Home

Gerechtshof Amsterdam, 13-04-2023, ECLI:NL:GHAMS:2023:1000, 21/01854, 21/01855, 21/01856, 21/01857

Gerechtshof Amsterdam, 13-04-2023, ECLI:NL:GHAMS:2023:1000, 21/01854, 21/01855, 21/01856, 21/01857

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Datum uitspraak
13 april 2023
Datum publicatie
17 mei 2023
ECLI
ECLI:NL:GHAMS:2023:1000
Zaaknummer
21/01854, 21/01855, 21/01856, 21/01857
Relevante informatie
Art. 6.3 Wet IB 2001, Art. 16 AWR

Inhoudsindicatie

Betalingen aan ex-partner ter hoogte van de helft van de hypotheekrente kwalificeren niet als onderhoudsverplichting, artikel 6.3 Wet inkomstenbelasting 2001.

Uitspraak

kenmerken 21/01854, 21/01855, 21/01856 en 21/01857

13 april 2023

uitspraak van de vierde meervoudige belastingkamer

op de hoger beroepen van

[X] , wonende te [Z] , belanghebbende,

(gemachtigde: M. Collij)

tegen de uitspraken van 27 augustus 2021 in de zaken met kenmerken HAA 20/2396, HAA 20/2397, HAA 20/2398 en HAA 20/2399 van de rechtbank Noord-Holland (hierna: de rechtbank) in de zaken tussen

belanghebbende

en

de inspecteur van de Belastingdienst, de inspecteur.

1 Ontstaan en loop van het geding

1.1.

Voor de jaren 2012, 2013, 2014 en 2015 heeft de inspecteur belanghebbende navorderingsaanslagen opgelegd. De navorderingsaanslag 2012 is berekend naar een biww (belastbaar inkomen uit werk en woning) van € 127.161. De navorderingsaanslag 2013 is berekend naar een biww van € 106.815 en een bisb (belastbaar inkomen uit sparen en beleggen) van € 3.390. De navorderingsaanslag 2014 is berekend naar een biww van € 59.521. De navorderingsaanslag 2015 is berekend naar een biww van € 45.178.

1.2.

Belanghebbende heeft tegen bovengenoemde navorderingsaanslagen bezwaar gemaakt. Bij de bestreden uitspraken op bezwaar heeft de inspecteur de bezwaren afgewezen.

1.3.

Belanghebbende heeft tegen de uitspraken op bezwaar beroepen ingesteld bij de rechtbank. Bij (mondelinge) uitspraken van 27 augustus 2021 heeft de rechtbank het volgende geoordeeld (belanghebbende en de inspecteur worden in de uitspraken van de rechtbank aangeduid als ‘eiser’ respectievelijk ‘verweerder’):

2012

“De rechtbank:

-

verklaart het beroep gegrond;

-

vernietigt de uitspraak op bezwaar en laat de rechtsgevolgen daarvan in stand;

-

veroordeelt verweerder tot het vergoeden van door eiser geleden immateriële schade tot een bedrag van € 2.000;

-

veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 2.642;

-

draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 48 aan eiser te vergoeden.”

2013

“De rechtbank:

-

verklaart het beroep gegrond;

-

vernietigt de uitspraak op bezwaar en laat de rechtsgevolgen daarvan in stand.”

2014

“De rechtbank:

-

verklaart het beroep gegrond;

-

vernietigt de uitspraak op bezwaar en laat de rechtsgevolgen daarvan in stand.”

2015

“De rechtbank:

-

verklaart het beroep gegrond;

-

vernietigt de uitspraak op bezwaar en laat de rechtsgevolgen daarvan in stand.”

De door de rechtbank voor het jaar 2021 toegekende vergoeding voor immateriële schade en proceskosten ziet mede op de overige jaren.

1.4.

De tegen deze uitspraken door belanghebbende ingestelde hoger beroepen zijn bij het Hof ingekomen op 5 oktober 2021. De inspecteur heeft verweerschriften ingediend. Bij brief van 16 maart 2023 heeft gemachtigde nog een aanvullende motivering ingediend.

