Gerechtshof Amsterdam, 31-05-2022, ECLI:NL:GHAMS:2022:1685, 21/00455 tot en met 21/00457
Gerechtshof Amsterdam, 31-05-2022, ECLI:NL:GHAMS:2022:1685, 21/00455 tot en met 21/00457
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof Amsterdam
- Datum uitspraak
- 31 mei 2022
- Datum publicatie
- 7 december 2022
- Formele relaties
- Cassatie: ECLI:NL:HR:2024:285
- Zaaknummer
- 21/00455 tot en met 21/00457
- Relevante informatie
- Art. 7:900 BW BES Boek 7
Inhoudsindicatie
Navorderingsaanslagen IB/PVV voor de jaren 2014, 2015 en 2016; vaststellingsovereenkomst; omvang van het fiscaal compromis; belanghebbende voert aan dat de door hem overgelegde berichten onderdeel zijn van het compromis; het Hof acht het buiten redelijke twijfel verheven dat deze berichten niet daadwerkelijk door de inspecteur zijn verzonden aan belanghebbende.
Uitspraak
kenmerken 21/00455 tot en met 21/00457
31 mei 2022
uitspraak van de vijfde meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
[X] , woonachtig te [Z] , belanghebbende,
tegen de uitspraak van 18 mei 2021 in de zaken met kenmerken HAA 20/2604 tot en met HAA 20/2606 van de rechtbank Noord-Holland (hierna: de rechtbank) in het geding tussen
belanghebbende
en
de inspecteur van de Belastingdienst, de inspecteur.
1 Ontstaan en loop van het geding
De inspecteur heeft aan belanghebbende met dagtekening 7 oktober 2017 voor het jaar 2014 een navorderingsaanslag inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (hierna: IB/PVV) opgelegd, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 53.941 en een belastbaar inkomen uit aanmerkelijk belang van € 20.212.
De inspecteur heeft aan belanghebbende met dagtekening 9 februari 2018 voor het jaar 2015 een aanslag IB/PVV opgelegd, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 45.216.
De inspecteur heeft aan belanghebbende met dagtekening 28 april 2018 voor het jaar 2016 een aanslag IB/PVV opgelegd, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 72.808.
Belanghebbende heeft bezwaar gemaakt tegen de bovenstaande (navorderings)aanslagen. De inspecteur heeft bij uitspraken op bezwaar (alle gedateerd 13 maart 2020) de navorderingsaanslag voor het jaar 2014 verminderd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 19.941 en een belastbaar inkomen uit aanmerkelijk belang van € 10.000, de aanslagen voor het jaar 2015 en 2016 verminderd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 11.216 respectievelijk € 38.808.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraken op bezwaar beroep ingesteld. In de uitspraak van 18 mei 2021 heeft de rechtbank het beroep ongegrond verklaard.
Het tegen deze uitspraak door belanghebbende ingestelde hoger beroep is bij het Hof ingekomen op 25 juni 2021 en is nader aangevuld bij brief van 7 september 2021. De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
Belanghebbende heeft op 30 april 2022 een nader stuk ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 11 mei 2022. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat met deze uitspraak wordt meegezonden.
2 Feiten
De rechtbank heeft de volgende feiten vastgesteld (in de uitspraak van de rechtbank is belanghebbende aangeduid als ‘eiser’ en de inspecteur als ‘verweerder’):
“Feiten
1. Eiser en zijn echtgenote wonen op het adres [adres] te [Z] .
2. Op 5 september 2013 heeft eiser [stichting] (de stichting) opgericht. Bij de oprichting van de stichting worden blijkens de slotverklaring van de oprichtingsakte twee bestuurders benoemd, te weten de echtgenote (als voorzitter) en eiser (als secretaris/penningmeester).
3. Eveneens op 5 september 2013 heeft de stichting de aandelen van [A B.V.] ( [A B.V.] ) gekocht. De aandelen in [A B.V.] werden daarvóór gehouden door [B B.V.] , een vennootschap waarvan eiser de enig aandeelhouder en directeur was.
