Gerechtshof Amsterdam, 15-03-2022, ECLI:NL:GHAMS:2022:804, 20/00734 t/m 20/00743
Gerechtshof Amsterdam, 15-03-2022, ECLI:NL:GHAMS:2022:804, 20/00734 t/m 20/00743
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof Amsterdam
- Datum uitspraak
- 15 maart 2022
- Datum publicatie
- 4 mei 2022
- ECLI
- ECLI:NL:GHAMS:2022:804
- Formele relaties
- Eerste aanleg: ECLI:NL:RBNHO:2020:9098, Bekrachtiging/bevestiging
- Cassatie: ECLI:NL:HR:2022:1052
- Zaaknummer
- 20/00734 t/m 20/00743
Inhoudsindicatie
box 3 heffing; hoger beroep ongegrond; de belastingheffing in box 3 vormt voor belanghebbende geen individuele en buitensporige last
Uitspraak
kenmerken 20/00734 tot en met 20/00743
15 maart 2022
uitspraak van de derde meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
[belanghebbende] , wonende te [woonplaats] , belanghebbende,
gemachtigde: [partner]
tegen de uitspraak van 30 oktober 2020 in de zaken met kenmerken HAA 20/259 tot en met 20/268 van de rechtbank Noord-Holland (hierna: de rechtbank) in het geding tussen
belanghebbende
en
de inspecteur van de Belastingdienst, de inspecteur.
1 Ontstaan en loop van het geding
Jaar 2006
De inspecteur heeft met dagtekening 31 januari 2019 aan belanghebbende voor het jaar 2006 een navorderingsaanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (hierna: IB/PVV) opgelegd, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 20.219 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 6.372. Daarbij is bij beschikking € 79 aan heffingsrente in rekening gebracht.
Jaar 2007
De inspecteur heeft met dagtekening 31 januari 2019 aan belanghebbende voor het jaar 2007 een navorderingsaanslag IB/PVV opgelegd, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 18.697 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 4.856. Voorts is bij beschikking een vergrijpboete van € 91 opgelegd. Daarnaast is bij afzonderlijke beschikking € 76 aan heffingsrente in rekening gebracht.
Jaar 2008
De inspecteur heeft met dagtekening 31 januari 2019 aan belanghebbende voor het jaar 2008 een navorderingsaanslag IB/PVV opgelegd, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning € 19.884 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 4.447. Voorts is bij beschikking een vergrijpboete van € 63 opgelegd. Daarnaast is bij afzonderlijke beschikking € 46 aan heffingsrente in rekening gebracht.
Jaar 2009
De inspecteur heeft met dagtekening 31 januari 2019 aan belanghebbende voor het jaar 2009 een navorderingsaanslag IB/PVV opgelegd, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 22.423 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 4.560. Voorts is bij beschikking een vergrijpboete van € 310 opgelegd. Daarnaast is bij beschikking € 66 aan heffingsrente in rekening gebracht.
Jaar 2010
De inspecteur heeft met dagtekening 26 januari 2019 aan belanghebbende voor het jaar 2010 een navorderingsaanslag IB/PVV opgelegd, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 23.315 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 1.010. Voorts is bij beschikking een vergrijpboete van € 381 opgelegd. Daarnaast is bij beschikking € 71 aan heffingsrente in rekening gebracht.
Jaar 2011
De inspecteur heeft met dagtekening 26 januari 2019 aan belanghebbende voor het jaar 2011 een navorderingsaanslag IB/PVV opgelegd, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 24.103 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 1.021. Voorts is bij beschikking een vergrijpboete van € 318 opgelegd. Daarnaast is bij beschikking € 54 aan heffingsrente in rekening gebracht.
Jaar 2012
De inspecteur heeft met dagtekening 26 januari 2019 aan belanghebbende voor het jaar 2012 een navorderingsaanslag IB/PVV opgelegd, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 26.632 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 1.021. Voorts is bij beschikking een vergrijpboete van € 348 opgelegd. Daarnaast is bij beschikking € 50 aan belastingrente in rekening gebracht.
Jaar 2013
De inspecteur heeft met dagtekening 26 januari 2019 aan belanghebbende voor het jaar 2013 een navorderingsaanslag IB/PVV opgelegd, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 26.401 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 5.793. Voorts is bij beschikking een vergrijpboete van € 393 opgelegd. Daarnaast is bij beschikking € 55 aan belastingrente in rekening gebracht.
