Home

Gerechtshof Amsterdam, 04-01-2022, ECLI:NL:GHAMS:2022:716, 20/00052, 20/00053

Gerechtshof Amsterdam, 04-01-2022, ECLI:NL:GHAMS:2022:716, 20/00052, 20/00053

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Datum uitspraak
4 januari 2022
Datum publicatie
30 maart 2022
ECLI
ECLI:NL:GHAMS:2022:716
Formele relaties
Zaaknummer
20/00052, 20/00053

Inhoudsindicatie

Omzetbelasting; verkoopplatform en vouchers; verkoopplatform vervult de rol van tussenpersoon

Uitspraak

kenmerk 20/00052 en 20/00053

4 januari 2022

uitspraak van de tweede meervoudige belastingkamer

op het hoger beroep van

[X] , te [Z] , belanghebbende,

tegen de uitspraak van 13 december 2019 in de zaak met kenmerken HAA 17/4803 en 17/4804 van de rechtbank Noord-Holland (hierna: de rechtbank) in het geding tussen

belanghebbende

en

de inspecteur van de Belastingdienst, de inspecteur.

1 Ontstaan en loop van het geding

1.1.1.

De inspecteur heeft over het tijdvak 1 januari 2011 tot en met 31 december 2011 een naheffingsaanslag omzetbelasting aan belanghebbende opgelegd voor een bedrag van € 49.400 en bij beschikking een boete van € 4.920.

1.1.2.

De inspecteur heeft over het tijdvak 1 januari 2012 tot en met 31 december 2013 een naheffingsaanslag omzetbelasting aan belanghebbende opgelegd voor een bedrag van € 51.614 en bij beschikking een boete van € 4.920.

1.2.

Belanghebbende heeft bij brieven met dagtekening 16 mei 2016 bezwaar gemaakt tegen de naheffingsaanslagen en boetebeschikkingen. Bij uitspraken van 22 september 2017 heeft de inspecteur de naheffingsaanslagen gehandhaafd en de boetebeschikkingen vernietigd.

1.3.

De rechtbank heeft bij de uitspraak van 13 december 2019 – na tegen de uitspraken op bezwaar ingesteld beroep – als volgt beslist (in de uitspraak is belanghebbende aangeduid als ‘eiser’ en de inspecteur als ‘verweerder’):

“De rechtbank:

- verklaart het beroep ten aanzien van de naheffingsaanslag over 2011 ongegrond;

- verklaart het beroep ten aanzien van de naheffingsaanslag over 2012 en 2013 gegrond;

- vernietigt de uitspraak op bezwaar betreffende de naheffingsaanslag over 2012 en 2013;

- vermindert de naheffingsaanslag over 2012 en 2013 naar een bedrag van € 38.860 en bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besteden besluit;

- wijst het verzoek om vergoeding van immateriële schade wegens overschrijding van de redelijke termijn toe;

- veroordeelt verweerder tot vergoeding van de aan de bezwaarfase toerekenbare immateriële schade, vastgesteld op € 727;

- veroordeelt de Minister tot vergoeding van de aan de beroepsfase toerekenbare immateriële schade, vastgesteld op € 1.273;

- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 11,50;

- gelast dat verweerder aan eiser vergoedt het door deze ter zake van de behandeling van het beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 168.”

1.4.

Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de rechtbank op 10 januari 2020 hoger beroep bij het Hof ingesteld, aangevuld bij brief van 4 en 18 oktober 2021. De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend. Bij e-mail van 20 oktober heeft de inspecteur desgevraagd de contracten tussen belanghebbende en [A] over de jaren 2011 tot en met 2013 overgelegd.

1.5.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 28 oktober 2021. Het onderzoek ter zitting is geschorst en de inspecteur is in de gelegenheid gesteld informatie te verstrekken. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat met deze uitspraak wordt meegezonden.

1.6.

Op 9 november 2021 heeft de inspecteur de algemene voorwaarden van [A] die in de onderhavige jaren van toepassing waren aan het Hof doen toekomen. Belanghebbende heeft daarop gereageerd bij brieven van 3 en 12 december 2021; belanghebbende heeft op 21 december 2021 (kort voor de nadere zitting) een pleitnota ingediend.

1.7.

De nadere zitting heeft plaatsgevonden op 21 december 2021. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat met deze uitspraak wordt meegezonden.

2 Feiten

2.1.

De rechtbank heeft de feiten als volgt vastgesteld:

Feiten

1. Eiser is ondernemer voor de omzetbelasting met de handelsnaam [xxx] .nl. De ondernemingsactiviteit bestaat voornamelijk uit de verkoop van bijouterieën, sieraden en diamanten.

2. Eiser is in Nederland gevestigd. De levering van de goederen vindt plaats vanuit het magazijn in [xxx] en het transport wordt in de periode in geding verricht in opdracht van eiser door het koeriersbedrijf van [naam] , een broer van eiser.

3. De producten worden geleverd aan afnemers in Nederland, in andere EU-landen en in landen buiten de EU.

4. De verkoop vindt voor een deel plaats via het internetplatform van [A] .

Eiser heeft hiervoor contracten met verschillende vestigingen van [A] in andere EU-landen afgesloten. Op de internetwebsites van [A] wordt een groot aantal producten en diensten aangeboden. De diensten van [A] bestaan uit het plaatsen van advertenties en het verrichten van publiciteit, innen van de aankoopbedragen, kortom het bieden van een platform waarop onder meer de door eiser aangeboden producten kunnen worden aangeboden aan klanten.

5. In voorkomende gevallen in de periode in geding koopt een klant die een product of een dienst van eiser wenst te verkrijgen daarvoor bij [A] een voucher. Dit betreffen [A] Vouchers. De klant weet bij de aankoop dat deze voucher is om te ruilen voor een bij de aankoop van de voucher bepaald specifieke product. De klant betaalt voor de aankoop van de voucher aan [A] . Als de klant een product wil, wendt hij zich in de voorkomende gevallen tot [X], wisselt de voucher bij hem in en verkrijgt het betreffende product. [X] draagt de voucher alsdan over aan [A] . [A] betaalt het van de klant ontvangen bedrag door aan eiser onder inhouding van een vergoeding voor de door [A] aan eiser verrichte diensten.

6. Vestigingen van [A] die in andere EU-landen zijn gevestigd hebben opgaaf gedaan (listings) van de door hen aan eiser verrichte diensten.

7. Verweerder heeft bij eiser op 30 januari 2014 een boekenonderzoek ingesteld naar de aanvaardbaarheid van de aangiften inkomstenbelasting en omzetbelasting over de jaren 2011 tot en met 2013. De bevindingen zijn neergelegd in een rapport gedagtekend 1 maart 2016. Naar aanleiding daarvan zijn de onderhavige naheffingsaanslagen opgelegd. Deze zijn gebaseerd op de van [A] ontvangen bedragen inclusief de aan [A] betaalde vergoeding voor door [A] aan eiser verrichte diensten.”

Nu de hiervoor vermelde feiten door partijen niet zijn bestreden, zal ook het Hof van die feiten uitgaan.

2.2.

Het Hof voegt aan de door de rechtbank vastgestelde feiten het volgende toe.

De inspecteur heeft bij brief van 9 november 2021 de algemene voorwaarden, zoals deze in de jaren 2011 tot en met 2013 op de website van [A] in verschillende landen werden vermeld, overgelegd. Uit de algemene voorwaarden op de Nederlandse website uit 2011 blijkt onder meer het volgende.

“1. Op de website www. [A] .nl van [A] B.V. ( [A] ) worden tegoedbonnen voor diensten of voor goederen van andere ondernemingen (partners) aangeboden. Uitgever van de tegoedbonnen en debiteur van de in de tegoedbonnen aangegeven diensten of goederen zijn alleen de telkens aangegeven partners, die deze diensten of goederen op basis van hun betreffende Algemene Voorwaarden leveren. [A] zelf is niet gehouden tot het leveren van de in de tegoedbonnen vermelde prestaties of de levering van de aangegeven goederen, maar verbindt zich er alleen toe dat de tegoedbon je een recht op het leveren van de dienst door de partner verschaft indien voldaan is aan de bepalingen in deze Algemene Voorwaarden. (…)”

De algemene voorwaarden die [A] hanteert in de diverse landen zoals Duitsland en Groot-Brittannië, wijken op dit punt inhoudelijk niet van elkaar af.

Tot de stukken van het geding behoren verder diverse overeenkomsten die belanghebbende met diverse vennootschappen van [A] in andere lidstaten van de EU heeft gesloten (genaamd (Exclusive) Co-operation Agreement, Kooperationsvereinbarung, Acuerdo de Cooperación en Contratto di Commissione). In de overeenkomsten is omschreven welke goederen belanghebbende aan voucherhouders zal leveren en is voorts vermeld dat [A] de vouchers voor de desbetreffende goederen van de partner zal aanbieden op haar website in overeenstemming met haar algemene voorwaarden. Zo bevatten de General Terms & Conditions of [A] Co-operation Agreements van MyCityDeal Ltd (t/a [A] UK) de volgende bepalingen:

“1.2 [A] shall use its reasonable endeavours to sell Vouchers on [A] ’s own behalf to Purchasers through the [A] website. (…)”

En:

“2.1 Partner and [A] understand and agree that: (…) (ii) Partner (as opposed to [A] ) shall provide, and shall be solely responsible to provide, the Voucher Services to Purchasers.”

En:

“4.1 [A] shall collect and retain the [A] Voucher Price as payment for a Voucher sold to a Purchaser.

4.2

For any Voucher that is Validly Redeemed by a Purchaser with Partner, [A] shall pay to Partner the [A] Voucher Price less the Success Fee (…). (…)”

3 Geschil in hoger beroep

3.1.

Evenals bij de rechtbank is in hoger beroep in geschil of belanghebbende omzetbelasting is verschuldigd over de leveringen van goederen waarbij de [A] -vestigingen in andere EU-landen en aldaar woonachtige particuliere afnemers zijn betrokken.

3.2.

Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden welke door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken. Voor hetgeen zij daaraan ter zitting hebben toegevoegd wordt verwezen naar het van het verhandelde ter zitting opgemaakte proces-verbaal.

4 De uitspraak van de rechtbank

5 Beoordeling van het geschil

6 Warranty/indemnity

6 Kosten

7 Beslissing