen? Het is toch logisch dat ik aan de centen kan komen als ik het geld binnen krijg?” [verdachte] : “Nou ja, het komt bij [DP] binnen. [DP] maakt het toch over.” [medeverdachte 1] : “Ja, het komt bij [DP] binnen, en het is mijn geld. En van de winst wordt jij betaald.” [verdachte] en [medeverdachte 1] betreuren dat een deal in december problemen geeft. [verdachte] : “Als die allemaal door was gegaan hadden we zat geld gehad om die boot af te ronden en ook extra geld gehad. Dan hadden we gewoon kunnen varen. Twee maanden later en we waren helemaal binnen geweest.” [medeverdachte 1] : “Ja”.
[verdachte] : “We moeten gewoon door [medeverdachte 1] , we moeten halen wat we halen kunnen. Als er maar geen polis lapsed. En wanneer gaat er toch eens eentje dood joh. Laat er toch een eentje doodflikkeren. Laten we een zooitje antrax (fon) in de rondte strooien.” 269
Het hof ziet hierin een bevestiging dat [verdachte] en [medeverdachte 1] hadden geregeld dat het geld via [DP] in [W] terecht kwam. Ze waren samen gerechtigd tot de waarde in [W] . Naar de buitenwereld werd een en ander gepresenteerd alsof er een strikte scheiding was (“Ja, maar dat is het mooie ervan”), maar in werkelijkheid was sprake van een volledige samenwerking en een onderlinge verdeling van het verkregen geld. De verdachten hadden één doel voor ogen: zo veel mogelijk geld binnenhalen. [verdachte] begon zich tegelijkertijd wel zorgen te maken of het goed zou aflopen. Het idee om participanten gerust te stellen en ze te informeren dat een nieuwe contraverzekeraar werd gezocht, was een volgende leugen om te proberen om mensen geld afhandig te maken. Uit het hiervoor weergegeven gesprek blijkt immers dat [verdachte] en [medeverdachte 1] zelf al inzagen dat [AG] te klein was om als serieuze contraverzekeraar te kunnen presenteren.
De slotconclusie is dat [verdachte] en [medeverdachte 1] gedurende de gehele periode van 1 januari 2007 tot 27 september 2011 nauw en bewust hebben samengewerkt, ook met [DP] en [W] , en dat binnen die periode ook is samengewerkt met [medeverdachte 2] , zodat het hof tot het oordeel komt dat bij de feiten 1 en 2 medeplegen kan worden bewezen.
Gewoontewitwassen (feit 3)
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 3 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
3.
hij in de periode van 1 januari 2007 tot en met 27 september 2011
in Nederland en/of in Zwitserland en/of in de Verenigde Staten van Amerika en/of in de Verenigde Arabische Emiraten en/of in de Seychellen en/of op de Maagdeneilanden
tezamen en in vereniging met natuurlijke personen van het plegen van witwassen een gewoonte heeft gemaakt,
immers hebben hij, verdachte en/of zijn mededaders
telkens van geldbedragen de werkelijke aard en/of de herkomst verborgen en/of verhuld,
terwijl hij, verdachte en zijn mededaders wisten dat die geldbedragen - onmiddellijk of middellijk - afkomstig waren uit enig misdrijf,
door - zakelijk weergegeven -:
- van bankrekening [rekeningnummer] (JP Morgan Chase/USA, ten name van Guaranty National Title Co.) en/of
- van bankrekening [rekeningnummer] (TO Bank/USA, ten name van [DP] Attorney Trust Account) en/of
- van bankrekening [rekeningnummer] (TO Bank/USA, ten name van [DP] Attorney Trust Account II)
geldbedragen afkomstig van participanten in financiële producten van Quality lnvestments BV
al dan niet via een ter versluiering opgezette infrastructuur van binnen en/of buitenlandse rechtspersonen ( [W] LLC en/of [R 2] SA en/of [C 2] SA en/of [Z] SA en/of [FF] en/of [C 3] FZE en/of [R 3] Limited en/of [B 3] Ltd en/of [Tk] AG en/of [P 2] BV en/of [P 2] BV) over te (doen) maken/storten naar:
- bankrekeningen van genoemde rechtspersonen en van [P 1] Ltd
en/of
- een of meer bankrekening(en) van (andere) rechtspersonen waaraan hij, verdachte, en/of zijn mededaders gelieerd was/ waren
en/of
- een of meer bankrekening(en) waartoe hij verdachte, en/of zijn mededaders, middellijk of onmiddellijk, gerechtigd waren
en/of
- een of meer privérekeningen van hem, verdachte en/of zijn mededaders.
