Home

Rechtbank Noord-Holland, 06-07-2020, ECLI:NL:RBNHO:2020:8557, AWB - 19 _ 2859

Rechtbank Noord-Holland, 06-07-2020, ECLI:NL:RBNHO:2020:8557, AWB - 19 _ 2859

Gegevens

Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Datum uitspraak
6 juli 2020
Datum publicatie
29 oktober 2020
ECLI
ECLI:NL:RBNHO:2020:8557
Formele relaties
Zaaknummer
AWB - 19 _ 2859

Inhoudsindicatie

Het beroep van eiser inzake specifieke zorgkosten wordt ongegrond verklaard. Wel vergoeding van immateriele schade en proceskosten.

Uitspraak

Zittingsplaats Haarlem

Bestuursrecht

zaaknummer: HAA 19/2859

(gemachtigde: J.A. Klaver),

en

Procesverloop

Met dagtekening 20 oktober 2017 heeft verweerder aan eiseres voor het jaar 2016 een aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV) opgelegd, berekend naar een verzamelinkomen van € 14.896.

Verweerder heeft bij uitspraak op bezwaar met dagtekening 15 mei 2019 het bezwaar afgewezen.

Eiseres heeft daartegen beroep ingesteld.

Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 22 juni 2020 te Haarlem. Eiseres is vertegenwoordigd door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. [A] en mr. [B] .

Overwegingen

Feiten

1. Eiseres heeft een zoon genaamd [C] (hierna: [C] ). [C] is geboren op [#] en staat ingeschreven op het adres [D] te [Z] .

2. Op 21 april 2017 heeft eiseres haar aangifte IB/PVV 2016 ingediend. Het aangegeven inkomen bedraagt € 14.896 en de hierop in mindering gebrachte specifieke zorgkosten bedragen € 507 alsmede uitgaven ter hoogte van € 1.880 voor tijdelijk verblijf thuis van een ernstig gehandicapte, waarna een verzamelinkomen van € 12.509 resteert.

3. Verweerder heeft naar aanleiding van een verzoek om nadere informatie op 22 augustus 2017 een reactie met daarin een specificatie met de volgende gegevens van eiseres ontvangen.

Extra kleding, bewassing, beddengoed i.v.m. huideczeem, gebruik zalf/crème

€ 300

Specialistenbezoek [E] 6 x 20 km a € 0,35

€ 42

Medicijnen

€ 34

Reiskosten ziekenbezoek zoon 50 x 20 km a € 0,19

€ 190

Diverse reiskosten

€ 25

Specificatie weekendbezoek

50 weekenden a 3 dagen x € 10,00

€ 1.500

Reiskosten halen/brengen 50 x 2 x 10 km a € 0,19

€ 380

4. Naar aanleiding van het voornemen tot afwijking van de aangifte, heeft eiseres per brief van 26 september 2017 gewezen op de afdoening over de jaren 2011 tot en met 2015.

5. Verweerder heeft met dagtekening 20 oktober 2017 de definitieve aanslag IB/PVV 2016 opgelegd. Daarbij heeft verweerder de aftrekposten zoals hiervoor vermeld onder 1. en nader gespecificeerd onder 3. niet in aanmerking genomen en het belastbaar inkomen vastgesteld op € 14.896.

6. Op 28 november 2017 heeft verweerder een bezwaarschrift van eiseres tegen de definitieve aanslag ontvangen.

7. Bij brief van 1 mei 2018 heeft verweerder eiseres verzocht om aanvullende informatie. Bij brief van 22 mei 2018 heeft gemachtigde verwezen naar de behandeling van de onder 1. en 3. genoemde posten in de jaren 2011 tot en met 2015. Bij brief van 21 augustus 2018 heeft verweerder eiseres verzocht om nadere informatie. Op dit verzoek en het voornemen tot afwijzen van het bezwaarschrift is niet gereageerd.

8. Met dagtekening 15 mei 2019 heeft verweerder bij uitspraak op bezwaar het bezwaar geheel afgewezen.

Geschil

9. In geschil is of eiseres recht heeft op een aftrek specifieke zorgkosten alsmede aftrek voor tijdelijk verblijf thuis van ernstig gehandicapten van 21 jaar en ouder.

10. Eiseres stelt kort gezegd dat de kosten structureel zijn en dat de aftrekposten in de jaren 2012 tot en met 2014 steeds zijn geaccepteerd.

11. Eiseres concludeert tot gegrondverklaring van het beroep, vernietiging van de uitspraak op bezwaar en vaststelling van het verzamelinkomen conform de aangifte, alsmede een vergoeding van immateriële schadevergoeding.

12. Verweerder concludeert tot ongegrondverklaring van het beroep.

13. Voor het overige verwijst de rechtbank naar de gedingstukken.

Beoordeling van het geschil

14. De rechtbank stelt voorop dat op eiseres, als degene die de aftrek claimt, de bewijslast rust om aannemelijk te maken dat recht bestaat op de aftrekposten op grond van artikelen 6.17 (specifieke zorgkosten) en 6.25 (weekenduitgaven) van de Wet op de inkomstenbelasting 2011.

15. In dat kader heeft eiseres er enkel op gewezen dat de aftrekposten in de voorgaande jaren steeds zijn geaccepteerd.

16. Verweerder heeft de aftrekposten gemotiveerd betwist.

17. De rechtbank is van oordeel dat eiseres, mede gelet op de gemotiveerde betwisting door verweerder, niet aannemelijk heeft gemaakt dat er recht bestaat op aftrek van specifieke zorgkosten (artikel 6.17) noch op aftrek van weekenduitgaven (6.25). De rechtbank begrijpt de stelling van eiseres aldus dat zij een beroep doet op het vertrouwensbeginsel en zal deze stelling hierna beoordelen.

