Home

Gerechtshof Amsterdam, 27-12-2022, ECLI:NL:GHAMS:2022:3834, 21/01780

Gerechtshof Amsterdam, 27-12-2022, ECLI:NL:GHAMS:2022:3834, 21/01780

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Datum uitspraak
27 december 2022
Datum publicatie
29 maart 2023
ECLI
ECLI:NL:GHAMS:2022:3834
Zaaknummer
21/01780
Relevante informatie
Art. 22 WOZ, Art. 3 BPB

Inhoudsindicatie

Wet WOZ. Het Hof stelt de proceskostenvergoeding voor beroep opnieuw vast.

Uitspraak

kenmerk 21/01780

27 december 2022

uitspraak van de tweede meervoudige belastingkamer

op het hoger beroep van

[belanghebbende] , te Amsterdam, belanghebbende,

(gemachtigde: mr. D.A.N. Bartels)

tegen de uitspraak van 24 november 2021 in de zaak met kenmerk AMS 20/3494 van de rechtbank Amsterdam (hierna: de rechtbank) in het geding tussen

belanghebbende

en

de heffingsambtenaar van de gemeente Amsterdam, de heffingsambtenaar,

en

de Staat, de Minister van Justitie en Veiligheid te Den Haag, de Minister,

op het verzoek van belanghebbende tot het toekennen van een vergoeding van immateriële schade.

1 Ontstaan en loop van het geding

1.1.

De heffingsambtenaar heeft bij beschikkingen met dagtekening 28 februari 2019 krachtens artikel 22 van de Wet waardering onroerende zaken de waarden van de volgende onroerende zaken, alle te Amsterdam, voor het kalenderjaar 2019 en naar de waardepeildatum 1 januari 2018 als volgt vastgesteld:

Object (adres in Amsterdam)

WOZ-waarde

[adres 1]

€ 182.000

[adres 2]

€ 276.000

[adres 3]

€ 276.000

[adres 4]

€ 182.000

1.2.

De daartegen door belanghebbende gemaakte bezwaren heeft de inspecteur bij in één geschrift verenigde uitspraken op bezwaar van 21 oktober 2019 afgewezen.

1.3.

Belanghebbende heeft tegen de uitspraken op bezwaar beroep ingesteld.

Bij bovengenoemde uitspraak van 24 november 2021 heeft de rechtbank als volgt op het beroep beslist:

“De rechtbank:

-

verklaart het beroep ongegrond;

-

veroordeelt de heffingsambtenaar tot betaling aan [belanghebbende] van:

-

een immateriële schadevergoeding tot een bedrag van € 125,-;

-

vergoeding van de proceskosten van [belanghebbende] tot een bedrag van € 66,75;

-

vergoeding van het betaalde griffierecht tot een bedrag van € 6,-;

-

veroordeelt de Staat tot betaling aan [belanghebbende] van:

-

een immateriële schadevergoeding tot een bedrag van € 875,-;

-

vergoeding van de proceskosten van [belanghebbende] tot een bedrag van € 467,25;

-

vergoeding van het betaalde griffierecht tot een bedrag van € 42,-.”

1.4.

Het tegen deze uitspraak door belanghebbende ingestelde hoger beroep is bij het Hof ingekomen op 30 november 2021 en bij brief van 14 februari 2022 door belanghebbende aangevuld. De heffingsambtenaar heeft een verweerschrift ingediend.

1.5.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 20 december 2022. Namens de heffingsambtenaar is mr. [naam] verschenen. De gemachtigde van belanghebbende heeft aan de zitting deelgenomen via een digitale beeld- en geluidverbinding (Teams). Ter zitting zijn de onderhavige zaak (met kenmerknummer 21/01780) en de zaak van dezelfde belanghebbende met kenmerknummer 21/01781 gelijktijdig behandeld. Al hetgeen in één van deze zaken is overgelegd of verklaard, wordt eveneens geacht te zijn overgelegd of verklaard in de andere gelijktijdig behandelde zaak.

2 Overwegingen

2.1.

De gemachtigde van belanghebbende heeft ter zitting van het Hof verklaard dat het geschil in hoger beroep is beperkt tot de proceskostenveroordeling door de rechtbank. Vervolgens zijn partijen het erover eens geworden dat deze proceskostenveroordeling aldus dient te worden gecorrigeerd dat een waarde per punt van € 759 (in plaats van € 534) voor beroep in aanmerking wordt genomen, op grond van het arrest van de Hoge Raad van 27 mei 2022, ECLI:NL:HR:2022:752. Daarbij heeft de heffingsambtenaar voorgesteld dat voor de proceskostenveroordeling in hoger beroep – waarbij de onderhavige zaak en de zaak met kenmerk 21/01781 als samenhangende zaken dienen te worden aangemerkt – wegingsfactor 0,5 wordt toegepast. De gemachtigde van belanghebbende heeft zich hiermee akkoord verklaard.

2.2.

Het Hof zal dienovereenkomstig beslissen. Het hoger beroep van belanghebbende is gegrond. Daarbij overweegt het Hof nog het volgende.

2.3.

De rechtbank heeft in de proceskostenveroordeling (en bij de vergoeding van het in eerste aanleg betaalde griffierecht) ten onrechte een verdeelsleutel conform de overschrijding van de redelijke termijn toegepast, waarbij de rechtbank de heffingsambtenaar voor 1/8 en de Staat voor 7/8 heeft veroordeeld in de vergoeding van de proceskosten. De heffings-ambtenaar en de Staat hadden voor gelijke delen in de proceskostenvergoeding (en de vergoeding van het griffierecht) veroordeeld moeten worden (zie HR 19 februari 2016, ECLI:NL:HR:2016:252, r.o. 3.14.2); de rechtbank heeft derhalve de Staat veroordeeld tot een te hoge vergoeding van proceskosten.