Hetgeen onder 3 meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Grondfeit
Op grond van wat hiervoor is overwogen en beslist is het hof van oordeel dat [verdachte] , [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] zich vanaf 1 januari 2007 tot en met 27 september 2011 schuldig hebben gemaakt aan oplichting in de vorm van een zogenoemde piramidefraude. Alle bedragen die in dat verband in de periode van 1 januari 2007 tot en met 27 september 2011270 op de eerder in dit arrest vermelde en beschreven bankrekeningen a1806, a4956 en a9740 door participanten zijn betaald (het betreft respectievelijk de escrow rekening bij JP Morgan Chase Bank met rekeningnummer [rekeningnummer] op naam van [G] , rekening TD Bank/USA [rekeningnummer] ten name van [DP] Attorney Trust Account en de rekening TD Bank/USA [rekeningnummer] ten name van [DP] Attorney Trust Account II) zijn daarmee uit misdrijf verkregen.
De oplichting was voltooid op het moment dat de participant zijn bijdrage(s) betaalde en daarover de beschikkingsmacht verloor, dus het moment van overboeken naar de bij de trusts behorende, hiervoor genoemde escrow rekeningen. Het bijschrijven van de bedragen die de participanten als direct gevolg van de oplichting hebben overgemaakt op de escrow rekeningen, rekent het hof toe aan het delict oplichting.
Periode en pleegplaatsen
Het door de participanten in de periode van 1 januari 2007 tot en met 1 oktober 2011 op de escrow rekeningen voor financiële producten van [Q] betaalde geld is door [DP] in de Verenigde Staten van Amerika vanaf die escrow rekeningen overgeboekt – al dan niet na eerst op een subaccount te zijn “geparkeerd”.271Dit gebeurde in opdracht van de verdachten en via [W] LLC, dan wel via [medeverdachte 1] ’ latere bedrijven [C 3] FZE272, [R 3] Limited273 en [B 3] Ltd.274 en [verdachte] bedrijf [T] AG, gevestigd in Zwitserland275. [W] was ingeschreven op de Seychellen276, hield kantoor te Dubai in de Verenigde Arabische Emiraten277 en werd gehouden vanuit de British Virgin Islands (Maagdeneilanden) en de Seychellen door, zoals hiervoor is uiteengezet, een constructie via de [FF] en [R 2] SA, [C 2] SA en [Z] SA.278
Gewoontewitwassen
De overboekingen vonden plaats om de volgende uitgaven te doen:279
– Betalingen voor inkoop polissen
– Betalingen voor premies verzekeraars
– Betalingen (waaronder leningen) aan [P 1] in Costa Rica
– Betalingen aan beleggers in verband met het vrijvallen van polissen
– Uitgaven ten behoeve van het opzetten en instandhouden van de organisatie in Nederland, België en Spanje
– Vergoeding aan inleggers [Fund 2] fondsen
– Betalingen aan [DP] in de Verenigde Staten van Amerika
– Betalingen in verband met uitbetalingen van polissen uit de [V] periode
– Betalingen aan dan wel ten behoeve van de aandeelhouders van [W] .
Door al deze betalingen is het geld uiteindelijk in het reguliere financiële circuit gekomen, waardoor is verborgen en verhuld dat dit van misdrijf afkomstig was. Aangezien de plegers van de oplichting op de hoogte waren, waren zij zich er ook van bewust dat het verkregen geld daaruit afkomstig was.
Namens de verdediging is betoogd dat [verdachte] zich er niet van bewust was dat het feitencomplex in deze zaak zou kunnen worden geduid als een misdrijf, zodat hij, zo begrijpt het hof, zich er ook niet van bewust kon zijn dat het verkregen geld door misdrijf was verkregen. Het hof hecht geen geloof aan deze stelling. Het hof heeft in het voorgaande geoordeeld dat die bewustheid, gelet op de gebezigde bewijsmiddelen, bij [verdachte] en zijn medeverdachten aanwezig was.
Aldus is sprake, mede gelet op de duur en de omvang van de betalingen, van gewoontewitwassen. Voor alle duidelijkheid wordt opgemerkt dat het hof het overboeken naar en van de subaccounts niet als aparte witwashandelingen aanmerkt.
(Mede)plegers
De betalingen van de trust-accounts konden op grond van de escrow agreement280 alleen in opdracht en/of met instemming van [W] worden gedaan. Zoals eerder in dit arrest al is gemotiveerd is de [medeverdachte 1] aan te merken als de centrale figuur binnen [W] . Daarmee is hij als pleger van het gewoontewitwassen aan te merken.
Naast hem waren [medeverdachte 2] en [verdachte] tot november 2009 in ieder geval mede-aandeelhouder van [W]281 en hadden zij dus langs die weg zeggenschap over de gelden van [W] . Wat [verdachte] betreft bleef het daar niet bij. Al in januari 2008 wordt immers de eerdergenoemde winstverdelingsovereenkomst282 tussen [Q] en [W] ondertekend, een overeenkomst die, als eerder vermeld, volgens [medeverdachte 1] niets anders inhield dan een winstverdeling tussen [verdachte] en [medeverdachte 1] . Het hof is verder van oordeel dat de piramidefraude vanaf 2007 door [verdachte] en [medeverdachte 1] is opgezet met de bedoeling om hier financieel beter van te worden. In het dossier zijn geen aanwijzingen te vinden dat de in 2008 gemaakte winstverdeling tussen [verdachte] en [medeverdachte 1] is bijgesteld. Dat in de loop van tijd wijzigingen hebben plaatsgevonden in de werkzaamheden tussen verdachten maken niet dat de uiteindelijke winstverdeling is gewijzigd.
