Gerechtshof Amsterdam, 13-12-2022, ECLI:NL:GHAMS:2022:3730, 21/460
Gerechtshof Amsterdam, 13-12-2022, ECLI:NL:GHAMS:2022:3730, 21/460
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof Amsterdam
- Datum uitspraak
- 13 december 2022
- Datum publicatie
- 18 januari 2023
- Zaaknummer
- 21/460
- Relevante informatie
- Art. 7:2 Awb, Art. 7:15 Awb, Art. 7:28 Awb, Art. 4:81 Awb, Art. 3:4 Awb, Art. 2 BPB
Inhoudsindicatie
Het Hof bevestigt de uitspraak van de rechtbank. Belanghebbende heeft geen recht op een hogere proceskostenvergoeding en van handelen in strijd met het verbod van willekeur is geen sprake.
Uitspraak
kenmerk 21/00460
13 december 2022
uitspraak van de derde meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
[X] , woonachtig te [Z] , belanghebbende,
(gemachtigde: J.A. Klaver)
tegen de uitspraak van 20 mei 2021 in de zaak met kenmerk HAA 20/1520 van de rechtbank Noord-Holland (hierna: de rechtbank) in het geding tussen
belanghebbende
en
de ontvanger van de Belastingdienst/Centrale Administratieve Processen, de ontvanger.
1 Ontstaan en loop van het geding
De ontvanger heeft aan belanghebbende met dagtekening 23 juli 2019 ten aanzien van de betaling van de navorderingsaanslagen inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (IB/PVV) over de jaren 2012, 2013 en 2014 voor ieder jaar aanmaningen verzonden en daarbij telkens – bij afzonderlijke beschikkingen – een bedrag van € 16 aan aanmaningskosten in rekening gebracht.
Belanghebbende heeft tegen de aanmaningskosten in één geschrift bezwaar gemaakt. De ontvanger heeft de bezwaren bij uitspraak van 17 januari 2020 gegrond verklaard en de aanmaningskosten op nihil gesteld. Daarnaast heeft de ontvanger € 63,50 aan kostenvergoeding voor de bezwaarfase toegekend.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak op bezwaar beroep ingesteld. In haar uitspraak van 20 mei 2021 heeft de rechtbank als volgt beslist (in de uitspraak van de rechtbank wordt belanghebbende aangeduid als ‘eiser’ en de ontvanger als ‘verweerder’):
“De rechtbank:
- -
-
verklaart het beroep gegrond;
- -
-
vernietigt de uitspraak op bezwaar voor zover betrekking hebben op de daarbij vastgestelde hoogte van de proceskostenvergoeding;
- -
-
stelt de proceskostenvergoeding voor de bezwaarfase vast op een bedrag van € 65,25 en bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van de vernietigde uitspraak;
- -
-
veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 534;
- -
-
draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 48 aan eiser te vergoeden.”
Het tegen deze uitspraak door belanghebbende ingestelde hoger beroep is bij het Hof
ingekomen op 30 juni 2021 en aangevuld bij brief van 15 juli 2021. De ontvanger heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 9 november 2022. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat met deze uitspraak wordt meegezonden.
2 Feiten
De rechtbank heeft de volgende feiten vastgesteld:
“1.1 Verweerder heeft aan eiser voor de jaren 2012 tot en met 2014 met dagtekening
28 oktober 2017 navordertingsaanslagen IB/PVV opgelegd, met te betalen bedragen van
€ 1.308 respectievelijk € 990 en € 1.141.
Eiser heeft tegen de ongegrondverklaring van zijn tegen de navorderingsaanslagen gerichte bezwaren met dagtekening 22 juli 2019, beroep ingesteld. Tevens heeft eiser verzocht om uitstel van betaling. Dit verzoek is door verweerder ontvangen op 23 juli 2019.
Verweerder heeft met dagtekening 23 juli 2019 eiser aangemaand de belastingschulden te voldoen en daarbij drie maal € 16 aan aanmaningskosten in rekening gebracht.
Verweerder heeft 31 juli 2019 een bezwaar van eiser tegen de aanmaningskosten ontvangen. Eiser heeft daarbij verzocht om een proceskostenvergoeding.
Verweerder heeft bij het bestreden besluit de totale aanmaningskosten van € 48 verminderd tot nihil. Verweerder heeft het bezwaar gegrond verklaard en daarbij afgezien van een hoorgesprek omdat aan het bezwaar tegemoet wordt gekomen. Verweerder heeft tevens beslist op het door eiser gedane verzoek hem een proceskostenvergoeding toe te kennen.
Bij brief van 28 februari 2020 heeft eiser beroep ingesteld tegen de uitspraak op bezwaar van 17 januari 2020.”
Nu de hiervoor vermelde feiten door partijen op zichzelf niet zijn bestreden, zal ook het Hof daarvan uitgaan. Het Hof voegt hier nog de volgende feiten aan toe.
De gemachtigde van belanghebbende heeft zijn bezwaarschrift tegen de onder 1.1 vermelde aanmaningskosten als volgt gemotiveerd:
“(…) dat ondergetekende namens cliënt tegen deze navorderingsaanslagen [over 2012, 2013 en 2014] bezwaar heeft gemaakt en tevens om uitstel van betaling heeft gevraagd;
dat de inspecteur deze bezwaarschriften heeft afgewezen, waardoor ondergetekende genoodzaakt was beroep aan te tekenen;
dat ondergetekende u over deze beroepschriften en het gevraagde uitstel voor betaling in kennis heeft gesteld;
dat deze aanmaningen en de daarin opgenomen kosten niet in stand kunnen blijven.”
De ontvanger heeft gelijktijdig met de uitspraak op bezwaar, bij brief van 17 januari 2020, zijn beslissing op het verzoek tot vergoeding van de in bezwaar gemaakte kosten als volgt toegelicht:
“[Belanghebbende] heeft recht op onderstaande forfaitaire vergoeding voor het inschakelen van rechtsbijstand.
Indienen van het bezwaar: € 254,00
Wegingsfactor van dit bezwaar zeer lichte: 0,25*
€ 63,50
De wegingsfactor is afhankelijk van het relatieve gewicht van de zaak. Daarbij wordt de complexiteit van de zaak beoordeeld. De onrechtmatigheid van de aanmaningskosten was zeer eenvoudig vast te stellen, gezien de omstandigheid dat u beroep heeft ingediend tegen de uitspraak op bezwaar van de inspecteur en heeft verzocht om uitstel van betaling. De aanmaningskosten zijn om die reden onterecht. Er speelde in deze bezwaarprocedure geen ander punt dat zou moeten leiden tot een zwaardere weging.
Om die reden ben ik van mening dat het een zeer lichte zaak betreft. In dat geval wordt de wegingsfactor vastgesteld op 0,25. (…)”
Belanghebbende heeft als bijlage bij zijn hogerberoepschrift een aantal beslissingen overgelegd van de ontvanger van de Belastingdienst/Landelijk Incassocentrum en van de ontvanger van de Belastingdienst/Midden en Kleinbedrijf, waarin een kostenvergoeding met wegingsfactor 1 is toegekend voor de bezwaarfase.
3 Geschil in hoger beroep
In geschil is de hoogte van de door de ontvanger toe te kennen kostenvergoeding.