Gerechtshof Amsterdam, 06-10-2022, ECLI:NL:GHAMS:2022:3014, 22/00018
Gerechtshof Amsterdam, 06-10-2022, ECLI:NL:GHAMS:2022:3014, 22/00018
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof Amsterdam
- Datum uitspraak
- 6 oktober 2022
- Datum publicatie
- 26 oktober 2022
- Zaaknummer
- 22/00018
- Relevante informatie
- Art. 17 Wet WOZ, Art. 7:15 Awb
Inhoudsindicatie
IMSV; spanning en frustratie is geëindigd op het moment van het doen van uitspraak op bezwaar; einde redelijke termijn.
Uitspraak
kenmerk 22/00018
6 oktober 2022
uitspraak van de derde meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
de inspecteur van de Belastingdienst, de inspecteur,
tegen de uitspraak van 6 december 2021 in de zaak met kenmerk HAA 20/3113 van de rechtbank Noord-Holland (hierna: de rechtbank) in het geding tussen
[X] , woonachtig te [Z] , belanghebbende,
(gemachtigde: [Y] )
en
de inspecteur.
1 Ontstaan en loop van het geding
De inspecteur heeft aan belanghebbende met dagtekening 13 oktober 2018 voor het jaar 2014 een navorderingsaanslag inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (hierna: IB/PVV) opgelegd, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 65.960.
Belanghebbende heeft bij brief van 12 november 2018 bezwaar gemaakt tegen de bovenstaande navorderingsaanslag IB/PVV (hierna: de navorderingsaanslag). De inspecteur heeft bij uitspraak op bezwaar het bezwaar gegrond verklaard en de navorderingsaanslag verminderd.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak op bezwaar beroep ingesteld. Bij haar uitspraak van 6 december 2021 heeft de rechtbank het volgende beslist (in deze uitspraak is belanghebbende aangeduid als ‘eiser’ en de inspecteur als ‘verweerder’):
“Beslissing
De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- veroordeelt verweerder tot vergoeding van de immateriële schade van eiser tot een bedrag van € 1.385;
- veroordeelt de Staat (de Minister van Justitie en Veiligheid) tot vergoeding van de immateriële schade van eiser tot een bedrag van € 115;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 374;
- veroordeelt de Staat (de Minister van Justitie en Veiligheid) in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 374;
- draagt verweerder op de helft van het door eiser betaalde griffierecht, zijnde een bedrag van € 24 aan eiser te vergoeden;
- draagt de Staat (de minister van Justitie en Veiligheid) op de helft van het door eiser betaalde griffierecht, zijnde een bedrag van € 24 aan eiser te vergoeden.”
Het tegen deze uitspraak door de inspecteur ingestelde hoger beroep is bij het Hof ingekomen op 13 januari 2022 en is aangevuld bij brief van 11 februari 2022. Belanghebbende heeft een verweerschrift ingediend.
De inspecteur en belanghebbende hebben het Hof toestemming verleend tot het achterwege laten van een onderzoek ter zitting.
Het Hof heeft het onderzoek bij e-mail van 9 september 2022 gesloten en daarbij partijen meegedeeld dat op een termijn van zes weken schriftelijk uitspraak wordt gedaan.
2 Feiten
De rechtbank heeft de volgende feiten vastgesteld.
“Feiten
1. Eiser heeft op 28 februari 2018 digitale aangifte ib/pvv voor het jaar 2014 gedaan naar een verzamelinkomen van € 65.460. Daarbij heeft hij onder meer kosten levensonderhoud kinderen ten bedrage van € 1.290 in aftrek gebracht.
2. Verweerder heeft met dagtekening 2 november 2016 een definitieve aanslag ib/pvv 2014 opgelegd overeenkomstig de aangifte van eiser.
3. De gemachtigde van eiser was werkzaam bij [A] (hierna: [A] ). Verweerder is in 2015 begonnen aan een onderzoek dat in april 2015 leidde tot de conclusie dat er een verhoogd risico was op onjuistheden in de door [A] ingediende aangiften ib/pvv. Als gevolg hiervan is er een steekproef gedaan en zijn op 30 juni 2015 vragenbrieven verzonden in 173 zaken. Naar aanleiding van de resultaten van deze vragenbrieven is geconcludeerd dat het onderzoek moest worden uitgebreid en is besloten alle digitaal door [A] ingediende aangiften, waarbij de aftrekposten boven een bepaald bedrag uitkwamen te onderzoeken.
4. In het kader van het hiervoor vermelde onderzoek heeft verweerder eiser per brief met dagtekening 14 maart 2017 gevraagd om informatie over de door hem in aftrek gebrachte kosten voor levensonderhoud van kinderen en hypotheekrente bij de eigen woning in de aangifte ib/pvv 2014. Verweerder heeft op 13 juni 2017 een reactie van eiser ontvangen.
5. Verweerder heeft bij brief met dagtekening 29 januari 2018 aangekondigd een navorderingsaanslag op te leggen en daarbij de in aftrek gebrachte kosten voor levensonderhoud kinderen te corrigeren. De navorderingsaanslag ib/pvv 2014 is met dagtekening 25 september 2018 opgelegd naar een verzamelinkomen van € 65.960.
6. Verweerder heeft op 13 november 2018 een bezwaar tegen de navorderingsaanslag van eiser ontvangen. Eiser heeft daarbij verzocht om een proceskostenvergoeding.
7. Verweerder heeft bij brief met dagtekening 30 maart 2020 laten weten tegemoet te komen aan het bezwaar omdat de navorderingsaanslag in strijd met het correctiebeleid is opgelegd. Verweerder kent een kostenvergoeding voor bezwaar toe ten bedrage van € 261. Verweerder is bij het vaststellen van de kostenvergoeding op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht (hierna: Bpb) uitgegaan van 1 punt voor het indienen van het bezwaarschrift, met een waarde per punt van € 261 en een wegingsfactor ‘gemiddeld’ (factor 1). De uitspraak op bezwaar is op 16 april 2020 overeenkomstig de aangifte gedaan.”
Nu de hiervoor vermelde feiten door partijen op zichzelf niet zijn bestreden, zal ook het Hof daarvan uitgaan.
3 Geschil in hoger beroep
In hoger beroep is in geschil of de rechtbank terecht de inspecteur heeft veroordeeld tot het betalen van een vergoeding van immateriële schade aan belanghebbende, alsmede tot vergoeding van bedragen aan proceskosten en door belanghebbende betaald griffierecht.