4. Tot het dossier behoort een uittreksel van de Kamer van Koophandel van [A B.V.] . Daarin zijn de volgende gegevens vermeld:
“Activiteiten [code] Organisatieadviesbureaus […]
Werkzame personen 0
Bezoekadres [adres] […]
E-mailadres [e-mailadres X] […] Enig aandeelhouder
Naam [stichting]
Bezoekadres [adres] […] [Z] […] Enig aandeelhouder sedert 05-09-2013 (datum registratie: 11-09-2013)
Bestuurder
Naam [stichting] ”
5. Tot het dossier behoort een machtiging van 9 maart 2014 met de volgende tekst:
“Hierbij machtig ik als bestuurder van de [stichting] , de heer [X] [eiser], tot alleen zelfstandigbevoegd namens de [stichting] voor het leggen van verbintenissen en overeenkomsten.[handtekening][echtgenote] , voorzitter [stichting] ”
6. Op 6 mei 2015 start verweerder een boekenonderzoek bij [A B.V.] naar aanleiding van een verzoek om teruggaaf van omzetbelasting. Dit onderzoek is afgerond op 3 augustus 2017. Het onderzoek gaf verweerder aanleiding tot het opleggen aan eiser van de navorderingsaanslag ib/pvv over het jaar 2014 en de aanslagen ib/pvv voor de jaren 2015 en 2016 (ook wel: de aanslagen).
7. Bij de aanslagen zijn voor zover relevant de volgende correcties ten opzichte van de door eiser ingediende aangiften ib/pvv aangebracht. In elk jaar een loon uit tegenwoordige dienstbetrekking van € 44.000 en voor het jaar 2014 ook reguliere voordelen uit aanmerkelijk belang ten bedrage van € 20.212.
8. In de bezwaarfase is overleg gevoerd tussen eiser (in de beginfase ook via zijn toenmalige gemachtigde) en verweerder. In 2020 voert eiser zelf de gesprekken met verweerder, in de persoon van [inspecteur C] ( [inspecteur C] ).
9. Bij e-mail van 18 februari 2020 om 08:49 uur schrijft [inspecteur C] aan eiser:
“Geachte heer [X] ,
Zoals gistermiddag besproken stuur ik u hierbij een kort overzicht van mijn constateringen
[…]
Ter voorkoming van een mogelijke beroepsprocedure wil ik kijken of we deze bezwaarschriften via een compromis alsnog kunnen afhandelen. Ik verzoek u daarom mij een compromisvoorstel te doen wat mogelijk voor beide partijen acceptabel zal zijn.
Zoals u weet ga ik de dienst op zeer korte termijn verlaten en wil ik proberen dit voor mijn vertrek nog af te ronden. Indien het niet lukt om tot overeenstemming te komen zal ik de bezwaarschriften overdragen aan een collega die de verdere afhandeling van deze bezwaarschriften zal verzorgen.
Zoals afgesproken hoor ik uiterlijk donderdag 20 februari van u wat u voorstel is.”
10. Bij e-mail van 25 februari 2020 om 10:59 uur schrijft [inspecteur C] aan eiser:
“Geachte heer [X] ,
Na onze bespreking van gistermiddag kan ik u het volgende voorstel doen voor de afhandeling van uw bezwaarschriften IB 2014 t/m 2016:De correctie box 2 in 2014 zal worden beperkt tot € 10.000 en de correctie gebruikelijk loon zal voor de jaren 2014 t/m 2016 worden beperkt tot € 10.000 p/j.
Dat betekent dat de belastbare inkomens zullen worden vastgesteld op:
2014 € 19.941 (box 1) en € 10.000 (box 2)2015 € 11.216 (box 1)2016 € 38.808 (box 1)
Dit voorstel is éénmalig en daarover valt niet te “onderhandelen”. Dit voorstel is tevens specifiek voor de afhandeling van deze drie jaren en hieraan kunnen geen rechten worden ontleend voor andere jaren.Indien u hiermee akkoord gaat verzoek ik u mij dit via een antwoord op deze mail te laten weten. Ik zal de bezwaarschriften conform bovenstaande gegevens afhandelen.
Indien u niet akkoord kunt gaan met bovenstaande voorstel zal ik uw dossier overdragen aan een collega. Zoals u namelijk weet ga ik de belastingdienst per 1-3-2020 verlaten.”
11. Bij e-mail van 25 februari 2020 om 13:17 uur schrijft eiser aan [inspecteur C] :
“Geachte heer [inspecteur C] ,
Ik ga akkoord met uw voorstel.
En met dank voor uw bereidheid deze lastige complexe zaak zo op te lossen en een gang naar de rechter te voorkomen.”
12. De bezwaarschriften worden conform de e-mail van 25 februari 2020 afgehandeld.
13. Op 21 maart 2020 dient eiser een herziene aangifte ib/pvv voor het jaar 2016 in waarbij hij een ondernemingsverlies van € 38.012 claimt.
