Gerechtshof Amsterdam, 29-11-2022, ECLI:NL:GHAMS:2022:3424, 21/00389
Gerechtshof Amsterdam, 29-11-2022, ECLI:NL:GHAMS:2022:3424, 21/00389
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof Amsterdam
- Datum uitspraak
- 29 november 2022
- Datum publicatie
- 7 december 2022
- Zaaknummer
- 21/00389
- Relevante informatie
- Art. 16 AWR
Inhoudsindicatie
Het geschil in hoger beroep is beperkt tot de hoogte van de vergoeding van immateriële schade die de rechtbank aan belanghebbende heeft toegekend wegens overschrijding van de redelijke termijn.
Uitspraak
Kenmerk 21/00389
29 november 2022
uitspraak van de vierde meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
de inspecteur van de Belastingdienst, de inspecteur
tegen de uitspraak van 22 april 2021 in de zaak met kenmerk HAA 20/1321 van de rechtbank Noord-Holland (hierna: de rechtbank) in het geding tussen
[X] , wonende te [Z] , belanghebbende,
gemachtigde: [de gemachtigde ] (hierna: de gemachtigde),
en
de inspecteur.
1 Ontstaan en loop van het geding
De inspecteur heeft met dagtekening 23 december 2017 aan belanghebbende navorderingsaanslagen inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (hierna: ib/pvv) opgelegd voor het jaar 2013.
De navorderingsaanslag heeft de inspecteur in bezwaar gehandhaafd.
Nadat belanghebbende beroep had ingesteld, heeft de inspecteur belanghebbende ervan verwittigd dat de navorderingsaanslag wordt vernietigd, hetgeen bij beschikking van 17 juli 2020 is gebeurd. Belanghebbende heeft daarop het beroep niet ingetrokken.
De rechtbank heeft vervolgens als volgt beslist op het beroep van belanghebbende (in de uitspraak van de rechtbank wordt belanghebbende aangeduid als ‘eiseres’ en de inspecteur als ‘verweerder’):
“Beslissing
De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- veroordeelt verweerder tot vergoeding van de immateriële schade van eiseres tot een bedrag van €500;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 444; en
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 48 aan eiseres te vergoeden.”
Het door de inspecteur tegen die uitspraak ingestelde hoger beroep is bij het Hof ingekomen op 2 juni 2021. Bij brief van 30 juni 2021 heeft de inspecteur de gronden aangevuld. Belanghebbende heeft een verweerschrift ingediend.
Belanghebbende heeft een nader stuk met dagtekening 3 november 2022 ingediend. Een afschrift daarvan is aan de inspecteur verstrekt.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 15 november 2022, gelijktijdig met het onderzoek in de zaken met kenmerken 21/00387 en 21/00388 van de fiscale partner van belanghebbende. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat met deze uitspraak wordt meegezonden.
2 Feiten
De navorderingsaanslag is opgelegd op de grond dat bij het vaststellen van de primitieve aanslag ib/pvv voor het jaar 2013, conform de door belanghebbende ingediende aangifte, een te hoog bedrag aan persoonsgebonden aftrek in aanmerking is genomen. Meer bepaald gaat het over het bedrag van de uitgaven voor specifieke zorgkosten. Op dezelfde grond is aan de fiscale partner van belanghebbende een navorderingsaanslag opgelegd voor het jaar 2013, en tevens het jaar 2015. De te betalen bedragen, als vermeld op de aanslagbiljetten, zijn € 83 (jaar 2013 voor belanghebbende), € 199 en € 294 (jaar 2013 respectievelijk jaar 2015 voor de fiscale partner van belanghebbende).
De controle van de aangiften van belanghebbende en haar fiscale partner is aangevangen met een vragenbrief van 17 maart 2014. Deze vragenbrief, met de vermelding ‘1043’ in het kenmerk, is aan belanghebbende en haar fiscale partner gestuurd, omdat de gemachtigde van belanghebbende en haar fiscale partner van systeemfraude werd verdacht en deze de aangiften had gedaan.
Bij brief van 19 januari 2018 heeft de gemachtigde bezwaar gemaakt tegen zowel de aan belanghebbende als de aan haar fiscale partner opgelegde navorderingsaanslagen. Dit bezwaarschrift heeft de inspecteur op 23 januari 2018 ontvangen. De gronden van de drie bezwaren heeft de gemachtigde bij brief van 21 maart 2018 aangevuld.
De gemachtigde heeft ook telkens in één geschrift namens zowel belanghebbende als haar fiscale partner beroep bij de rechtbank ingesteld en de gronden daarvan aangevuld.
De aan belanghebbende en haar fiscale partner opgelegde navorderingsaanslagen heeft de inspecteur op 17 juli 2020 vernietigd met als reden dat zij in strijd met het correctiebeleid van de Belastingdienst zijn opgelegd.
3 Geschil in hoger beroep
Het geschil in hoger beroep is beperkt tot de hoogte van de vergoeding van immateriële schade die de rechtbank aan belanghebbende heeft toegekend wegens overschrijding van de redelijke termijn.
De inspecteur voert meer bepaald aan dat belanghebbende en haar fiscale partner over hetzelfde belastinggeschil hebben geprocedeerd en dat van het gezamenlijke procederen een matigende invloed uitgaat op de spanning en frustratie die wordt ondervonden door een te lang durende procedure. Ten onrechte heeft de rechtbank daarom de schadevergoeding van € 500, die in beginsel past bij de geconstateerde overschrijding van de redelijke termijn, niet gematigd. De inspecteur staat een matiging met 50% voor.
Belanghebbende bestrijdt een matigende invloed op de ondervonden spanning en frustratie. Daarnaast moet haars inziens worden meegewogen dat zij en haar fiscale partner betrokken zijn geraakt in ‘project 1043’ doordat hun gemachtigde van systeemfraude werd verdacht, en voorts dat zij in verband daarmee brief van de Belastingdienst met dagtekening 14 maart 2017 hebben ontvangen die zij als onaangenaam hebben ervaren.