Home

Gerechtshof Amsterdam, 12-07-2022, ECLI:NL:GHAMS:2022:2169, 21/00453

Gerechtshof Amsterdam, 12-07-2022, ECLI:NL:GHAMS:2022:2169, 21/00453

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Datum uitspraak
12 juli 2022
Datum publicatie
12 april 2023
ECLI
ECLI:NL:GHAMS:2022:2169
Zaaknummer
21/00453
Relevante informatie
Algemene wet inzake rijksbelastingen [Tekst geldig vanaf 01-01-2024 tot 01-01-2025] art. 26a, Art. 8:1 Awb, Art. 8 Iw 1990, Art. 231 Gemw

Inhoudsindicatie

Het Hof vernietigt de uitspraak van de rechtbank op de ambtshalve door hem bijgebrachte grond en verklaart het beroep niet-ontvankelijk. X was niet gerechtigd om een rechtsmiddel in te stellen tegen de uitspraak op bezwaar die niet aan hem gericht was. Het Hof vernietigt op de ambtshalve door hem bijgebrachte grond ook de nevenbeslissingen van de rechtbank.

Uitspraak

kenmerk 21/00453

12 juli 2022

uitspraak van de vijfde meervoudige belastingkamer

op het hoger beroep van

[X] , woonachtig te [Z] , (hierna: [X] ),

(gemachtigde: mr. D.A.N. Bartels; hierna: de gemachtigde)

tegen de uitspraak van 12 mei 2021 in de zaak met kenmerk AMS 19/6066 van de rechtbank Amsterdam (hierna: de rechtbank) in het geding tussen

[X]

en

de heffingsambtenaar van de gemeente [Z] , de heffingsambtenaar.

1 Ontstaan en loop van het geding

1.1.

De heffingsambtenaar heeft bij beschikking van 31 januari 2018 aan [A] B.V. (hierna: de vennootschap) een aanslag rioolheffing eigenaren voor de onroerende zaak [adres] , te [Z] (hierna: de woning) voor het belastingjaar 2017 (hierna: de aanslag) opgelegd.

1.2.

De heffingsambtenaar heeft het tegen de aanslag gerichte bezwaar in zijn uitspraak van 25 oktober 2019 ongegrond verklaard en de aanslag gehandhaafd.

1.3.

Het tegen deze uitspraak gerichte beroepschrift is op 13 november 2019 ingekomen bij de rechtbank die daarop in haar uitspraak van 12 mei 2021 het volgende heeft beslist:

De rechtbank:

- verklaart het beroep ongegrond;

- veroordeelt de heffingsambtenaar tot het betalen van een schadevergoeding aan [X] tot een bedrag van € 1.500,-;

- veroordeelt de heffingsambtenaar in de proceskosten van [X] tot een bedrag van € 534,-;

- draagt de heffingsambtenaar op het betaalde griffierecht van € 47,- aan [X] te vergoeden.”

1.4.

Het door [X] tegen de uitspraak van de rechtbank ingestelde hoger beroep heeft het Hof ontvangen op 23 juni 2021 en is nader gemotiveerd op 2 augustus 2021. De heffingsambtenaar heeft een verweerschrift ingediend.

1.5.

Op 9 juni 2022 is een door [X] ingediend nader stuk bij het Hof ingekomen. Dit stuk is in afschrift verstrekt aan de heffingsambtenaar.

1.6.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 22 juni 2022. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat met deze uitspraak wordt meegezonden.

2 Feiten

Het Hof ziet aanleiding de feiten zelfstandig vast te stellen.

2.1.

In het bezwaarschrift staat voor zover van belang het volgende vermeld:

“Hierdoor wordt namens opdrachtgever(s) c.q. belanghebbend(n) tijdig bezwaar aangetekend tegen het in kopie aangehechte (aanslag-/beschikkings)biljet te name van (de niet-bestaande vennootschap) [A] B.V., vertegenwoordigd door [X] met nummer [nummer] . (…) De volmacht is in kopie aangehecht.”

