Gerechtshof Amsterdam, 13-10-2022, ECLI:NL:GHAMS:2022:2935, 21/01723 tot en met 21/01726
Gerechtshof Amsterdam, 13-10-2022, ECLI:NL:GHAMS:2022:2935, 21/01723 tot en met 21/01726
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof Amsterdam
- Datum uitspraak
- 13 oktober 2022
- Datum publicatie
- 19 oktober 2022
- Formele relaties
- Cassatie: ECLI:NL:HR:2023:845
- Zaaknummer
- 21/01723 tot en met 21/01726
- Relevante informatie
- Art. 6.13 Wet IB 2001, Art. 2 Uitv reg IB 2001, Art. 8.14a Wet IB 2001, Art. 3.111 Wet IB 2001, Art. 2.14 Wet IB 2001
Inhoudsindicatie
Aftrek van uitgaven voor levensonderhoud van kinderen.
Uitspraak
Kenmerken 21/01723 tot en met 21/01726
13 oktober 2022
uitspraak van de vijfde meervoudige belastingkamer
op de hoger beroepen van
[X] , wonende te [Z] , belanghebbende,
(gemachtigde: [A] )
tegen de uitspraak van 4 oktober 2021 in de zaken met kenmerken HAA 20/2421 tot en met HAA 20/2424 van de rechtbank Noord-Holland (hierna: de rechtbank) in het geding tussen
belanghebbende
en
de inspecteur van de Belastingdienst, de inspecteur.
1 Ontstaan en loop van het geding
De inspecteur heeft met dagtekening 16 december 2017 aan belanghebbende voor het jaar 2012 een navorderingsaanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (hierna: IB/PVV) opgelegd, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van
€ 26.950. Voorts is bij beschikking een bedrag van € 457 aan belastingrente in rekening gebracht.
De inspecteur heeft met dagtekening 3 maart 2018 aan belanghebbende voor het jaar 2013 een navorderingsaanslag IB/PVV opgelegd berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 26.678. Voorts is bij beschikking een bedrag van € 402 aan belastingrente in rekening gebracht.
De inspecteur heeft met dagtekening 3 maart 2018 aan belanghebbende voor het jaar 2014 een navorderingsaanslag IB/PVV opgelegd berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 20.433. Voorts is bij beschikking een bedrag van € 312 aan belastingrente in rekening gebracht.
De inspecteur heeft met dagtekening 14 april 2018 aan belanghebbende voor het jaar 2015 een aanslag IB/PVV opgelegd berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 29.438. Voorts is bij beschikking een bedrag van € 212 aan belastingrente in rekening gebracht.
Belanghebbende heeft bezwaar gemaakt tegen de bovenstaande (navorderings)aanslagen. De inspecteur heeft bij uitspraken op bezwaar van 19 maart 2020 de (navorderings)aanslagen en rentebeschikkingen gehandhaafd.
Belanghebbende heeft daartegen beroep bij de rechtbank ingesteld. De rechtbank heeft in haar uitspraak van 4 oktober 2021 daarop het volgende beslist (in de uitspraak van de rechtbank wordt belanghebbende aangeduid als ‘eiser’ en de inspecteur als ‘verweerder’):
“De rechtbank:
- verklaart de beroepen ongegrond;
- veroordeelt verweerder tot vergoeding van immateriële schade tot een bedrag van
€ 1.905;
- veroordeelt de Staat (de Minister van Justitie en Veiligheid) tot vergoeding van immateriële schade tot een bedrag van € 95;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 561;
- veroordeelt de Staat (de Minister van Justitie en Veiligheid) in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 561;
- draagt verweerder op de helft van het betaalde griffierecht, zijnde een bedrag van € 24, aan eiser te vergoeden;
- draagt de Staat (de Minister van Justitie en Veiligheid) op de helft van het betaalde griffierecht, zijnde een bedrag van € 24, aan eiser te vergoeden.”
Het tegen deze uitspraak door belanghebbende ingestelde hoger beroep is bij het Hof ingekomen op 16 november 2021 en aangevuld bij brief van 13 december 2021. De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
Het Hof heeft op 10 juni 2022 en 1 juli 2022 nadere stukken van belanghebbende ontvangen. Op 24 juni 2022 heeft het Hof een nader stuk van de inspecteur ontvangen. Van deze nadere stukken is een afschrift aan de wederpartij verstrekt.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 14 september 2022. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat met deze uitspraak wordt meegezonden.
2 Feiten
De rechtbank heeft de volgende feiten vastgesteld:
“Feiten
Alle jaren
1. Eiser woont in de onderhavige jaren op het adres van [A-straat] te [Z] . Eiser is ongehuwd en woont alleen. Samen met [B] (hierna: de moeder) heeft hij een dochter, [C] (hierna: de dochter), die is geboren [in] 2007. De dochter is ingeschreven op het adres van de moeder, [B-straat] te [Z] . Beide ouders zijn belast met het ouderlijk gezag over de dochter.