Vertrouwensbeginsel

18. Voor een geslaagd beroep op het vertrouwensbeginsel moet sprake zijn van een door verweerder bewust ingenomen standpunt en daarvoor is meer nodig dan het zonder onderzoek volgen van aangiften. Niet is gesteld dat verweerder in de jaren 2011 tot en met 2015 nader onderzoek heeft ingesteld naar de geclaimde aftrekposten. Ook uit de stukken komt naar voren dat verweerder in de jaren 2011 tot en met 2015, voorzover de aftrekposten zijn geclaimd, de aftrekposten zonder nader onderzoek heeft gevolgd.

19. De rechtbank overweegt dat de aftrek specifieke zorgkosten en weekenduitgaven jaarlijks bij elke aangifte voldoende moeten worden onderbouwd. Verweerder heeft er kennelijk niet aan getwijfeld dat de aangiften over voormelde jaren op het punt van de aftrek specifieke zorgkosten en weekenduitgaven juist waren. Maar omdat die aangiften zonder nader onderzoek zijn afgedaan is geen sprake van het bewust ingenomen standpunt aangaande de juistheid van de in de aangiften geclaimde aftrek. Er is dan ook geen sprake van een in rechte te beschermen opgewekt vertrouwen dat voor het onderhavige jaar een nader onderzoek achterwege zou blijven.

Schadevergoeding en proceskosten

20. Bij de beoordeling van de vraag of de redelijke termijn is overschreden moet worden aangesloten bij de uitgangspunten als neergelegd in het arrest van de Hoge Raad van 22 april 2005, nr. 37984, ECLI:NL:HR:2005:AO9006. Voor een uitspraak in eerste aanleg heeft te gelden dat deze niet binnen een redelijke termijn geschiedt indien de rechtbank niet binnen twee jaar nadat die termijn is aangevangen uitspraak doet, tenzij sprake is van bijzondere omstandigheden. De termijn vangt in beginsel aan op het moment waarop verweerder het (gemotiveerde) bezwaarschrift ontvangt. Indien de redelijke termijn is overschreden, dient als uitgangspunt voor de schadevergoeding een tarief te worden gehanteerd van € 500 per half jaar dat die termijn is overschreden, waarbij ter bepaling van de totale vergoeding de geconstateerde overschrijding naar boven wordt afgerond.

21. Het bezwaarschrift is ingekomen bij verweerder op 28 november 2017. De uitspraak op bezwaar is gedaan op 15 mei 2019. De rechtbank doet op 6 juli 2020 uitspraak. Sinds de indiening van het bezwaarschrift is aldus een periode van afgerond 32 maanden verstreken. Verweerder heeft verder geen feiten of omstandigheden gesteld op grond waarvan zou kunnen worden geconcludeerd dat deze termijn wegens bijzondere omstandigheden zou moeten worden verkort. Dat betekent dat de overschrijding van de redelijke termijn afgerond acht maanden bedraagt. Daarmee correspondeert een vergoeding van immateriële schade van € 1.000. Aangezien de rechtbank, gelet op de datum van ontvangst van het beroepschrift, zijnde 25 juni 2019, de hem toekomende termijn van 18 maanden niet heeft overschreden, terwijl als regel heeft te gelden dat de bezwaarfase onredelijk lang heeft geduurd voor zover de duur daarvan een half jaar overschrijdt, is de overschrijding van de redelijke termijn geheel aan die fase toe te rekenen. Verweerder dient daarom deze € 1.000 te betalen.

22. Nu de rechtbank een vergoeding van immateriële schade aan eiseres heeft toegekend vanwege overschrijding van de redelijke termijn, is er aanleiding verweerder te veroordelen in proceskosten van eiseres. De kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 525 (1 punt voor het indienen van een beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 525 en een factor 0,5 voor het gewicht van de zaak nu verweerder enkel wordt veroordeeld in de proceskosten van eiseres omdat aan haar een vergoeding voor immateriële schade wordt toegekend (vgl. Hoge Raad 20 maart 2015, nr. 14/01332, ECLI:NL:HR:2015:660). Voor een vergoeding van de in bezwaar gemaakte proceskosten bestaat verder ondanks de toekenning van een vergoeding van immateriële schade geen aanleiding, aangezien de uitspraak op bezwaar volledig in stand is gebleven (vgl. Hoge Raad 20 maart 2015, ECLI:NL:HR:2015:660).

Beslissing

De rechtbank:

- verklaart het beroep ongegrond;

- veroordeelt verweerder tot vergoeding aan eiseres van de immateriële schade van eiseres, vastgesteld op een bedrag van € 1.000;

- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 525;

- draagt verweerder op het betaalde griffierecht ten bedrage van € 47 te vergoeden;

Deze uitspraak is gedaan door mr. F. Kleefmann, rechter, in aanwezigheid van

mr. B. Schaafsma, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 6 juli 2020. Als gevolg van de maatregelen rondom het coronavirus is deze uitspraak niet uitgesproken op een openbare uitsprakenzitting. Zodra het openbaar uitspreken weer mogelijk is, wordt deze uitspraak, voor zover nodig, alsnog in het openbaar uitgesproken.

griffier rechter

Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel