Gerechtshof Amsterdam, 28-07-2022, ECLI:NL:GHAMS:2022:2788, 21/00250 en 21/00251
Gerechtshof Amsterdam, 28-07-2022, ECLI:NL:GHAMS:2022:2788, 21/00250 en 21/00251
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof Amsterdam
- Datum uitspraak
- 28 juli 2022
- Datum publicatie
- 28 september 2022
- Formele relaties
- Eerste aanleg: ECLI:NL:RBNHO:2021:2251, Bekrachtiging/bevestiging
- Cassatie: ECLI:NL:HR:2023:994
- Zaaknummer
- 21/00250 en 21/00251
- Relevante informatie
- Art. 3.81 Wet IB 2001, Art. 12a lid 1 Wet LB, Art. 67e lid 1 AWR
Inhoudsindicatie
Navorderingsaanslag IB/PVV en boetebeschikking. Gebruikelijkloonregeling.
Uitspraak
kenmerken 21/00250 en 21/00251
28 juli 2022
uitspraak van de vierde meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
[belanghebbende] , wonende te [woonplaats] , belanghebbende,
tegen de uitspraak van 19 februari 2021 in de zaak met kenmerken HAA 19/3004 en HAA 19/5007 van de rechtbank Noord-Holland (hierna: de rechtbank) in het geding tussen
belanghebbende
en
de inspecteur van de Belastingdienst, de inspecteur.
1 Ontstaan en loop van het geding
De inspecteur heeft aan belanghebbende met dagtekening 15 januari 2019 voor het jaar 2015 een navorderingsaanslag IB/PVV (hierna: de navorderingsaanslag IB/PVV 2015) opgelegd, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 63.493. Bij gelijktijdig genomen beschikking is een vergrijpboete van € 8.856 opgelegd.
Nadat belanghebbende tegen de navorderingsaanslag IB/PVV 2015 en boetebeschikking bezwaar heeft gemaakt, heeft de inspecteur bij uitspraak op bezwaar van 10 oktober 2019 de navorderingsaanslag IB/PVV 2015 gehandhaafd en de vergrijpboete verminderd tot € 7.500.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak op bezwaar beroep ingesteld.
Bij uitspraak van 19 februari 2021 (in de uitspraak is ook een beslissing opgenomen over de navorderingsaanslag IB/PVV 2014) heeft de rechtbank als volgt beslist (in deze uitspraak wordt belanghebbende aangeduid als ‘eiser’ en de inspecteur als ‘verweerder’):
“De rechtbank:
- -
-
verklaart beide beroepen gegrond;
- -
-
(…)
- -
-
vernietigt de uitspraak op bezwaar voor het jaar 2015 uitsluitend voor wat betreft de boete;
- -
-
(…)
- -
-
vermindert de boete voor het jaar 2015 tot een bedrag van € 4.500 en bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde gedeelte van de uitspraak op bezwaar;
- -
-
veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 15,62, en
- -
-
draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 47 aan eiser te vergoeden.”
Het tegen deze uitspraak door belanghebbende ingestelde hoger beroep (het hoger beroep ziet enkel op de navorderingsaanslag IB/PVV 2015 en de daarbij opgelegde boetebeschikking) is bij het Hof ingekomen op 25 maart 2021. De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 19 juli 2022. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat met deze uitspraak wordt meegezonden.
2 Feiten
De rechtbank heeft - voor zover in hoger beroep van belang - de volgende feiten vastgesteld:
“Feiten
1. In 2014 en 2015 is eiser gehuwd met [A] en woont in [woonplaats] .
2. Eiser heeft een bouwkundig adviesbureau met de naam [B] als eenmanszaak ingeschreven in het handelsregister. Sinds halverwege 2012 is met deze eenmanszaak geen omzet meer behaald.Op 9 december 2013 heeft eiser [C] B.V. (de BV) opgericht. Eiser is enig aandeelhouder en directeur van de BV. Er zijn verder geen werknemers in dienst bij de BV.