14. Tot het dossier behoort correspondentie uit 2018 tussen eiser en [inspecteur C] . Op 9 november 2018 stuurt [inspecteur C] een e-mail aan eiser met een compromisvoorstel voor de afhandeling van een geschil ter voorkoming van een mogelijke rechtszaak. Eiser handelde daar als fiscaal vertegenwoordiger van [D] ( [D] ). Dit compromisvoorstel is vastgelegd in een schriftelijke vaststellingsovereenkomst, die eveneens tot het dossier behoort. In deze vaststellingsovereenkomst is een bepaling opgenomen waarbij [D] verklaart dat zij ter zake van wat is overeengekomen geen gebruik zal maken van het recht van bezwaar en beroep.”
Partijen hebben de feitenvaststelling niet betwist. Het Hof gaat voor de beslechting van het geschil daarom ook uit van deze feiten. Hieraan voegt het Hof nog de volgende feiten toe.
Bij zijn beroepschrift heeft belanghebbende een e-mail van 4 oktober 2019, 14:28 van [inspecteur C] aan hem overgelegd. Hierin is voor zover van belang opgenomen:
“Hierbij bevestig ik de afspraak om de bezwaarschriften IB 2014 t/m 2016 op woensdag 16 oktober 2019 om 13:30 uur op uw bedrijfsadres (…) met elkaar te bespreken.
.Zoals u weet moet IB 2014 redelijk snel afgehandeld worden.”
In de hogerberoepsfase is er telefonisch contact geweest tussen de (toenmalige) gemachtigde van belanghebbende (mr. [E] ) en de inspecteur. Hierin is onder meer de e-mailcorrespondentie tussen [inspecteur C] en belanghebbende aan de orde geweest.
Door de inspecteur is, voor zover van belang, het volgende bericht (dat de inspecteur van de toenmalige gemachtigde had verkregen) als bijlage bij het in hoger beroep ingediende verweerschrift opgenomen:
“Van: [inspecteur C] @belastingdienst.nl
Verzonden: dinsdag 25 februari 2020 12:17
Aan: [e-mailadres X] (…)
Onderwerp: Voorstel afhandeling bezwaarschriften IB 2014 t/m 2016
Geachte heer [X] ,
Na onze telefonische bespreking van zojuist kan ik u het volgende toevoegen bij het voorstel doen voor de afhandeling van uw bezwaarschriften IB 2014 t/m 2016.
De invordering van IB 2014 is niet meer mogelijk, het bezwaar moet wel worden afgehandeld.
IB 2015 en 2016 worden conform het voorstel afgehandeld.
Indien u niet akkoord kunt gaan met bovenstaande voorstel zal ik uw dossier overdragen aan een collega. Het voorstel komt daarmee te vervallen en u moet dan opnieuw en van voren af aan met een collega de bezwaarschriften tot afhandeling brengen. (…)”
De e-mailadressen op voormeld bericht stemmen overeen met de e-mailadressen op de onder 10 en 11 van de rechtbankuitspraak opgenomen e-mailberichten van [inspecteur C] en belanghebbende.
De inspecteur is bij de ICT-afdeling van de Belastingdienst nagegaan of het in 2.4. genoemde bericht daadwerkelijk is verzonden door [inspecteur C] aan belanghebbende. De ICT-afdeling heeft de inspecteur het volgende bericht: “Op 25 februari 2020 is er maar 1 mail verzonden vanaf [inspecteur C] @belastingdienst.nl naar [e-mailadres X] ”.
In het bericht is bij de “results” één bericht opgenomen van 25 februari, 10:59:06.
Tevens heeft de inspecteur bij de afdeling invordering nagevraagd of uit de systemen (of anderszins) volgt dat er afspraken zijn over de (niet)-invordering van de aanslag IB/PVV 2014 van belanghebbende. Deze afdeling heeft de inspecteur, voor zover van belang, het volgende bericht: “Ik kan niets vinden wat naar enige toezegging verwijst. Zeker niet wat betreft het jaar 2014.(…) Alle systemen die wij gebruiken heb ik gecheckt.(…)”
3 Geschil in hoger beroep
Ook in hoger beroep is in geschil of een fiscaal compromis tot stand is gekomen waaraan belanghebbende is gebonden. Daarbij spitst in hoger beroep het geschil zich toe op de vraag of het onder 2.4. opgenomen bericht onderdeel is van het compromis.
Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden die door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken.