Gerechtshof Amsterdam, 25-01-2022, ECLI:NL:GHAMS:2022:762, BKDH-21/01043
Gerechtshof Amsterdam, 25-01-2022, ECLI:NL:GHAMS:2022:762, BKDH-21/01043
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof Amsterdam
- Datum uitspraak
- 25 januari 2022
- Datum publicatie
- 16 maart 2022
- ECLI
- ECLI:NL:GHAMS:2022:762
- Formele relaties
- Eerste aanleg: ECLI:NL:RBNHO:2020:8557, Bekrachtiging/bevestiging
- Zaaknummer
- BKDH-21/01043
Inhoudsindicatie
IB/PVV. Persoonsgebonden aftrek. Belanghebbende beroept zich op het vertrouwensbeginsel omdat de aftrek van specifieke zorgkosten en weekenduitgaven voor gehandicapten in voorgaande jaren na bezwaar is geaccepteerd. Nu belanghebbende de omvang van de in aftrek gebrachte kosten niet aannemelijk heeft gemaakt, stond het de Inspecteur vrij de omvang van die kosten voor het onderhavige jaar te betwisten. Het beroep op het vertrouwensbeginsel faalt.
Uitspraak
Zittingsplaats Den Haag
Team Belastingrecht
meervoudige kamer
nummer BKDH-21/01043
in het geding tussen:
(gemachtigde: J.A. Klaver)
en
(vertegenwoordiger: […] )
op het hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de Rechtbank NoordHolland (de Rechtbank) van 6 juli 2020, nummer HAA 19/2859.
Procesverloop
Aan belanghebbende is voor het jaar 2016 een aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV) opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 14.896 (de aanslag). Bij gelijktijdig gegeven beschikking is € 14 belastingrente in rekening gebracht.
Bij uitspraak op bezwaar heeft de Inspecteur belanghebbendes bezwaar tegen de aanslag afgewezen.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak op bezwaar beroep bij de Rechtbank ingesteld. Ter zake van het beroep is een griffierecht van € 47 geheven. De Rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard, de Inspecteur veroordeeld tot betaling van een vergoeding van immateriële schade aan belanghebbende van € 1.000, de Inspecteur veroordeeld in de proceskosten van belanghebbende tot een bedrag van € 525 en de Inspecteur opgedragen het door belanghebbende betaalde griffierecht van € 47 te vergoeden.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld bij het Hof. Ter zake van het hoger beroep is een griffierecht van € 131 geheven. De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
In de Tijdelijke aanwijzing gerechtshof Den Haag voor hogerberoepszaken belastingen van het gerechtshof Amsterdam (Stcrt. 2021, 30632) is het gerechtshof Den Haag aangewezen als gerechtshof waarvan de zittingsplaats tijdelijk mede wordt aangemerkt als zittingsplaats van het gerechtshof Amsterdam. Op grond van voornoemde regeling heeft de mondelinge behandeling plaatsgevonden in Den Haag op 23 november 2021. Partijen zijn verschenen. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt.
Feiten
Belanghebbende heeft op 26 april 2017 een papieren aangifte IB/PVV 2016 ingediend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 12.509. In de aangifte heeft belanghebbende € 507 aan specifieke zorgkosten in aftrek gebracht en € 1.880 aan weekenduitgaven voor gehandicapten.
De Inspecteur heeft de voorlopige aanslag IB/PVV 2016 met dagtekening 23 juni 2017 overeenkomstig de aangifte vastgesteld.
De Inspecteur heeft belanghebbende bij brief van 24 juni 2017 verzocht om schriftelijke bewijsstukken van de in de aangifte in aftrek gebrachte uitgaven. Belanghebbende heeft naar aanleiding hiervan bij brief van 18 augustus 2017 een getypte “specificatie zorgkosten 2016” en een getypte “specificatie weekendbezoek” aan de Inspecteur verstrekt.
De Inspecteur heeft belanghebbende bij brief van 20 september 2017 op de hoogte gebracht van zijn voornemen af te wijken van de aangifte en de aftrek van specifieke zorgkosten en weekenduitgaven voor gehandicapten geheel te corrigeren. Belanghebbende heeft hierop bij brief van 26 september 2017 gereageerd en erop gewezen dat dezelfde aftrekposten in de afdoening van haar aangiften IB/PVV voor de jaren 2011 tot en met 2015, na bezwaar, zijn geaccepteerd.