(…)
5. Tot het dossier in de zaak over 2015 behoort een niet-ondertekende versie van het contract (‘service agreement’) dat is overeengekomen tussen [D] SA ( [D] ) [E] en de BV. Het contract ziet op de vijfmaandsperiode van 1 maart 2015 tot en met 31 juli 2015. De overeengekomen arbeidsbeloning bedraagt € 410 per werkdag met een maximum van € 45.100 voor werkzaamheden uit te voeren in [F] als ‘construction manager’. Daarnaast zijn met [D] verschillende kostenvergoedingen overeengekomen.
6. Tot het dossier van de zaak over 2015 behoort een rekeningoverzicht van een rekening van de BV die in 2015 werd aangehouden bij een Nederlandse bank. Op die rekening zijn in de periode van maart tot in november 2015 geldbedragen tot een totaalsom van € 88.043 ontvangen van [D] .
Datum |
bedrag in hele € |
3-3-2015 |
6.205 |
2-4-2015 |
10.150 |
5-5-2015 |
3.379 |
19-5-2015 |
9.192 |
18-6-2015 |
4.190 |
3-7-2015 |
8.415 |
17-7-2015 |
5.830 |
3-8-2015 |
8.685 |
18-8-2015 |
5.625 |
2-9-2015 |
4.950 |
22-9-2015 |
10.733 |
2-10-2015 |
4.715 |
21-10-2015 |
5.564 |
19-11-2015 |
410 |
Totaal |
88.043 |
7. In 2015 had eiser de beschikking over een auto van de BV.
8. (…) Op 20 maart 2016 heeft eiser aangifte ib/pvv 2015 gedaan en daarin uitsluitend een UWV-uitkering van € 19.493 opgegeven. Verweerder heeft de aanslagen vastgesteld conform deze aangiften. Er was in beide jaren na verrekening van de ingehouden loonheffingen zo een klein bedrag aan ib/pvv verschuldigd dat het bedrag van de aanslagen op nihil werd vastgesteld.
9. In 2017 heeft verweerder een boekenonderzoek ingesteld bij zowel eiser als bij de BV naar onder meer de door eiser ingediende aangiften ib/pvv over de jaren 2014 en 2015. Het rapport van dat onderzoek is op 30 november 2018 definitief gemaakt (het boekenonderzoek). Bij dat boekenonderzoek is door eiser het arbeidscontract overgelegd en bij het onderzoek naar belastingheffing van de BV is de ‘service agreement’ verstrekt.
10. Naar aanleiding van het boekenonderzoek zijn de onderhavige navorderingsaanslagen en beschikkingen vastgesteld.
(…)
15. Ter zake van het jaar 2015 gaat het in beroep om een inkomenscorrectie van € 44.000 vanwege in aanmerking te nemen gebruikelijk loon voor werkzaamheden die eiser voor zijn BV heeft verricht en om de vergrijpboete die door verweerder is opgelegd vanwege het verwijt dat het aan opzet te wijten is dat de aanslag tot een te laag bedrag is vastgesteld.”
Nu de hiervoor vermelde feiten door partijen op zichzelf niet zijn bestreden zal ook het Hof daarvan uitgaan. In aanvulling hierop stelt het Hof de volgende feiten vast.
Tot de gedingstukken behoort een rekeningoverzicht van een rekening van belanghebbende die hij in 2014 en 2015 heeft aangehouden bij een bank in [G] . Desgevraagd ter zitting van het Hof heeft belanghebbende verklaard dat hij nog steeds beschikt over een rekening bij een buitenlandse bank ( [H] Bank gevestigd op een van de Britse eilanden; zo verklaarde belanghebbende).
3 Geschil in hoger beroep
In hoger beroep is in geschil of de navorderingsaanslag IB/PVV 2015 en de daarbij opgelegde vergrijpboete terecht en tot de juiste bedragen zijn opgelegd. Daarbij spitst het geschil zich toe op de (mogelijke) toepassing van artikel 12a Wet op de loonbelasting 1964 - hierna: Wet LB 1964 - (de gebruikelijk loonregeling) en op de vraag of de door belanghebbende gestelde financiële omstandigheden nopen de boete (verder) te verminderen.
Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden welke door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken. Voor hetgeen zij daaraan ter zitting hebben toegevoegd wordt verwezen naar het van het verhandelde ter zitting opgemaakte proces-verbaal.