Gerechtshof Amsterdam, 20-09-2022, ECLI:NL:GHAMS:2022:2760, 21/00363
Gerechtshof Amsterdam, 20-09-2022, ECLI:NL:GHAMS:2022:2760, 21/00363
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof Amsterdam
- Datum uitspraak
- 20 september 2022
- Datum publicatie
- 29 september 2022
- Annotator
- Zaaknummer
- 21/00363
Inhoudsindicatie
Bpm. Er is geen sprake van een situatie als bedoeld in artikel 110 VWEU. De auto kan niet worden aangemerkt als een product van de overige lidstaten.
Uitspraak
Kenmerk 21/00363
20 september 2022
uitspraak van de tweede meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
[X] , wonende te [Z] , belanghebbende,
(gemachtigde: mr. S.M. Bothof)
tegen de uitspraak in de zaak met kenmerk HAA 20/5135 van de rechtbank Noord-Holland (hierna: de rechtbank) in het geding tussen
belanghebbende
en
de inspecteur van de Belastingdienst, de inspecteur.
1 Ontstaan en loop van het geding
Belanghebbende heeft in mei 2019 een bedrag van € 4.626 aan belasting van personenauto’s en motorrijwielen (hierna: bpm) op aangifte voldaan ter zake van de registratie van een [merk] .
De inspecteur heeft met dagtekening 12 februari 2020 aan belanghebbende
een naheffingsaanslag bpm opgelegd van € 7.609, vermeerderd met een bedrag van € 16 aan belastingrente.
Na tegen de hiervoor gemelde naheffingsaanslag door belanghebbende gemaakt bezwaar heeft de inspecteur bij uitspraak op bezwaar van 18 augustus 2020 de naheffingsaanslag verminderd tot € 4.023 en de beschikking belastingrente verminderd tot € 8.
Belanghebbende heeft daartegen beroep ingesteld. Bij uitspraak van 16 april 2021 heeft de rechtbank het beroep ongegrond verklaard.
Het tegen deze uitspraak door belanghebbende ingestelde hoger beroep is bij het Hof ingekomen op 20 mei 2021 en aangevuld bij brief van 22 juni 2021. De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
Van de inspecteur is op 25 augustus 2022 een nader stuk ontvangen. Hiervan is een afschrift aan de wederpartij verstrekt.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 6 september 2022. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat met deze uitspraak wordt meegezonden.
2 Feiten
De rechtbank heeft de volgende feiten vastgesteld (in de uitspraak van de rechtbank worden belanghebbende en de inspecteur aangeduid als ‘eiser’ respectievelijk ‘verweerder’):
“Feiten
1. Eiser heeft aangifte BPM gedaan voor een [merk] (hierna: de auto). De auto is oorspronkelijk geproduceerd in Duitsland en geproduceerd voor de Canadese markt. Het betreft een benzineauto. De auto is naar Nederland geïmporteerd en op 3 mei 2019 geregistreerd in het Nederlandse kentekenregister.
2. Voor de berekening van de BPM heeft eiser in de aangifte gebruikgemaakt van een taxatierapport. Daarin is uitgegaan van een CO2-uitstoot van 283 gram per kilometer.”
Nu de hiervoor vermelde feiten door partijen op zichzelf niet zijn bestreden zal ook het Hof daarvan uitgaan.
3 Geschil in hoger beroep
In hoger beroep is in geschil of de naheffingsaanslag dient te worden verminderd. Meer in het bijzonder houdt partijen verdeeld of belanghebbende met vrucht een beroep kan doen op het bepaalde in artikel 110 VWEU en, zo ja, of het bepaalde in dit artikel met zich brengt (1) dat voor de berekening van de bruto-bpm dient te worden uitgegaan van een lagere CO2-uitstoot en (2) dat voor de bepaling van de in artikel 10 Wet bpm bedoelde vermindering (afschrijving) dient te worden uitgegaan van een hogere nieuwprijs en een lagere handelsinkoopwaarde (en dus een hogere afschrijving), zoals belanghebbende stelt, maar de inspecteur betwist.
Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden welke door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken. Voor hetgeen zij daaraan ter zitting hebben toegevoegd wordt verwezen naar het van het verhandelde ter zitting opgemaakte proces-verbaal.