Jaar 2014
De inspecteur heeft met dagtekening 26 januari 2019 aan belanghebbende voor het jaar 2014 een navorderingsaanslag IB/PVV opgelegd, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 23.715 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 7.727. Voorts is bij beschikking een vergrijpboete van € 424 opgelegd. Daarnaast is bij beschikking € 41 aan belastingrente in rekening gebracht.
Jaar 2015
De inspecteur heeft met dagtekening 26 januari 2019 aan belanghebbende voor het jaar 2015 een navorderingsaanslag IB/PVV opgelegd, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 16.909 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 8.473. Voorts is bij beschikking een vergrijpboete van € 238 opgelegd. Daarnaast is bij beschikking € 16 aan belastingrente in rekening gebracht.
Na tegen de onder punt 1.1.1. tot en met 1.1.10. vermelde navorderingsaanslagen en beschikkingen gemaakte bezwaren heeft de inspecteur bij – in één geschrift vervatte – uitspraken op bezwaar van 5 november 2019 deze bezwaren ongegrond verklaard. De inspecteur heeft de navorderingsaanslagen, rentebeschikkingen en vergrijpboeten gehandhaafd.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraken op bezwaar beroep ingesteld bij de rechtbank. De rechtbank heeft bij de uitspraak van 30 oktober 2020 als volgt beslist op de beroepen van belanghebbende:
“De rechtbank:
- -
-
verklaart de beroepen in de zaken met nummers HAA 20/259 en HAA 20/262 tot en met HAA 20/268 gegrond;
- -
-
vernietigt de uitspraken op bezwaar, voor zover die betrekking hebben op het jaar 2006 en op de voor de jaren 2009 tot en met 2015 opgelegde vergrijpboeten;
- -
-
vermindert de navorderingsaanslag IB/PVV over het jaar 2006 tot een berekend naar een naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 20.219 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 5.584;
- -
-
vermindert de voor het jaar 2006 gegeven beschikking inzake heffingsrente dienovereenkomstig;
- -
-
vermindert de voor de jaren 2009 tot en met 2015 opgelegde vergrijpboeten naar de bedragen die hiervoor in onderdeel 32 zijn vermeld;
- -
-
bepaalt dat deze uitspraak in zoverre in de plaats treedt van de vernietigde (delen van de) uitspraken op bezwaar;
- -
-
draagt [de inspecteur] op het betaalde griffierecht van € 47 aan [belanghebbende] te vergoeden; en
- -
-
verklaart de beroepen in de zaken met nummers HAA 20/260 en HAA 20/261 ongegrond.”
Het tegen de uitspraak van de rechtbank door belanghebbende ingestelde hoger beroep is bij het Hof ingekomen op 4 december 2020. De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
Belanghebbende heeft bij brief van 15 januari 2022 nadere stukken aan het Hof gezonden.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 2 februari 2022. Het hoger beroep van belanghebbende is gelijktijdig behandeld met het hoger beroep van [partner] in de zaken met kenmerken 20/00724 tot en met 20/00733. Al hetgeen in één van deze zaken is overgelegd en verklaard, wordt eveneens geacht te zijn overgelegd en verklaard in de andere gelijktijdig behandelde zaken. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat met deze uitspraak wordt meegezonden.
2 Feiten
De rechtbank heeft in haar uitspraak de navolgende feiten vastgesteld:
“Feiten
1. Belanghebbende] is geboren op [geboortedatum] en is gehuwd met [partner] . Hij is in de onderhavige jaren haar fiscale partner.
2. Op 6 mei 1994 heeft [belanghebbende] een rekening geopend bij de Luxemburgse bank [bank] .
3. [ Belanghebbende] en haar echtgenoot hebben in de periode 2006 tot en met 2015 in hun aangiften voor de IB/PVV geen opgave gedaan van haar rekening bij de [bank] .
4. De Belastingdienst/Central Liaison Office heeft op 30 september 2016 van de Duitse autoriteiten spontaan, en via een beveiligd netwerk, gegevens ontvangen over Nederlandse ingezetenen die een rekening hebben aangehouden bij de [bank] . Uit de informatie blijkt dat [belanghebbende] als rekeninghouder bekend is bij de [bank] . [De inspecteur] heeft naar aanleiding van deze informatie contact gezocht met [belanghebbende]. [Belanghebbende] heeft aan het onderzoek van [de inspecteur] meegewerkt door openheid van zaken te geven.
5. Bij brief van 23 augustus 2018 heeft [de inspecteur] de navorderingsaanslagen aangekondigd aan [belanghebbende]. Deze hebben betrekking op de rekening van [belanghebbende] bij de [bank] . In de navorderingsaanslagen is telkens 50% van de tegoeden op de rekening bij [belanghebbende] begrepen in de rendementsgrondslag sparen en beleggen. [De inspecteur] heeft in de brief tevens de vergrijpboeten aangekondigd.
