Home

Gerechtshof Amsterdam, 13-12-2022, ECLI:NL:GHAMS:2022:3800, 22/00309

Gerechtshof Amsterdam, 13-12-2022, ECLI:NL:GHAMS:2022:3800, 22/00309

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Datum uitspraak
13 december 2022
Datum publicatie
15 februari 2023
ECLI
ECLI:NL:GHAMS:2022:3800
Formele relaties
Zaaknummer
22/00309
Relevante informatie
Art. 29 WA, Art. 32 WA, Art. 62 WA, Art. 2 WA

Inhoudsindicatie

Douanerecht. Kwalificeert het ingevoerde product als het in artikel 29 van de Wet op de accijns genoemde tabaksfabrikaat "rooktabak"?

Uitspraak

kenmerk 22/00309

13 december 2022

uitspraak van de meervoudige douanekamer

op het hoger beroep van

de inspecteur van de Belastingdienst/Douane, de inspecteur,

alsmede op het incidenteel hoger beroep van

[belanghebbende] , gevestigd te [vestigingsplaats] (Estland), belanghebbende,

gemachtigde: mr. J.A. Biermasz (Ploum)

tegen de uitspraak van 29 maart 2022 in de zaak met kenmerk HAA 19/20 van de rechtbank Noord-Holland (hierna: de rechtbank) in het geding tussen

belanghebbende

en

de inspecteur.

1 Ontstaan en loop van het geding

1.1.

De inspecteur heeft met dagtekening 22 november 2017 aan belanghebbende een uitnodiging tot betaling (hierna: de utb) uitgereikt voor een bedrag van € 1.592.962,50 aan accijns.

1.2.

Belanghebbende heeft tezamen met [bedrijf 1] (hierna: [bedrijf 1] ), gevestigd te Rotterdam, bezwaar gemaakt tegen de utb. De inspecteur heeft bij uitspraak van 2 april 2018 het gezamenlijke bezwaar afgewezen.

1.3.

Belanghebbende en [bedrijf 1] hebben gezamenlijk beroep ingesteld tegen de uitspraak op bezwaar. De rechtbank heeft het gezamenlijke beroep na het onderzoek ter zitting gesplitst, waarbij het beroep van belanghebbende het kenmerk HAA 19/20 heeft behouden en aan het beroep van [bedrijf 1] het kenmerk HAA 21/3744 is toegekend.

1.4.

De rechtbank heeft bij uitspraak van 29 maart 2022 als volgt op het beroep van belanghebbende beslist (in de uitspraak van de rechtbank wordt belanghebbende aangeduid als ‘eiseres’ en de inspecteur als ‘verweerder’):

“De rechtbank:

- verklaart het beroep gegrond;

- vernietigt de uitspraak op bezwaar van 2 april 2018 voor zover die betrekking heeft op eiseres;

- vernietigt de utb van 22 november 2017;

- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres ten bedrage van € 2.435,50;

- bepaalt dat verweerder de griffierechten ad € 338 aan eiseres vergoed.”

1.5.

Het tegen deze uitspraak door de inspecteur ingestelde hoger beroep is bij het Hof ingekomen op 9 mei 2022 en bij brief van 31 mei 2022 nader gemotiveerd. Belanghebbende heeft een verweerschrift ingediend en tevens voorwaardelijk incidenteel hoger beroep ingesteld. De inspecteur heeft bij brief van 8 augustus 2022 op het incidenteel hoger beroep gereageerd.

1.6.

Belanghebbende heeft op 4 november 2022 een nader stuk ingediend. Een afschrift hiervan is aan de inspecteur verstrekt.

1.7.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 15 november 2022. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat met deze uitspraak wordt meegezonden.

2 Feiten

2.1.

De rechtbank heeft de volgende feiten vastgesteld:

Feiten

1. Op 9 maart 2017 heeft [bedrijf 1] als direct vertegenwoordiger van eiseres een aangifte tot plaatsing onder de douaneregeling “in het vrije verkeer brengen” gedaan voor 16.050 kilo (= netto massa) van een goed met als omschrijving “Afvallen van tabak. [#] ”. In vak 33 van de aangifte is vermeld: GN-code 2401 3000. Land van oorsprong is Bangladesh.