2.4.

Het Hof stelt de proceskostenvergoeding voor beroep, conform het standpunt van partijen, vast op € 759. In beginsel dienen de heffingsambtenaar en de Staat beide de helft van deze vergoeding te betalen. De Staat (de Minister) heeft evenwel geen (incidenteel) hoger beroep aangetekend tegen de onder 2.3 beschreven onjuiste beslissing van de rechtbank. Het Hof zal daarom de beslissing van de rechtbank tot vergoeding door de Staat van € 467,25 aan proceskosten in stand laten, en de heffingsambtenaar veroordelen tot vergoeding van het resterende (gecorrigeerde) bedrag van (€ 759 /- 467,25=) € 291,75.

2.5.

Voor de proceskostenveroordeling in hoger beroep dienen de onderhavige zaak en de zaak met kenmerk 21/01781 als samenhangende zaken te worden aangemerkt in de zin van artikel 3, tweede lid, Besluit proceskosten bestuursrecht, aangezien deze zaken in hoger beroep gelijktijdig zijn behandeld, waarin rechtsbijstand is verleend door dezelfde persoon en van wie de werkzaamheden in elk van de zaken nagenoeg identiek konden zijn. Het Hof stelt de proceskostenvergoeding voor hoger beroep voor deze samenhangende zaken vast op € 759. Die vergoeding is als volgt berekend: 2 (punten voor proceshandelingen) x 0,5 (wegingsfactor) x € 759 = € 759. De vergoeding zal worden toegekend in de onderhavige zaak. Het Hof zal de heffingsambtenaar en de Staat beide veroordelen in de helft van deze vergoeding (€ 379,50).

3 Beslissing

Het Hof:

-

vernietigt de uitspraak van de rechtbank, doch uitsluitend voor zover het beslissing betreft tot veroordeling van de heffingsambtenaar in de proceskosten van belanghebbende;

-

veroordeelt de heffingsambtenaar in de proceskosten van belanghebbende tot een bedrag van € 671,25 (€ 291,75 voor beroep en € 379,50 voor hoger beroep);

-

veroordeelt de Staat in de proceskosten van belanghebbende in hoger beroep tot een bedrag van € 379,50;

-

gelast de heffingsambtenaar het in hoger beroep betaalde griffierecht tot een bedrag van € 67 aan belanghebbende te vergoeden, en

-

gelast de Staat het in hoger beroep betaalde griffierecht tot een bedrag van € 67 aan belanghebbende te vergoeden.

De uitspraak is gedaan door mrs. H.E. Kostense, voorzitter, B.A. van Brummelen en W.M.C. Schipper, leden van de belastingkamer, in tegenwoordigheid van mr. W. de Gelder als griffier. De beslissing is op 27 december 2022 in het openbaar uitgesproken.

De griffier is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.

Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden via het webportaal van de Hoge Raad www.hogeraad.nl.

Bepaalde personen die niet worden vertegenwoordigd door een gemachtigde die beroepsmatig rechtsbijstand verleent, mogen per post beroep in cassatie instellen. Dit zijn natuurlijke personen en verenigingen waarvan de statuten niet zijn opgenomen in een notariële akte. Als zij geen gebruik willen maken van digitaal procederen kunnen deze personen het beroepschrift in cassatie sturen aan de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), postbus 20303, 2500 EH Den Haag. Alle andere personen en gemachtigden die beroepsmatig rechtsbijstand verlenen, zijn in beginsel verplicht digitaal te procederen (zie www.hogeraad.nl).

Bij het instellen van beroep in cassatie moet het volgende in acht worden genomen:

1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak gevoegd;

2 - ( alleen bij procederen op papier) het beroepschrift moet ondertekend zijn;

3 - het beroepschrift moet ten minste het volgende vermelden:

a. de naam en het adres van de indiener;

b. de dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;

d. de gronden van het beroep in cassatie.

Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.

Toelichting rechtsmiddelverwijzing

Per 15 april 2020 is digitaal procederen bij de Hoge Raad opengesteld. Niet-natuurlijke personen (daaronder begrepen publiekrechtelijke lichamen) en professionele gemachtigden zijn verplicht digitaal te procederen. Wie niet verplicht is om digitaal te procederen, kan op vrijwillige basis digitaal procederen. Hieronder leest u hoe een cassatieberoepschrift wordt ingediend.

Digitaal procederen

Het webportaal van de Hoge Raad is toegankelijk via “Login Mijn Zaak Hoge Raad” op www.hogeraad.nl. Informatie over de inlogmiddelen vindt u op www.hogeraad.nl.

Niet in Nederland wonende of gevestigde partijen of professionele gemachtigden hebben in beginsel geen geschikt inlogmiddel en kunnen daarom niet inloggen in het webportaal. Zij kunnen zo lang zij niet over een geschikt inlogmiddel kunnen beschikken, per post procederen.

Per post procederen

Alleen bepaalde personen mogen beroep in cassatie instellen per post in plaats van via het webportaal. Zij mogen dit bovendien alleen als zij zonder een professionele gemachtigde procederen. Het gaat om natuurlijke personen die geen ondernemer zijn en verenigingen waarvan de statuten niet zijn opgenomen in een notariële akte. Een professionele gemachtigde moet altijd digitaal procederen, ongeacht voor wie de gemachtigde optreedt. Degene die op papier mag procederen en dat ook wil, kan het beroepschrift in cassatie sturen aan de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), postbus 20303, 2500 EH Den Haag.