2. Eiser maakte in de jaren 2012, 2013 en 2014 elke maand een bedrag van € 150 over naar een bankrekening op naam van de dochter. Bij de omschrijving staat vermeld: ‘levensonderhoud [de dochter]’.
3. Eiser heeft op 22 juli 2014 een garagebox gekocht met ondergrond en verder aanbehoren, gelegen aan de [C-straat] te [Z] . De koopprijs bedroeg € 38.000. Ter financiering van de koop van de garagebox heeft eiser een leningsovereenkomst afgesloten met de moeder. De leningsovereenkomst vermeldt dat de moeder € 36.000 aan eiser leent voor de aanschaf van de garagebox, dat de rente voor de hele looptijd van de lening 4% per jaar bedraagt en dat aflossing plaatsvindt door betaling van 180 gelijke termijnen van € 267,50.
2012
4. Eiser heeft op 29 april 2014 aangifte IB/PVV voor het jaar 2012 gedaan naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 25.770.
5. Met dagtekening 23 januari 2015 is een aanslag IB/PVV 2012 opgelegd, overeenkomstig de ingediende aangifte.
2013
6. Eiser heeft op 10 juni 2015 aangifte IB/PVV voor het jaar 2013 gedaan naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 25.378.
7. Met dagtekening 17 juli 2015 is een aanslag IB/PVV 2013 opgelegd, overeenkomstig de ingediende aangifte.
2014
8. Eiser heeft op 6 juni 2016 aangifte IB/PVV voor het jaar 2014 gedaan naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 18.656.
9. Met dagtekening 12 augustus 2016 is eerst een voorlopige aanslag IB/PVV 2014 opgelegd, gevolgd door een op 2 november 2016 opgelegde definitieve aanslag IB/PVV 2014. Zowel de voorlopige als de definitieve aanslag is opgelegd overeenkomstig de ingediende aangifte.
2015
10. Eiser heeft op 10 augustus 2016 aangifte IB/PVV voor het jaar 2015 gedaan naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 27.998.
11. Met dagtekening 7 oktober 2016 is een voorlopige aanslag IB/PVV 2015 opgelegd, overeenkomstig de ingediende aangifte.
Alle jaren
12. Per brief van 14 maart 2017 heeft verweerder vragen gesteld over de in de aangiften afgetrokken kosten. De vragen zijn gesteld naar aanleiding van een onderzoek naar het aangiftegedrag van de medewerkers van het kantoor van de gemachtigde van eiser.
13. Eiser heeft hier op 12 juli 2017 op gereageerd.
14. Verweerder heeft daarna nog een verzoek om informatie gestuurd. Ook hierop is door eiser gereageerd.
15. Met dagtekening 30 oktober 2017 heeft verweerder voor de jaren 2012, 2013 en 2014 een kennisgeving navorderingsaanslag verstuurd. De brieven vermelden dat er bij verweerder naar aanleiding van de nieuwe informatie twijfel is ontstaan over de juistheid van de opgelegde aanslagen voor die jaren en dat verweerder om die reden voornemens is voor elk jaar een navorderingsaanslag op te leggen. De brieven vermelden, voor zover van belang, het volgende:
“[2014:] Inkomen uit werk en woning (Box 1)
Eigen woning
Uit uw informatie blijkt dat u de lening eigen woning niet bij ons hebt aangemeld. Daarom hebt u geen recht op aftrek van de rente en de kosten voor deze lening eigen woning. De lening is een schuld in box 3. De rente en kosten voor deze lening, € 777, zijn niet aftrekbaar. Dit betekent dat het saldo van de eigen woning dat in de aangifte is berekend onjuist is. Ik ben daarom van plan op dit punt van de aangifte af te wijken met een bedrag van € 777.
[2012, 2013 en 2014:] Persoonsgebonden aftrek
Levensonderhoud kinderen jonger dan 21 jaar
In de aangifte hebt u € 1.180 [2012] / €1.300 [2013] / €1.000 [2014] afgetrokken voor uitgaven voor levensonderhoud van kinderen jonger dan 21 jaar. (…). Ik acht het niet aannemelijk dat het bedrag van € 150, dat u maandelijks stort op rekening (…), een noodzakelijke uitgave is voor levensonderhoud van kinderen jonger dan 21 jaar. Omdat u niet voldoende heeft aangetoond dat de uitgaven noodzakelijk waren voor het levensonderhoud van het kind heeft u geen recht op aftrek van uitgaven van levensonderhoud van kinderen jonger dan 21 jaar. Ik zal op dit punt van de aangifte afwijken met een bedrag van €1.180 [2012] / €1.300 [2013] / €1.000 [2014].
[2012, 2013 en 2014:] Heffingskortingen
Inkomensafhankelijke combinatiekorting
In de aangifte geeft u aan dat u in aanmerking komt voor de inkomensafhankelijke combinatiekorting. U krijgt de inkomensafhankelijke combinatiekorting als u onder andere aan een van de volgende voorwaarden voldoet:
(…)
- er staat gedurende ten minste zes maanden een kind dat, bij aanvang van het kalenderjaar, de leeftijd van 12 niet heeft bereikt en bij u staat ingeschreven in de basisregistratie personen óf, ingeval van co-ouderschap, het kind doorgaans drie dagen er week bij u verblijft.