De geldstromen gingen ook niet alleen naar [medeverdachte 1] of diens bedrijven, maar ook naar [verdachte] en diens bedrijven en [medeverdachte 2] en diens bedrijven ( [Hm]283, [P 2] B.V. en [P 2] B.V.284)
Dan zijn er nog opgenomen en afgeluisterde telefoongesprekken tussen [verdachte] en [medeverdachte 1] waaruit blijkt dat zij het aan [W] toekomende geld als hun gezamenlijk toekomend geld beschouwden, aanvankelijk met inbegrip van [medeverdachte 2] , en ook overlegden over de uitgave daarvan.285 De getuige [TT] , die in 2009 contact had met [verdachte] en [medeverdachte 1] omdat hij een nieuwe investeerder voor zijn bedrijf zocht, verklaart: “Het is namelijk zo dat ik al uit de eerste gesprekken met [verdachte] had begrepen dat hij altijd alles samen deed met [medeverdachte 1] . [verdachte] was de persoon die op de voorgrond trad terwijl [medeverdachte 1] de man was die altijd op de achtergrond bleef.”286
Er is dus sprake geweest van de voor medeplegen noodzakelijke voldoende nauwe en bewuste samenwerking tussen [verdachte] en [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] waar het het gewoontewitwassen betreft, gericht op het voltooien van dat delict. Daarmee acht het hof het medeplegen van gewoontewitwassen bewezen. Daarbij is het niet nodig dat elk van hen van iedere handeling van de ander op de hoogte was of daarmee instemde, voldoende is dat blijkt van de hiervoor omschreven samenwerking. Het verweer dat [verdachte] niet op de hoogte was van de door [medeverdachte 1] aan [P 1] verstrekte leningen en daarom niet voor het witwassen daarvan veroordeeld zou kunnen worden, faalt daarmee.
De hoogte van de witgewassen bedragen
In de tenlastelegging is ervoor gekozen het gewoontewitwassen te beperken tot het in het A.-gedeelte genoemde bedrag van $ 65.713.000. Het hof is daaraan uiteraard gebonden. Daarbij zijn kennelijk de gedingstukken AH-29 ‘Geldstromen’ en het daarop gebaseerde document D-2441 als leidraad gebruikt. D-2441 beslaat, zo is daarop vermeld, de periode van 1 januari 2007 tot en met 27 september 2011. Na sluiting van AH-029 ‘Geldstromen’ zijn nog nadere gegevens ontvangen, waardoor een update nodig was, die zijn beslag heeft gekregen in AH-029a en het – zo begrijpt het hof – daarop gebaseerde overzicht D-2867. Dit laatste overzicht beslaat volgens de vermelding daarop de periode van 1 januari 2007 tot en met 30 november 2011. In de tenlastelegging wordt als pleegperiode 1 januari 2007 tot en met 27 september 2011 genoemd. Anders dan in D-2441 worden in D-2867 bedragen alleen in euro’s vermeld en niet ook in Amerikaanse dollars. Vanwege het vorenstaande zijn de in de tenlastelegging genoemde bedragen niet één-op-één te herleiden tot de bedragen die zijn genoemd in D-2441 en/of D-2867.
In het schriftelijk requisitoir in eerste aanleg is door het openbaar ministerie toegelicht dat het bedrag van $ 65.713.000 bestaat uit de volgende onderdelen:
1. een bedrag van $ 37.519.000 (hof: bedrag afkomstig uit D-2441) dat na alle kosten/uitgaven van de [Q] -entiteiten overblijft;
2. een bedrag van $ 16.514.000 (hof: bedrag afkomstig uit D-2441) aan kasrondjes op 4 polissen ( [R of R-polis] , [H of H-polis] , [M of M-polis] en [D of D-polis]287);
3. leningen aan [P 1] ten bedrage van $ 11.680.000 (hof: bedrag afkomstig uit (D-2441).288
Daarvan maken dus, zoals door de verdediging terecht is gesteld, betalingen aan [P 1] ten titel van premie voor de contraverzekeringen (blijkens D-2441 een bedrag van in totaal $ 12.535.000 dan wel
$ 17.535.000) geen deel uit. Het hof zal deze dan ook niet bij de bewezenverklaring van het witwassen betrekken, alhoewel dit wel door het openbaar ministerie in hoger beroep is gevraagd.
Het openbaar ministerie heeft het bedrag onder 1. gecorrigeerd – en omgerekend naar Amerikaanse dollars – naar aanleiding van AH-029a en het document D-2867 en komt daarmee tot een in totaal witgewassen bedrag van $ 65.172.066. In het document D-2867 zijn echter ook de bedragen onder 2. en 3. gewijzigd, welke wijzigingen om voor het hof onduidelijke redenen niet ook door het openbaar ministerie zijn meegenomen in de berekening van het gecorrigeerde totale bedrag.
