Home

Gerechtshof Amsterdam, 18-08-2022, ECLI:NL:GHAMS:2022:2801, 21/001149

Gerechtshof Amsterdam, 18-08-2022, ECLI:NL:GHAMS:2022:2801, 21/001149

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Datum uitspraak
18 augustus 2022
Datum publicatie
5 oktober 2022
ECLI
ECLI:NL:GHAMS:2022:2801
Formele relaties
Zaaknummer
21/001149
Relevante informatie
Art. 7:15 AWB, Art. 7:28 AWB, Art. 8:75 AWB

Inhoudsindicatie

Hoogte proceskostenvergoeding bezwaarfase; dwangsom

Uitspraak

kenmerk 21/01149

18 augustus 2022

uitspraak van de tweede meervoudige belastingkamer

op het hoger beroep van

[X] , wonende te [Z] , belanghebbende,

(gemachtigde: [Y] )

tegen de uitspraak van 29 juli 2021 in de zaak met kenmerk HAA 20/1666 van de rechtbank Noord-Holland (hierna: de rechtbank) in het geding tussen

belanghebbende

en

de heffingsambtenaar van de gemeente [Z], de heffingsambtenaar.

1 Ontstaan en loop van het geding

1.1.

De heffingsambtenaar heeft op 15 augustus 2019 aan belanghebbende een naheffingsaanslag parkeerbelasting opgelegd. Belanghebbende heeft daartegen bezwaar gemaakt.

1.2.

Belanghebbende heeft bij brief van 2 januari 2020, door de heffingsambtenaar ontvangen op 3 januari 2020, de heffingsambtenaar in gebreke gesteld in verband met het nog niet beslissen op het bezwaar en daarbij aanspraak gemaakt – in het geval niet binnen 14 dagen alsnog wordt beslist – op een dwangsom.

1.3.

De heffingsambtenaar heeft bij uitspraak op bezwaar van 23 januari 2020 het bezwaar gegrond verklaard en de naheffingsaanslag vernietigd. Voorts is een proceskostenvergoeding toegekend ten bedrage van € 130,50.

1.4.

Belanghebbende heeft hiertegen op 4 maart 2020 beroep ingesteld.

1.5.

Belanghebbende heeft de heffingsambtenaar bij brief van 5 maart 2020, ontvangen op 6 maart 2020, verzocht de verbeurde dwangsom vast te stellen.

1.6.

De heffingsambtenaar heeft bij brief van 11 maart 2020 het verzoek om een dwangsom afgewezen (hierna: de dwangsombeschikking).

1.7.

De rechtbank heeft het beroep in haar uitspraak van 29 juli 2021 ongegrond verklaard.

1.8.

Het door belanghebbende tegen deze uitspraak van de rechtbank ingestelde hoger beroep is bij het Hof ingekomen op 12 september 2021 en aangevuld bij brief van 15 november 2021. De heffingsambtenaar heeft een verweerschrift ingediend.

1.8.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 21 juni 2022. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat met deze uitspraak wordt meegezonden.

2 Feiten

2.1.

De rechtbank heeft de volgende feiten vastgesteld (in de uitspraak van de rechtbank worden belanghebbende en de heffingsambtenaar aangeduid als ‘eiser’ respectievelijk ‘verweerder’):


“1. Bij brief van 9 januari 2020 heeft verweerder eiser uitgenodigd voor een telefonisch te houden hoorzitting op 14 januari 2020. In deze uitnodiging heeft verweerder aangegeven dat de termijn voor het afhandelen van het bezwaarschrift wordt opgeschort indien de hoorzitting niet op die datum kon plaatsvinden.

2. Bij mailbericht van 16 januari 2020 heeft eiser verweerder voorgesteld het hoorgesprek te laten plaatsvinden op 22 of 23 januari 2020. In reactie hierop heeft verweerder eiser uitgenodigd voor een telefonisch te houden hoorzitting op 23 januari 2020 om 10.00 uur. Op dat tijdstip heeft de hoorzitting plaatsgevonden, waarna verweerder eveneens op 23 januari 2020 uitspraak op het bezwaar heeft gedaan.”

Nu de hiervoor vermelde feiten door partijen op zichzelf niet zijn bestreden, zal ook het Hof daarvan uitgaan. Het Hof voegt daaraan nog het volgende toe.

2.2.

In het proces-verbaal van het verhandelde ter zitting van de rechtbank is onder meer de volgende verklaring van de heffingsambtenaar opgenomen:

“Voor wat betreft de proceskostenvergoeding in bezwaar denk ik dat een kwart of maximaal een half als factor eerder op zijn plaats is dan het volle punt dat eiser voorstaat. Voor wat betreft de beroepsfase refereer ik mij.”

3 Geschil in hoger beroep

3.1.

Evenals bij de rechtbank is in hoger beroep in geschil (i) de hoogte van de door de heffingsambtenaar bij de uitspraak op bezwaar toegekende proceskostenvergoeding en (ii) de verschuldigdheid van een dwangsom in verband met het niet tijdig doen van uitspraak op bezwaar.

3.2.

Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden die door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken. Voor hetgeen zij daaraan ter zitting van het Hof hebben toegevoegd wordt verwezen naar het van het verhandelde ter zitting opgemaakte proces-verbaal.

4 Overwegingen van de rechtbank

5 Beoordeling van het geschil

6 Kosten

7 Beslissing