De Inspecteur heeft belanghebbende bij brief van 2 oktober 2017 meegedeeld dat hij zijn voornemen tot afwijking van de aangifte handhaaft.
Met dagtekening 20 oktober 2017 is de aanslag aan belanghebbende opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 14.896. In de aanslag heeft de Inspecteur de persoonsgebonden aftrek geheel gecorrigeerd.
Bij brief van 28 november 2017 heeft belanghebbende bezwaar gemaakt tegen de aanslag. Naar aanleiding hiervan heeft de Inspecteur belanghebbende bij brief van 1 mei 2018 verzocht om schriftelijke bewijsstukken van de in de aangifte in aftrek gebrachte uitgaven. Belanghebbende heeft hierop bij brief van 22 mei 2018 gereageerd en er opnieuw op gewezen dat de aftrekposten in voorgaande jaren na bezwaar zijn geaccepteerd. De Inspecteur heeft belanghebbende bij brief van 21 augustus 2018 om nadere informatie gevraagd. Belanghebbende heeft hierop bij brief van 3 september 2018 gereageerd, waarbij de gevraagde informatie niet is verstrekt. De Inspecteur heeft belanghebbende bij brief van 12 oktober 2018 meegedeeld voornemens te zijn het bezwaarschrift af te wijzen. Belanghebbende heeft niet gereageerd op het voornemen tot afwijzing van het bezwaarschrift.
Bij uitspraak op bezwaar met dagtekening 15 mei 2019 heeft de Inspecteur het bezwaar geheel afgewezen.
Oordeel van de Rechtbank
3. De Rechtbank heeft, voor zover in hoger beroep van belang, geoordeeld, waarbij belanghebbende is aangeduid als eiseres en de Inspecteur als verweerder:
“14. De rechtbank stelt voorop dat op eiseres, als degene die de aftrek claimt, de bewijslast rust om aannemelijk te maken dat recht bestaat op de aftrekposten op grond van artikelen 6.17 (specifieke zorgkosten) en 6.25 (weekenduitgaven) van de Wet op de inkomstenbelasting 2011.
15. In dat kader heeft eiseres er enkel op gewezen dat de aftrekposten in de voorgaande jaren steeds zijn geaccepteerd.
16. Verweerder heeft de aftrekposten gemotiveerd betwist.
17. De rechtbank is van oordeel dat eiseres, mede gelet op de gemotiveerde betwisting door verweerder, niet aannemelijk heeft gemaakt dat er recht bestaat op aftrek van specifieke zorgkosten (artikel 6.17) noch op aftrek van weekenduitgaven (6.25). De rechtbank begrijpt de stelling van eiseres aldus dat zij een beroep doet op het vertrouwensbeginsel en zal deze stelling hierna beoordelen.
Vertrouwensbeginsel
18. Voor een geslaagd beroep op het vertrouwensbeginsel moet sprake zijn van een door verweerder bewust ingenomen standpunt en daarvoor is meer nodig dan het zonder onderzoek volgen van aangiften. Niet is gesteld dat verweerder in de jaren 2011 tot en met 2015 nader onderzoek heeft ingesteld naar de geclaimde aftrekposten. Ook uit de stukken komt naar voren dat verweerder in de jaren 2011 tot en met 2015, voorzover de aftrekposten zijn geclaimd, de aftrekposten zonder nader onderzoek heeft gevolgd.
19. De rechtbank overweegt dat de aftrek specifieke zorgkosten en weekenduitgaven jaarlijks bij elke aangifte voldoende moeten worden onderbouwd. Verweerder heeft er kennelijk niet aan getwijfeld dat de aangiften over voormelde jaren op het punt van de aftrek specifieke zorgkosten en weekenduitgaven juist waren. Maar omdat die aangiften zonder nader onderzoek zijn afgedaan is geen sprake van het bewust ingenomen standpunt aangaande de juistheid van de in de aangiften geclaimde aftrek. Er is dan ook geen sprake van een in rechte te beschermen opgewekt vertrouwen dat voor het onderhavige jaar een nader onderzoek achterwege zou blijven.”