Het vorenstaande brengt het hof ertoe om geen precies (totaal) bedrag als witgewassen bewezen te verklaren, maar slechts “bedragen”. Daarbij heeft het hof dus in navolging van het openbaar ministerie het oog op
-
de bedragen die aan [P 1] zijn betaald en in D-2441 en D-2867 gezamenlijk worden aangeduid als ‘Totaal voor diverse uitgaven’,
-
de bedragen die waren gemoeid met de betalingen op de 4 hiervoor genoemde polissen, in D-2441 en D-2867 omschreven als ‘Totaal aan participanten i.v.m. vrijval van producten’ en
-
het bedrag dat na allerlei kosten/uitgaven resteerde en in de documenten D-2441 en D-2867 is omschreven als ‘Uiteindelijk ter beschikking voor de aandeelhouders/ [medeverdachte 1] , [verdachte] en [medeverdachte 2] ’. Blijkens genoemde overzichten is ook dit bedrag door [verdachte] , [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] aan allerlei zaken uitgegeven. Gelet op wat hiervoor is overwogen en beslist ten aanzien van het medeplegen is het daarbij niet van belang wie precies degene(n) was of waren die van de diverse uitgaven al dan niet voordeel hadden.
Ter versluiering opgezette infrastructuur
Als eerder in dit arrest uiteengezet waren de [verdachte] , [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] via een niet transparante constructie, die liep via [FF] , [R 2] SA, [C 2] SA en [Z] SA, gerechtigd in [W] . Het hof gaat er van uit dat dit bewust zo door de verdachten is geconstrueerd, ter versluiering van hun betrokkenheid bij [W] , welk bedrijf op zijn beurt ook zoveel mogelijk voor (aspirant) participanten buiten beeld werd gehouden. Het hof verwijst in dit verband naar wat hiervoor hierover al is opgenomen in dit arrest.
Ook ten aanzien van de betrokkenheid van [verdachte] bij [Tk] AG was sprake van versluiering daarvan: de getuige [GO] zegt hierover dat [verdachte] alleen economisch gerechtigd was in deze vennootschap en naar buiten niet opduikt.289
Het hof acht daarmee het onderdeel van de tenlastelegging ‘al dan niet via een ter versluiering opgezette infrastructuur van binnen- en/of buitenlandse rechtspersonen’ bewezen.
Niet opnieuw witwassen
In het B.-gedeelte van de tenlastelegging is vervolgens opnieuw het witwassen van (een deel van) het bedrag onder 3. ten laste gelegd, in de vorm van de verschillende door [verdachte] en/of [medeverdachte 1] en/of [medeverdachte 2] gedane bestedingen. Door de verdediging is in dat verband de vraag opgeroepen hoe wit je geld kunt wassen. Het hof acht hier doorslaggevend dat al sprake is van voltooid witwassen van het onder het A.-gedeelte ten laste gelegde. Gelden zijn daarmee in het reguliere financiële circuit gebracht en daarmee is datgene voltooid wat de wetgever strafbaar wilde stellen. Het hof leest daarom het B.-gedeelte van de tenlastelegging als subsidiair dan wel alternatief ten opzichte van het A.-gedeelte. Aangezien het A.-gedeelte zal worden bewezen verklaard, komt het hof in die lezing aan het B.-gedeelte niet meer toe en zal het dit verder buiten beschouwing laten.
3.6.. Criminele organisatie (feit 4)
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 4 ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
4.
hij in de periode van 1 januari 2007 tot en met 27 september 2011 in Nederland en in België en in de Verenigde Staten van Amerika heeft deelgenomen aan een organisatie, waarvan behalve verdachte, [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] al dan niet in wisselende samenstelling, deel uit maakten, welke organisatie tot oogmerk had het plegen van misdrijven, namelijk:
- valsheid in geschrift
- oplichting,
- gewoonte witwassen.
Hetgeen onder 4 meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken. Het bewezenverklaarde feit 4 is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze zijn opgenomen in de hiervoor opgenomen voetnoten bij de feiten 1 tot en met 3, de periode tot 1 januari 2007 en de juridische structuur.
Standpunt verdediging
De verdediging betwist niet dat de [verdachte] intensief met anderen heeft samengewerkt maar weerspreekt dat sprake was van een crimineel oogmerk. Ter onderbouwing wordt verwezen naar de verweren met betrekking tot feit 1 tot en met 3. In deze verweren ligt volgens de verdediging ook besloten dat de [verdachte] niet heeft geweten van enig oogmerk om misdrijven te plegen en daarmee het opzet ontbreekt dat is vereist om te komen tot deelname aan een criminele organisatie.