1.5.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 28 maart 2023. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat met deze uitspraak wordt meegezonden.

2 Feiten

2.1.

De rechtbank heeft voor zover in hoger beroep van belang de volgende feiten vastgesteld:

Alle jaren

“1. Eiser is gehuwd geweest met [A] (de ex-partner). Eiser woonde met zijn ex-partner in een eigen woning op het adres [A-straat] te [plaats] . Het huwelijk is op 18 augustus 2009 door echtscheiding ontbonden. Na de echtscheiding is eiser uit de woning in [plaats] vertrokken en is de ex-partner daarin blijven wonen. De woning bleef eigendom van eiser en zijn ex-partner, ieder voor de onverdeelde helft.

2. Gedurende het jaar 2012 is [B] de fiscale partner van eiser. Eiser en [B] wonen op het adres [B-straat] te [Z] .”

2012

“3. Voor het jaar 2012 heeft eiser een biww aangegeven van € 119.635, als volgt gespecificeerd:

Inkomsten uit dienstbetrekking

141.306

Eigenwoningforfait

1.074

Eigenwoningrente

-

18.137

-

-17.063

124.243

Premies voor inkomensvoorzieningen

3.000

Uitgaven voor levensonderhoud kinderen

-

1.180

Uitgaven voor monumentenpanden

-

428

-

4.608

119.635

4. Met dagtekening 28 juni 2013 heeft verweerder eiser een voorlopige aanslag opgelegd die conform de aangifte is berekend naar een biww van € 119.635. Met dagtekening 7 januari 2015 heeft verweerder eiser de (primitieve) aanslag opgelegd, eveneens berekend naar een biww van € 119.635.

5. De gemachtigde van eiser is werkzaam bij [bedrijf] (hierna: [bedrijf] ). Verweerder is in 2015 begonnen aan een onderzoek dat in april 2015 leidde tot de conclusie dat er een verhoogd risico was op onjuistheden in de door [bedrijf] ingediende aangiften IB/PVV. Als gevolg hiervan is er een steekproef gedaan en zijn op 30 juni 2015 vragenbrieven gezonden in 173 zaken. Naar aanleiding van de resultaten van deze vragenbrieven is geconcludeerd dat het onderzoek moest worden uitgebreid en is besloten alle digitaal door [bedrijf] ingediende aangiften waarbij de aftrekposten boven een bepaald bedrag uitkwamen te onderzoeken.

6. In het kader van het in 5 vermelde onderzoek heeft verweerder eiser per brief van 14 maart 2017 gevraagd om informatie over de door hem in aftrek gebrachte eigenwoningrente en uitgaven in het levensonderhoud van kinderen. Per brief van 2 augustus 2017 heeft eiser daarop gereageerd.

7. Per brief van 24 oktober 2017 heeft verweerder eiser meegedeeld dat hij voornemens was hem een navorderingsaanslag op te leggen omdat de woning in [plaats] volgens verweerder in 2012 geen eigen woning van eiser meer was en de daarop betrekking hebbende rente niet aftrekbaar is als eigenwoningrente. Wel zou de persoonsgebonden aftrek worden verhoogd met € 1.011 aan betaalde alimentatie voor het deel van het eigenwoningforfait van eiser. Per brief van 3 november 2017 heeft eiser daarop gereageerd en daarbij onder meer aangevoerd dat hij de woning in [plaats] pas in 2012 had verlaten en de woning toen al te koop stond en dat er geen grond was voor navordering wegens het ontbreken van een nieuw feit.

