Gerechtshof Amsterdam, 24-05-2022, ECLI:NL:GHAMS:2022:1656, 21/00182 - 21/00199
Gerechtshof Amsterdam, 24-05-2022, ECLI:NL:GHAMS:2022:1656, 21/00182 - 21/00199
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof Amsterdam
- Datum uitspraak
- 24 mei 2022
- Datum publicatie
- 14 april 2025
- Formele relaties
- Cassatie: ECLI:NL:HR:2025:544, (Gedeeltelijke) vernietiging en zelf afgedaan
- Zaaknummer
- 21/00182 - 21/00199
- Relevante informatie
- Art. 15, lid 1, onderdeel a Wet OB 1968, Art. 16 Wet OB 1968, BUA
Inhoudsindicatie
Omzetbelasting. Aftrek van omzetbelasting vermeld op aan BV gerichte facturen ten aanzien van juridische bijstand aan de CEO in een strafzaak mogelijk?
Uitspraak
kenmerken 21/00182 tot en met 21/00199
24 mei 2022
uitspraak van de tweede meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
[X] B.V., gevestigd te [Z] , belanghebbende,
gemachtigde: E. Scheer ( Baker & McKenzie Amsterdam N.V.)
tegen de uitspraak van 6 januari 2021 in de zaak met kenmerken HAA 18/2691 tot en met HAA 18/2708 van de rechtbank Noord-Holland (hierna: de rechtbank) in het geding tussen
belanghebbende
en
de inspecteur van de Belastingdienst, de inspecteur.
1 Ontstaan en loop van het geding
De inspecteur heeft met dagtekening 20 oktober 2017 ten name van belanghebbende de navolgende dertien beschikkingen teruggaaf omzetbelasting genomen:
tijdvak teruggaaf belasting kenmerk Hof zaaknummer rechtbank
juli 2015 € 35.669 21/00184 18/2693
september 2015 € 34.364 21/00186 18/2695
oktober 2015 € 52.945 21/00187 18/2696
november 2015 € 30.294 21/00188 18/2697
december 2015 € 55.206 21/00189 18/2698
januari 2016 € 48.466 21/00190 18/2699
maart 2016 € 34.945 21/00192 18/2701
april 2016 € 39.344 21/00193 18/2702
mei 2016 € 22.491 21/00194 18/2703
juni 2016 € 29.992 21/00195 18/2704
juli 2016 € 48.358 21/00196 18/2705
augustus 2016 € 13.675 21/00197 18/2706
september 2016 € 57.184 21/00198 18/2707
De inspecteur heeft aan belanghebbende met dagtekening 26 oktober 2017 de navolgende vijf naheffingsaanslagen omzetbelasting met bijbehorende beschikkingen belastingrente opgelegd.
tijdvak belasting belastingrente kenmerk Hof zaaknr. rb
1. jan 2014 t/m 31 dec 2014 € 20.963 € 2.396 21/00182 18/2691
1. jan 2015 t/m 30 jun 2015 € 43.662 € 3.245 21/00183 18/2692
augustus 2015 € 4.780 € 355 21/00185 18/2694
februari 2016 € 8.440 € 289 21/00191 18/2700
1. okt 2016 t/m 31 dec 2016 € 30.708 € 1.054 21/00199 18/2708
Belanghebbende heeft bezwaar gemaakt tegen de naheffingsaanslagen en de teruggaafbeschikkingen. De inspecteur heeft bij achttien uitspraken op bezwaar met dagtekening 12 mei 2018 de teruggaafbeschikkingen en naheffingsaanslagen gehandhaafd.
Belanghebbende heeft daartegen beroep ingesteld. De rechtbank heeft in haar uitspraak van 6 januari 2021 als volgt op dat beroep beslist (belanghebbende en de inspecteur worden in de uitspraak van de rechtbank aangeduid als ‘eiseres’ respectievelijk ‘verweerder’):
“De rechtbank:
- -
-
verklaart het beroep ongegrond;
- -
-
draag[t] verweerder op tot vergoeding van de door eiseres geleden immateriële schade tot een bedrag van € 107;
- -
-
bepaalt dat de Staat (de Minister van Justitie en Veiligheid) de door eiseres geleden immateriële schade vergoedt tot een bedrag van € 1.393;
- -
-
veroordeelt verweerder respectievelijk de Staat (de Minister van Justitie en Veiligheid) in de proceskosten van eiseres elk voor een bedrag van € 393;
- -
-
draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 338 aan eiseres te vergoeden.”
Het door belanghebbende tegen deze uitspraak van de rechtbank ingestelde hoger beroep is bij het Hof ingekomen op 12 februari 2021 en is aangevuld bij brief van 12 april 2021. De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
De inspecteur heeft een nader stuk met dagtekening 4 april 2022 ingediend. Belanghebbende heeft een nader stuk met dagtekening 8 april 2022 ingediend. Op 14 april 2022 heeft het Hof een pleitnota van belanghebbende ontvangen.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 19 april 2022. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat met deze uitspraak wordt meegezonden.