Standpunt openbaar ministerie
Het openbaar ministerie stelt dat gedurende de gehele tenlastegelegde periode sprake is geweest van een criminele organisatie waaraan [verdachte] en [medeverdachte 1] hebben deelgenomen. Anders dan de rechtbank heeft geoordeeld heeft deze organisatie vanaf het begin ook het oogmerk gehad op het plegen van valsheid in geschrift.
Beoordeling hof
Het hof stelt bij de beantwoording van de vraag of de verdachte heeft deelgenomen aan een criminele organisatie voorop dat voor de bewezenverklaring van ‘een organisatie’ als bedoeld in artikel 140 van het Wetboek van Strafrecht (Sr) is vereist dat sprake is van een samenwerkingsverband, met een zekere duurzaamheid en structuur, tussen de verdachte en ten minste één andere persoon. Niet is vereist dat daarbij komt vast te staan dat een persoon moet hebben samengewerkt met, althans bekend moet zijn geweest met, alle andere personen die deel uitmaken van de organisatie of dat de samenstelling van het samenwerkingsverband steeds dezelfde is.
Uit de rechtspraak van de Hoge Raad over deelneming aan een organisatie als bedoeld in artikel 140 Sr vloeit tevens voort dat daarvan slechts sprake kan zijn, indien de verdachte behoort tot het samenwerkingsverband en daarnaast een aandeel heeft in gedragingen die strekken tot of rechtstreeks verband houden met de verwezenlijking van het in die artikelen bedoelde oogmerk dan wel deze ondersteunt.
Ten slotte is volgens vaste rechtspraak van de Hoge Raad voor ‘deelneming’ in de zin van artikel 140 Sr voldoende dat de verdachte in zijn algemeenheid weet (in de zin van onvoorwaardelijk opzet) dat de organisatie tot oogmerk heeft het plegen van misdrijven.
Het hof heeft hiervoor beschreven, onder verwijzing naar de relevante bewijsmiddelen, hoe [verdachte] , [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] , samen met [W] en [DP] , zich in de periode van 1 januari 2007 tot 27 september 2011 schuldig hebben gemaakt aan oplichting, valsheid in geschrift en gewoontewitwassen. Kort weergegeven komt dit op het volgende neer.
De participanten in life settlements werden geworven door [Q] , waarvan [verdachte] de directeur was. Na de reorganisatie van [Q] in 2010 bleef [verdachte] bij zowel [Q] Nederland als [Q] België indirect bestuurder en bleef hij de centrale figuur binnen de [Q] -entiteiten. [verdachte] is later ook directeur geworden van de eerder in dit arrest genoemde (in)corporaties. De participanten sloten een participatie-overeenkomst en maakten vervolgens de inlegsom over naar de escrow rekeningen in de Verenigde Staten die werden beheerd door [DP] . Deze gelden werden onder andere gebruikt, in opdracht van [verdachte] , [medeverdachte 1] en gedurende enige tijd ook [medeverdachte 2] , voor ‘winsttoedeling’ aan [W] , leningen aan [P 1] en aan [verdachte] , [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] of bedrijven waarin zij deelnamen. Ook werden uit de gelden van de participanten uitkeringen gedaan bij onder andere de [M of M-polis] -polis om te doen voorkomen dat [P 1] , slechts in naam de contraverzekeraar, zou hebben uitgekeerd. [medeverdachte 2] ondersteunde het geheel met juridische werkzaamheden en schriftelijke informatie. [medeverdachte 1] hield zich met name bezig met de aankoop van polissen en de aansturing van de overige activiteiten in Amerika.
Uit het voorgaande – tevens met verwijzing naar de overwegingen met betrekking tot de voorgeschiedenis, juridische structuur en de feiten 1 tot en met 3 – volgt dat sprake is van een goed georganiseerde organisatie, waarbij iedere persoon zijn rol had die tot doel had het plegen van de voornoemde strafbare feiten.
[verdachte] , [medeverdachte 1] , [medeverdachte 2] , [DP] en [W] werkten bij dit alles gedurende enige jaren samen – in wisselende samenstelling – en hadden hierbij ieder hun eigen wezenlijke en elkaar complementerende rol te vervullen, zodat er sprake was van structuur in het samenwerkingsverband. Nu zij de bedoelde oplichting, valsheid in geschrifte en het witwassen willens en wetens hebben gepleegd, volgt daaruit ook dat zij weet hadden van het oogmerk van hun samenwerkingsverband om misdrijven te plegen. Dat de [verdachte] geen opzet zou hebben gehad op het plegen van strafbare feiten wordt door hetgeen hiervoor is overwogen al weerlegd.
Conclusie
Het hof komt tot een bewezenverklaring van het onder 1 primair, 2A primair, 3 en 4 tenlastegelegde zoals hiervoor steeds per feit is opgenomen.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het onder 1 primair, 2A primair,
3 en 4 bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het onder 1 primair bewezenverklaarde levert op:
medeplegen van het opzettelijk gebruik maken van een vals of vervalst geschrift als ware het echt en onvervalst dan wel het opzettelijk afleveren of voorhanden hebben van een zodanig geschrift, terwijl hij en zijn mededaders weten dat dit geschrift bestemd is voor zodanig gebruik, meermalen gepleegd.