6. Bij brief van 18 oktober 2018 heeft [belanghebbende] zich akkoord verklaard met overschrijding van de termijn voor de oplegging van de navorderingsaanslagen.”
Nu de hiervoor vermelde feiten door partijen op zichzelf niet zijn bestreden, zal ook het Hof daarvan uitgaan. Het Hof voegt hier nog het volgende aan toe.
Het belastbare inkomen uit sparen en beleggen is voor de in geschil zijnde jaren (2006 tot en met 2015) uitsluitend aangegeven door belanghebbende. De echtgenoot en fiscaal partner van belanghebbende, [partner] , (hierna: de echtgenoot) was voor de in geschil zijnde jaren niet beschreven voor de IB/PVV en is daarom niet uitgenodigd voor het doen van aangifte. De inspecteur heeft aan belanghebbende voor de jaren 2006 tot en met 2015 definitieve aanslagen IB/PVV opgelegd conform de door haar ingediende aangiften. Uit de aangifte- en aanslaggegevens van belanghebbende blijkt dat de bij haar in aanmerking genomen (gemiddelde) rendementsgrondslag voor de belastingheffing over het inkomen uit sparen en beleggen (hierna ook: de belastingheffing in box 3), na aftrek van het gezamenlijke heffingvrij vermogen voor fiscale partners (en, voor zover van toepassing, ouderentoeslag en kindertoeslag) en na bijtelling van 50% van de niet-aangegeven spaartegoeden bij de [bank] , de hieronder aangegeven bedragen beloopt. Aan de in aanmerking genomen rendementsgrondslagen liggen onder meer de hieronder gespecificeerde bedragen ten grondslag aan (voor 50% aan belanghebbende toegerekende) spaartegoeden bij [bank] , overige bank- en spaartegoeden, aandelen en overige onroerende zaken:
rendements- spaartegoeden overige bank- aandelen overige
grondslag [bank] (50%) en spaartegoeden onr. zaken
2006 € 159.318 € 22.659 € 106.684 € 42.149 € 12.000
2007 € 121.431 € 23.566 € 90.215 € 45.720 € 12.000
2008 € 111.195 € 24.416 € 78.074 € 47.418 € 12.000
2009 € 114.013 € 24.988 € 76.361 € 48.038 € 12.000
2010 € 128.403 € 25.269 € 79.935 € 62.461 € 12.000
2011 € 124.925 € 25.546 € 75.913 € 68.326 € 0
2012 € 162.198 € 25.538 € 85.800 € 56.428 € 40.000
2013 € 144.868 € 25.673 € 82.397 € 60.236 € 40.000
2014 € 148.206 € 25.756 € 99.384 € 71.521 € 59.960
2015 € 215.725 € 13.302 € 112.428 € 75.863 € 74.000
Nadat belanghebbende opening van zaken heeft gegeven over de niet in de aangiften IB/PVV verantwoorde spaartegoeden bij [bank] , hebben belanghebbende en de echtgenoot ervoor gekozen om (uitsluitend) deze spaartegoeden bij ieder van hen voor 50% toe te rekenen aan de grondslag uit sparen en beleggen. Ook bij de echtgenoot zijn derhalve (voor de jaren 2007 tot en met 2015) de onder 2.2 vermelde bedragen aan spaartegoeden bij [bank] tot de grondslag uit sparen en beleggen gerekend.
Uit de aangifte- en aanslaggegevens van belanghebbende en de echtgenoot blijken de volgende gegevens omtrent de door hen genoten belastbare inkomens uit werk en woning:
belanghebbende de echtgenoot
2006 € 20.219 -
2007 € 18.697 -
2008 € 19.884 -
2009 € 22.423 -
2010 € 23.315 -
2011 € 24.103 -
2012 € 26.632 € 13.944
2013 € 26.401 € 21.226
2014 € 23.715 € 16.800
2015 € 16.909 € 12.330
3 Geschil voor het Hof
In hoger beroep is in geschil of de navorderingsaanslagen en de rentebeschikkingen over de jaren 2006 tot en met 2015 alsmede de vergrijpboeten over de jaren 2007 tot en met 2015 terecht en naar de juiste bedragen zijn vastgesteld. Meer specifiek is in geschil of de belastingheffing over het inkomen uit sparen en beleggen van belanghebbende voor de onderhavige jaren in strijd komt met het recht op ongestoord genot van eigendom, zoals gewaarborgd door artikel 1 van het Eerste Protocol bij het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (hierna: artikel 1 EP).