Uit mijn informatie blijkt dat er geen kind jonger dan 12 jaar staat ingeschreven op uw woonadres. Ik sta dan ook op het standpunt dat u geen recht heeft op de inkomensafhankelijke combinatiekorting. Indien u van mening bent dat er sprake is van co-ouderschap wil ik u verzoeken om mij de relevante documenten toe te sturen waaruit dit blijkt.’’
16. Eveneens met dagtekening 30 oktober 2017 heeft verweerder voor het jaar 2015 een voornemen afwijking verstuurd. De brief vermeldt dat de aangifte IB/PVV 2015 is beoordeeld en dat verweerder van plan is van de aangifte af te wijken. De brief vermeldt verder, voor zover van belang, het volgende:
“Inkomen uit werk en woning (Box 1)
Eigen woning
Uit uw informatie blijkt dat u de lening eigen woning niet bij ons hebt aangemeld. Daarom hebt u geen recht op aftrek van de rente en de kosten voor deze lening eigen woning. De lening is een schuld in box 3. De rente en kosten voor deze lening, €1.440, zijn niet aftrekbaar. Dit betekent dat het saldo van de eigen woning dat in de aangifte is berekend onjuist is. Ik ben daarom van plan op dit punt van de aangifte af te wijken met een bedrag van €1.440.
Heffingskortingen
Inkomensafhankelijke combinatiekorting
In de aangifte geeft u aan dat u in aanmerking komt voor de inkomensafhankelijke combinatiekorting. U krijgt de inkomensafhankelijke combinatiekorting als u onder andere aan een van de volgende voorwaarden voldoet:
(…)
- er staat gedurende ten minste zes maanden een kind dat, bij aanvang van het kalenderjaar, de leeftijd van 12 niet heeft bereikt en bij u staat ingeschreven in de basisregistratie personen óf, ingeval van co-ouderschap, het kind doorgaans drie dagen per week bij u verblijft.
Uit mijn informatie blijkt dat er geen kind jonger dan 12 jaar staat ingeschreven op uw woonadres. Ik sta dan ook op het standpunt dat u geen recht heeft op de inkomensafhankelijke combinatiekorting. Indien u van mening bent dat er sprake is van een co-ouderschap wil ik u verzoeken om mij de relevante documenten toe te sturen waaruit dit blijkt.’’
17. Vervolgens zijn de onderhavige (navorderings)aanslagen opgelegd.
18. Eiser heeft hiertegen bezwaar gemaakt. Voor het jaar 2012 is dat, namens eiser, gedaan door [D] Advies belastingadviseurs. Het bezwaarschrift voor het jaar 2012 is door verweerder ontvangen op 18 januari 2018. Voor de jaren 2013, 2014 en 2015 is door de huidige gemachtigde, namens eiser, bezwaar gemaakt. Voor de jaren 2013 en 2014 is het bezwaarschrift door verweerder ontvangen op 22 maart 2018 en voor het jaar 2015 is het bezwaarschrift door verweerder ontvangen op 14 mei 2018.
19. Bij brieven van 2 september 2019 heeft verweerder, voor elk jaar afzonderlijk, zijn voornemen tot afwijzing van de ingediende bezwaren aan eiser kenbaar gemaakt. In de brieven is eiser in de gelegenheid gesteld te worden gehoord.
20. Van die gelegenheid heeft eiser gebruik gemaakt. Op 20 december 2019 heeft een hoorgesprek plaatsgevonden op het kantoor van de Belastingdienst. De gemachtigde van eiser was daarbij aanwezig. Tijdens het hoorgesprek zijn alle jaren (2012 tot en met 2015) besproken.
21. De gemachtigde heeft na het hoorgesprek, namelijk op 31 januari 2020, nog andere stukken opgestuurd naar verweerder.
22. Met dagtekening 19 maart 2020 heeft verweerder uitspraken op bezwaar gedaan waarbij de bezwaren ongegrond zijn verklaard.
23. Namens eiser heeft zijn gemachtigde hiertegen beroepen ingesteld. De (pro forma) beroepschriften zijn door de rechtbank ontvangen op 20 april 2020.”
Nu de hiervoor vermelde feiten door partijen op zichzelf niet zijn bestreden zal ook het Hof daarvan uitgaan.
3 Geschil in hoger beroep
Tussen partijen is in geschil of belanghebbende voor de jaren 2012, 2013 en 2014 recht heeft op aftrek van uitgaven voor levensonderhoud van kinderen. Voor de jaren 2014 en 2015 is voorts in geschil of belanghebbende recht heeft op de aftrek van rente en kosten ten aanzien van een door hem afgesloten lening. Tussen partijen is niet meer in geschil dat belanghebbende voor alle voornoemde jaren in aanmerking komt voor de inkomensafhankelijke combinatiekorting.