2. Verweerder heeft op 10 maart 2017 een (fysieke) controle uitgevoerd op de goederen. De goederen lagen op dat moment in de loods van [bedrijf 2] . Bij de controle zijn monsters van het aangegeven goed genomen. De vertegenwoordiger van [bedrijf 2] ter plaatse is schriftelijk akkoord gegaan met de wijze van monsterneming en de grootte van de genomen monsters. De monsters zijn vervolgens ingezonden aan het Douane Laboratorium. De goederen zijn op 14 maart 2017 vrijgegeven om hun bestemming te vervolgen.

3. Op 13 april 2017 heeft het Douane Laboratorium zijn advies met betrekking tot de uitslag monsteronderzoek uitgebracht. Op 24 mei 2017 heeft verweerder de uitslag van het monsteronderzoek medegedeeld aan [bedrijf 1] . Mede naar aanleiding van een op verzoek van eiseres uitgevoerde zeeftest heeft het Douane Laboratorium op 27 juli 20217 aanvullend advies uitgebracht. Deze aanvullende uitslag vervangt blijkens dit advies het rapport van

13 april 2017, dat daarmee is komen te vervallen.

In de uitslag van het monsteronderzoek van het Douane Laboratorium van 27 juli 2017 staat vermeld dat het monster bestaat uit bruin, gedroogd, plantaardig materiaal met tabaksgeur dat bestaat uit kleine stukjes. Verder staat vermeld dat het materiaal onder andere nicotine en neophytadiene bevat en dat de aanwezigheid van glycerol en andere bestanddelen van tabakssaus niet zijn aangetoond. Uit het microscopisch beeld komt naar voren dat het product de microscopische kenmerken bevat van tabak. Voorts is te lezen dat ‘sigaretten die gemaakt zijn met dit product goed rookbaar zijn met behulp van de rookmachine van het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (hierna: het RIVM)’ en dat de rooktest is uitgevoerd conform de procedure beschreven in de toelichting van post 2403, bijlage A. Tevens staat naar aanleiding van de bevindingen van de zeeftest die het Douane Laboratorium heeft uitgevoerd, vermeld dat de deeltjesgrootte van de tabak goed vergelijkbaar is met de tabak in Marlboro sigaretten. In zijn beschouwing ten aanzien van de indeling van de Gecombineerde Nomenclatuur (GN) concludeert het Douane Laboratorium dat het product bestaat uit tabak en dat het zonder verdere behandeling rookbaar is. Op grond van bijlage A van de EU-toelichting op post 2403 kan dit product aangemerkt worden als rooktabak, aldus het Douane Laboratorium. In zijn beschouwing ten aanzien van de Wet op de Accijns (hierna: WA) geeft hij aan dat de tabak geschikt is om te worden gerookt en kan worden aangemerkt als rooktabak. Het product voldoet aan artikel 32 van de WA. Het Douane Laboratorium heeft geadviseerd de goederen in te delen onder GN-code 2403 1990. Op 31 augustus 2017 heeft verweerder de resultaten van de zeeftest medegedeeld aan de gemachtigde van eiseres en [bedrijf 1] .

4. Verweerder heeft met inachtneming van de uitslag van het onderzoek van het Douane Laboratorium de utb uitgereikt.”

2.2.

Nu de hiervoor vermelde feiten door partijen op zichzelf niet zijn bestreden zal ook het Hof daarvan uitgaan.

3 Geschil in hoger beroep

3.1.

Evenals bij de rechtbank is in hoger beroep tussen partijen in geschil of de utb terecht aan belanghebbende is uitgereikt. Meer in het bijzonder houdt partijen verdeeld of het ingevoerde product kwalificeert als het in artikel 29 van de Wet op de accijns (hierna ook: WA) genoemde tabaksfabricaat “rooktabak”. Belanghebbende betoogt in dit verband, zowel in verweer op het hoger beroep van de inspecteur als in (voorwaardelijk) incidenteel hoger beroep, dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat het product voldoet aan de in artikel 32 WA gegeven definitie van rooktabak.

3.2.

Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden welke door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken. Voor hetgeen zij daaraan ter zitting hebben toegevoegd wordt verwezen naar het van het verhandelde ter zitting opgemaakte proces-verbaal.

4 Het oordeel van de rechtbank

5 Wettelijk kader

6 Beoordeling van het geschil in hoger beroep

7 Kosten

8 Beslissing