2 Feiten
De rechtbank heeft de feiten als volgt vastgesteld.
“1. Eiseres is opgericht op 10 juli 2006. De heer [ naam 2] (de CEO) is sinds de oprichting een van de bestuurders (de “CEO”) van eiseres. De vader van de CEO, [naam 3] , is middellijk aandeelhouder van eiseres. In de perioden in geding zijn volgens het Handelsregister bij de Kamer van Koophandel “niet uitvoerend bestuurders” [naam 4] en [naam 5] (periode tot 20 oktober 2014), [naam 6] (periode 20 oktober 2014 tot 28 april 2015) en [naam 7] (vanaf 28 april 2015).
2. Eiseres verricht vermogensbeheerdiensten aan afnemers in [gebied A] en [gebied B] . In dit kader heeft zij in 2006 en 2007 overeenkomsten gesloten met drie [instellingen] voor het beheer van aanzienlijke bedragen aan vermogen. De omzet van eiseres bestaat bijna geheel uit omzet vanwege deze overeenkomsten. Daarnaast heeft zij kleinere klanten van wie zij het vermogen beheert.
3. In 2013 heeft het Openbaar Ministerie kenbaar gemaakt dat een strafrechtelijk onderzoek is ingesteld naar eiseres en de CEO. Eiseres wordt verdacht van valsheid in geschrifte en witwassen. Als gevolg daarvan wordt zij ook verdacht van het indienen van onjuiste aangiften in de vennootschapsbelasting. De CEO wordt verdacht van het feitelijk leidinggeven aan dan wel medeplegen van de valsheid in geschrifte en het witwassen door eiseres, en als gevolg daarvan van het indienen van onjuiste aangiften in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen. De verdenkingen van valsheid in geschrifte zijn inmiddels deels komen te vervallen. Er zijn nog geen dagvaardingen uitgereikt.
4. [bedrijf 2] verzorgt in opdracht en voor rekening van eiseres de juridische bijstand van de tegen de CEO ingestelde strafrechtelijke procedure. De juridische bijstand van eiseres is door een andere advocaat verzorgd. Ter zake van de dienstverlening door [bedrijf 2] zijn facturen (de facturen) uitgereikt aan eiseres, welke eiseres ook heeft voldaan. De op de facturen vermelde omzetbelasting heeft zij bij haar aangiften omzetbelasting op grond van artikel 15 van de Wet op de omzetbelasting 1968 (Wet OB) in aftrek gebracht.
5. Eiseres heeft een negatieve aangifte ingediend over het tijdvak juli 2015. Naar aanleiding daarvan heeft verweerder aan eiseres een vragenbrief gestuurd. Naar aanleiding van de daarop volgende correspondentie heeft verweerder de in aftrek gebrachte omzetbelasting ter zake van de facturen gecorrigeerd. Dit heeft geresulteerd in de in geschil zijnde teruggaafbeschikkingen en naheffingsaanslagen.”
Nu de hiervoor vermelde feiten door partijen op zichzelf niet zijn bestreden zal ook het Hof daarvan uitgaan. Het Hof voegt de volgende feiten toe.
Het bezwaar tegen de onder 1.1 opgenomen teruggaafbeschikkingen richt zich tegen niet ingewilligde verzoeken om teruggaaf van omzetbelasting van totaal € 115.564, als volgt verdeeld over de tijdvakken:
tijdvak afgewezen bedrag teruggaaf
juli 2015 € 7.556
september 2015 € 4.963
oktober 2015 € 8.667
november 2015 € 6.245
december 2015 € 10.420
januari 2016 € 12.282
maart 2016 € 10.704
april 2016 € 6.538
mei 2016 € 9.370
juni 2016 € 10.825
juli 2016 € 11.320
augustus 2016 € 14.095
september 2016 € 2.579
Tot de stukken van het geding behoort een e-mail van een medewerker van de verzekeringsmaatschappij ( [bedrijf 3] ) aan [bedrijf 2] waarin het volgende is vermeld:
“Ten aanzien van de verweerskosten van de heer [ naam 2] zijn wij echter, geheel coulancehalve en sans prejudice, bereid een uitzondering te maken en deze kosten wel voor vergoeding in aanmerking te laten komen.”
3 Geschil in hoger beroep
In geschil is evenals bij de rechtbank of belanghebbende recht heeft op aftrek van de op de facturen van [bedrijf 2] vermelde omzetbelasting
Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden welke zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken. Voor hetgeen zij daaraan ter zitting hebben toegevoegd, wordt verwezen naar het van het verhandelde ter zitting opgemaakte proces-verbaal.