Het onder 2A primair bewezenverklaarde levert op:
medeplegen van oplichting, meermalen gepleegd.
Het onder 3 bewezenverklaarde levert op:
medeplegen van gewoontewitwassen.
Het onder 4 bewezenverklaarde levert op:
deelneming aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van misdrijven.
Strafbaarheid van de verdachte
De verdachte is strafbaar, omdat geen omstandigheid aannemelijk is geworden die de strafbaarheid ten aanzien van het onder 1 primair, 2A primair, 3 en 4 bewezenverklaarde uitsluit.
Oplegging van straffen
Standpunt openbaar ministerie
De advocaten-generaal hebben gevorderd dat de verdachte voor het onder 1 primair, 2A en B primair, 3 en 4 tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot:
- -
-
een gevangenisstraf voor de duur van vijf jaren;
- -
-
een ontzetting van de verdachte van de uitoefening van het beroep van het optreden als aanbieder van een financieel product of financieel instrument dan wel het optreden als financiële dienstverlener, telkens als bedoeld in de Wet op het financieel toezicht, voor de duur van vijf jaren, ingaande nadat de verdachte zijn gevangenisstraf heeft uitgezeten;
- -
-
openbaarmaking van dit arrest, na het onherroepelijk worden daarvan, met vermelding van de personalia van de verdachte, door publicatie ervan op www.rechtspraak.nl.
Standpunt verdediging
De verdediging heeft zich primair op het standpunt gesteld dat [verdachte] integraal dan wel partieel dient te worden vrijgesproken van het hem ten laste gelegde.
Subsidiair heeft de verdediging aangevoerd dat strafoplegging beperkt zou moeten worden tot de tien in feit 2 met name genoemde participanten. Een eventuele bewezenverklaring ten aanzien van een aantal participanten kan volgens dit standpunt niet worden verbreed naar een groter aantal participanten (dan in de bewezenverklaring is opgenomen). Ook een verbreding naar ‘enkele tientallen’ participanten in het kader van de strafmaat, zoals door de rechtbank is gedaan, behoort niet tot de mogelijkheden. Daarnaast betoogt de verdediging, onder verwijzing naar de randnummers 103-110 van de conclusie in dupliek in eerste aanleg, dat er sprake is van eendaadse samenloop waar het gebruikmaken van valse geschriften en oplichting betreft, waarmee bij het bepalen van de strafmaat rekening zou moeten worden gehouden. Tot slot dient een eventuele straf te worden gematigd in verband met een overschrijding van de redelijke termijn.
Beoordeling hof
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straffen bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich samen met [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] , vanaf 1 januari 2007 tot en met 27 september 2011 schuldig gemaakt aan een grootschalig piramidespel, waarbij zij slachtoffers een bedrag van in totaal ten minste € 162.258.000290 afhandig hebben gemaakt. Zij deden dit door te garanderen dat de slachtoffers hun ingelegde geld op de einddatum terug zouden krijgen en een fors rendement zouden behalen. Dat gebeurde lange tijd ook, waarbij voor de deelnemers verborgen bleef dat dit met de inleg van de andere deelnemers gebeurde. Anders dan de verdediging heeft aangevoerd, gaat het hof er vanuit dat het nadeel dat is veroorzaakt door het strafbare handelen van de verdachte een veel hoger bedrag omvat dan dat van de onder feit 2A genoemde participanten. Het nadeel van de overige participanten is veroorzaakt in dezelfde periode als waarop de bewezenverklaarde feiten betrekking hebben en is het gevolg van dezelfde grootschalige fraude. Dat rechtvaardigt dat hiermee bij het opleggen van de straf rekening moet worden gehouden.
De verdachte en zijn medeverdachten wisten dat een nadeel van de bestaande life settlement producten was dat geen uitkering kon worden gegarandeerd als een verzekerde van een levensverzekering langer in leven bleef dan de vooraf vastgestelde datum. Voor beleggers was dit vaak een belemmering om dergelijke producten aan te schaffen. De verdachte heeft daarom samen met zijn medeverdachten voorgewend dat een contraverzekeraar zou uitkeren als een verzekerde van een polis nog in leven zou zijn op een vooraf vastgestelde datum. De verdachte wist echter van aanvang af dat er geen sprake was van een reële contraverzekering. Om daarmee toch naar buiten toe te kunnen schermen, werd in zee gegaan met een bedrijf dat bereid was tegen betaling het spel mee te spelen en een valse voorstelling van zaken te geven. De naam van de contraverzekeraar werd lange tijd geheim gehouden zodat beleggers niet zelf op internet konden achterhalen dat deze zogenaamde contraverzekeraar al eerder fraude had gepleegd en in bepaalde staten van de Verenigde Staten geen verzekeringsactiviteiten mocht uitvoeren. Om beleggers over te halen om geld in te leggen en te blijven inleggen, werd gedaan alsof de contraverzekeraar voor bepaalde polissen had uitgekeerd. In werkelijkheid werd met geld van (nieuwe) inleggers terugbetaald.