2.2.

In de aan het bezwaarschrift aangehechte volmacht gedateerd 19 oktober 2017 is onder andere vermeld:

“Deze volmacht wordt door mij verstrekt en ondertekend om [de gemachtigde] (..) de mogelijkheid én toestemming te geven om voor de belangen op te komen van alle door mij gecontroleerde rechtspersonen (…) en van mijzelf, ondergetekende (…)”

De volmacht is ondertekend door [X] .

2.3.

In het beroepschrift staat voor zover van belang het volgende vermeld:

“Namens belanghebbende, ultimo [X] , zie verder het volledige procesdossier terzake de bezwaarprocedure, wordt hierdoor tijdig beroep ingesteld tegen de (GEANONOMISEERDE!) uitspraak van de gemeente [Z] d.d. 25 oktober jl. welke kwestie aldaar bekend is onder nummer [nummer] .”

2.4.

De in eerste aanleg door de gemachtigde ingebrachte volmacht is gedateerd 24 juni 2019 en bevat eveneens de hierboven in 2.2 vermelde tekst uit de volmacht van 19 oktober 2017, en is ondertekend door [X] .

2.5.

De gemachtigde heeft ter zitting van het Hof onder andere het volgende verklaard:

“De vennootschap [A] B.V. was onderdeel van het [B] -concern, een concern onder leiding van [X] . Ik ben al jaren gemachtigde voor de lokale heffingen van de heer [X] en de vennootschappen van het [B] -concern die onder zijn leiding staan. Inmiddels bestaat [A] B.V. niet meer. Deze is een jaar of twaalf geleden opgeheven. Deze vennootschap had wel de juridische eigendom van de woning, maar de economische eigendom van de woning is toen overgedragen aan [X] (voor 52,5%), zijn broer (20%) en zijn zus (27,5%). In dit geding ben ik namens [X] in privé in bezwaar, beroep en hoger beroep gegaan. Niet namens [A] B.V. en ook niet namens [X] als vertegenwoordiger van een vennootschap.”

2.6.

De heffingsambtenaar heeft ter zitting van het Hof onder andere het volgende verklaard:

“Ik heb de aanslag gericht aan de vennootschap. Wij gebruiken het Kadaster als bron. De vennootschap staat ingeschreven in het Kadaster als de juridisch eigenaar van de woning. Daaruit leid ik af dat deze ook de juridisch eigenaar is. Ik dien de aanslag dan ook aan de vennootschap op te leggen. De gemachtigde vertelt nu dat verschillende personen economische eigendom van de woning hebben. Dan is de vennootschap dus nog immer de juridisch eigenaar van de woning. Ons is daarbij niets bekend van de overdracht van de economische eigendom en de gemachtigde heeft daar ook nimmer enig bewijs van aangedragen.

(…)

Het bezwaar heb ik opgevat als een bezwaar van de vennootschap. Ik heb mijn uitspraak op bezwaar ook aan de vennootschap gericht, niet aan [X] . Ik adresseer die aan de heer Bartels die het bezwaar indiende en al jaar en dag voor de vennootschap optreedt.”

3 Geschil in hoger beroep

3.1.

In hoger beroep ziet het Hof zich eerst gesteld voor de vraag of [X] ontvankelijk is in zijn beroep. Voorts is in geschil of de aanslag terecht en tot het juiste bedrag is opgelegd en of [X] recht heeft op vergoeding van immateriële schade vanwege overschrijding van de redelijke termijn voor de berechting van het geschil.

3.2.

Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden welke door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken. Voor hetgeen zij daaraan ter zitting hebben toegevoegd wordt verwezen naar het van het verhandelde ter zitting opgemaakte proces-verbaal.

4 Beoordeling van het geschil

6 Kosten

7 Beslissing