[verdachte] en [medeverdachte 1] hebben in het kader van deze opzet samengewerkt met [medeverdachte 2] , een Nederlandse advocaat, die inmiddels ook strafrechtelijk onherroepelijk is veroordeeld. Deze advocaat, die vertrouwen moest wekken bij beleggers, was onder meer bereid op papier te zetten dat hij het ‘product’ van de verdachten had onderzocht en dat het helemaal veilig was. Bij voorlichtingsbijeenkomsten was hij aanwezig om dit te bevestigen. Beleggers werd verder verteld dat zij hun geld moesten overmaken naar een trustee in Amerika waarbij niemand, behalve deze trustee, over hun geld kon beschikken. In werkelijkheid werkte deze trustee in opdracht van de verdachten. Ook werd via de trustee geregeld dat inleggelden van beleggers werden ‘gespaard’ om daarmee betalingen te kunnen doen alsof de contraverzekeraar had uitgekeerd. De trustee, [DP] , is voor haar medewerking goed beloond, eveneens met geld van beleggers. Feitelijk hielden de verdachte en zijn medeverdachten de beschikking over wat zij ‘hun winst’ noemden. Zij hebben hiervan bijzonder goed geleefd.
Aan medewerkers en tussenpersonen werd zo weinig mogelijk verteld om zo lang mogelijk de schijn op te houden dat alles in orde was. De verdachten, die al lang wisten dat de contraverzekeraar risico’s niet had herverzekerd, lieten bijvoorbeeld onderzoek doen naar herverzekeraars van [P 1] . Het geeft aan hoe doortrapt de verdachten te werk zijn gegaan en dat zij er alles aan deden om tot het laatst toe beleggers zo veel mogelijk geld afhandig te maken. De verdachten bleven de beleggers ook na het debacle met [P 1] zand in de ogen strooien door de AFM en het openbaar ministerie er de schuld van te geven dat de levensverzekeringspolissen in Amerika vervielen omdat na juli 2011 geen premies meer werden betaald. Het hof neemt het de verdachten zeer kwalijk dat zij naar de beleggers toe, die heel veel geld zijn kwijt geraakt, bleven volhouden dat het niet hun schuld was dat dat geld is verdwenen. Ook op de zitting in hoger beroep hebben de verdachten geen enkele verantwoordelijkheid genomen voor hun handelen. Dat zij valsheid in geschrift hebben gepleegd, beleggers hebben opgelicht, grote bedragen hebben witgewassen en een criminele organisatie hebben gevormd weten zij kennelijk voor zichzelf te rechtvaardigen. Zij hebben, gedreven door hun eigen hebzucht, schandelijk gelogen en gewetenloos gehandeld.
Het hof vindt de strafbare feiten die de verdachte heeft gepleegd en het leed dat de slachtoffers is aangedaan, mede gezien in het licht van de enorme omvang van het bedrag dat zij met de door hen toegepaste constructie hebben weten los te krijgen, zo ernstig dat een lange onvoorwaardelijke gevangenisstraf de enige passende straf is. De samenleving moet worden beschermd tegen personen die liegen om mensen geld afhandig te maken om er zelf beter van te worden. De duur van de fraude, ruim 4 jaar, het handelen vanuit een organisatie en het feit dat de verdachte niet uit zichzelf is gestopt met het strafbare handelen wegen verder mee in het nadeel van de verdachte. Mede gelet op straffen die in soortgelijke zaken worden opgelegd is in beginsel een gevangenisstraf van 78 maanden een juiste straf.
Geen vormverzuim of onrechtmatig handelen
Zoals hiervoor bij de bespreking van de ontvankelijkheid van het openbaar ministerie al is overwogen en beslist is er geen aanleiding tot strafvermindering te komen op grond van enige onrechtmatigheid in het (voorbereidende) onderzoek.
Geen eendaadse samenloop
Gezegd zou kunnen worden dat de onder 1 en 2 bewezenverklaarde handelingen een zich op dezelfde tijd en plaats afspelend feitencomplex opleveren, maar de strekking van enerzijds het tweede lid van artikel 225 Sr en anderzijds artikel 326 Sr loopt teveel uiteen om te kunnen oordelen dat de verdachte hier in wezen één verwijt wordt gemaakt. Van eendaadse samenloop is dan ook geen sprake.
Overschrijding van de redelijke termijn
Het hof zal bij het opleggen van de gevangenisstraf rekening houden met de lange duur van de strafprocedure. Sinds 27 september 2011, de dag waarop de verdachte is aangehouden en in verzekering is gesteld, wist hij dat hij strafrechtelijk zou worden vervolgd. De rechtbank heeft in haar vonnis uiteengezet dat in deze uitzonderlijk omvangrijke zaak een termijn van vijf jaren redelijk is. Daarbij heeft de rechtbank in aanmerking genomen dat twee reizen naar de Verenigde Staten zijn georganiseerd om getuigen te horen en dat ook in Nederland getuigen zijn gehoord. Voor het plannen van de inhoudelijke behandeling van deze zaak vond de rechtbank een termijn van één jaar redelijk en de totale duur bij de rechtbank van zes jaren zou daarom redelijk zijn geweest.
Anders dan de rechtbank vindt het hof dat ook in een omvangrijke en complexe zaak als deze voortvarend te werk moet worden gegaan en dat de redelijke termijn voor de behandeling bij de rechtbank maximaal vier jaren had mogen zijn. Voor de behandeling in hoger beroep neemt het hof een termijn van drie jaren als redelijk als uitgangspunt. Het hof houdt er rekening mee dat een jaar van de overschrijding van de redelijk termijn in hoger beroep voor rekening van de verdediging komt doordat de inhoudelijke behandeling in februari 2021 door verhindering van de raadsvrouw niet kon doorgaan. In totaal heeft de procedure tien jaren en zeven maanden geduurd. De overschrijding bedraagt drie jaren en zeven maanden. Het hof zal, gelet op deze forse overschrijding, de gevangenisstraf verminderen met zes maanden.
Beroepsverbod
Het hof ziet, nu de feiten zijn begaan in de uitoefening van het beroep van aanbieder van een financieel product of financieel instrument dan wel het optreden als financieel dienstverlener, aanleiding over te gaan tot ontzetting van de verdachte uit zijn beroep, conform artikel 28, eerste lid, en 235 Sr. Het hof acht het gelet op de omvang en de constructie van het piramidespel noodzakelijk dat de financiële markt voor langere duur van iedere bemoeienis van de verdachte wordt gevrijwaard om de maatschappij te beschermen tegen het gevaar van herhaling. Daarom wordt aan de verdachte een beroepsverbod opgelegd voor de maximale duur. Net als de rechtbank heeft het hof bij de omschrijving van dit beroep aansluiting gezocht bij het begrippenkader uit de Wft.
Openbaarmaking arrest
Het hof ziet geen reden naast voornoemde straffen de openbaarmaking van dit arrest te gelasten met vermelding van de personalia van de verdachte door publicatie op www.rechtspraak.nl.
Het hof acht, alles afwegende, een gevangenisstraf en beroepsverbod van na te melden duur passend en geboden.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De op te leggen straffen zijn gegrond op de artikelen 28, 31, 47, 57, 140, 225, 326 en 420ter van het Wetboek van Strafrecht.
BESLISSING
Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart de dagvaarding nietig wat betreft de volgende passages, voor zover cursief weergegeven:
Feit 1 (primair en subsidiair)
i. “een groot aantal” althans één of meer participatie overeenkomsten, “waaronder” […], alsmede “een groot aantal” addenda bij participatieovereenkomsten, “waaronder” [...];
Feit 2A
iii. “en/of overigens.
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het onder 2B primair en subsidiair tenlastegelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1 primair, 2A primair, 3 en 4 tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1 primair, 2A primair, 3 en 4 bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 72 (tweeënzeventig) maanden.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Ontzet de verdachte van het recht tot uitoefening van het beroep van het optreden als aanbieder van een financieel product of financieel instrument dan wel het optreden als financiële dienstverlener voor de duur van 11 (elf) jaren.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. A.P.M. van Rijn, mr. A.R.O. Mooy en mr. J.L. Bruinsma, in tegenwoordigheid van
mr. S.W.H. Bootsma, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van
19 april 2022.
De griffier is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.
=========================================================================
proces-verbaal uitspraak
_______________________________________________________________ _ _
GERECHTSHOF AMSTERDAM
afdeling strafrecht
parketnummer: 23-003752-18
Proces-verbaal van de in het openbaar gehouden terechtzitting van dit gerechtshof, op 19 april 2022.
Tegenwoordig zijn:
mr. A.P.M. van Rijn, voorzitter,
mrs. A.R.O. Mooy en J.L. Bruinsma, leden,
mr. Th. Weij, griffier.
Het openbaar ministerie wordt vertegenwoordigd door mr. M.W. Hemelaar, advocaat-generaal.
De voorzitter doet de zaak tegen de verdachte
[verdachte]
uitroepen.
De verdachte is wel / niet in de zaal van de terechtzitting aanwezig.
Raadsman/raadsvrouw is wel / niet aanwezig.
(zo ja:) naam raadsman/raadsvrouw en plaats:
mr. P.T.C. van Kampen en mr. J.L.F. Groenhuijsen, advocaten te Amsterdam.
De voorzitter spreekt het arrest uit.
De voorzitter geeft de verdachte kennis, dat daartegen binnen 14 dagen na heden beroep in cassatie kan worden ingesteld. (indien de VTE is verschenen)
Waarvan is opgemaakt dit proces-verbaal, dat door de voorzitter en de griffier is vastgesteld en ondertekend.