8. Per brief van 22 november 2017 heeft verweerder eiser meegedeeld dat hij bij zijn voornemen bleef en met dagtekening 16 december 2017 heeft hij eiser de onderhavige navorderingsaanslag opgelegd. De navorderingsaanslag is berekend naar een biww van € 127.161, als volgt gespecificeerd:

Inkomsten uit dienstbetrekking

141.306

Eigenwoningforfait

1.074

Eigenwoningrente

-

9.600

-

-8.526

132.780

Premies voor inkomensvoorzieningen

3.000

Alimentatie

-

1.011

Uitgaven voor levensonderhoud kinderen

-

1.180

Uitgaven voor monumentenpanden

-

428

-

5.619

127.161

2013

“3. Op 12 november 2014 heeft eiser de aangifte IB voor het jaar 2013 ingediend en daarbij een biww aangegeven van € 99.262 en een bisb van € 4.448. Het biww is als volgt gespecificeerd:

Inkomsten uit dienstbetrekking

122.373

Eigenwoningforfait

1.050

Eigenwoningrente

-

18.137

-

-17.087

105.286

Premies voor inkomensvoorzieningen

3.000

Uitgaven voor levensonderhoud kinderen

-

1.420

Uitgaven voor monumentenpanden

-

1.604

-

6.024

99.262

4. Met dagtekening 12 december 2014 heeft verweerder eiser een voorlopige aanslag opgelegd die conform de aangifte is berekend naar een biww van € 99.262 en een bisb van € 4.448. Met dagtekening 31 december 2015 heeft verweerder eiser de (primitieve) aanslag opgelegd, eveneens berekend naar een biww van € 99.262 en een bisb van € 4.448.

5. De gemachtigde van eiser is werkzaam bij [bedrijf] (hierna: [bedrijf] ). Verweerder is in 2015 begonnen aan een onderzoek dat in april 2015 leidde tot de conclusie dat er een verhoogd risico was op onjuistheden in de door [bedrijf] ingediende aangiften IB/PVV. Als gevolg hiervan is er een steekproef gedaan en zijn op 30 juni 2015 vragenbrieven gezonden in 173 zaken. Naar aanleiding van de resultaten van deze vragenbrieven is geconcludeerd dat het onderzoek moest worden uitgebreid en is besloten alle digitaal door [bedrijf] ingediende aangiften waarbij de aftrekposten boven een bepaald bedrag uitkwamen te onderzoeken.

6. In het kader van het in 5 vermelde onderzoek heeft verweerder eiser per brief van 14 maart 2017 gevraagd om informatie over de door hem in aftrek gebrachte eigenwoningrente en uitgaven in het levensonderhoud van kinderen. Per brief van 2 augustus 2017 heeft eiser daarop gereageerd.

7. Per brief van 24 oktober 2017 heeft verweerder eiser meegedeeld dat hij voornemens was hem een navorderingsaanslag op te leggen omdat de woning in [plaats] volgens verweerder in 2013 geen eigen woning van eiser meer was en de daarop betrekking hebbende rente niet aftrekbaar is als eigenwoningrente. Deze rente was volgens verweerder voor een bedrag van € 984 wel aan te merken als alimentatie. De schuld met betrekking tot de woning in [plaats] behoorde daardoor tot de rendementsgrondslag van het bisb. Het bisb zou daarom nader moeten worden vastgesteld op € 3.390. Per brief van 3 november 2017 heeft eiser daarop gereageerd en daarbij onder meer aangevoerd dat hij de woning in [plaats] pas in 2012 had verlaten en de woning toen al te koop stond en dat er geen grond was voor navordering wegens het ontbreken van een nieuw feit.

Inkomsten uit dienstbetrekking

122.373

Eigenwoningforfait

1.050

Eigenwoningrente

-

9.600

-

-8.550

113.823

Premies voor inkomensvoorzieningen

3.000

Alimentatie

-

984

Uitgaven voor levensonderhoud kinderen

-

1.420

Uitgaven voor monumentenpanden

-

1.604

-

7.008

106.815

8. Per brief van 22 november 2017 heeft verweerder eiser meegedeeld dat hij bij zijn voornemen bleef en met dagtekening 4 januari 2018 heeft hij eiser de onderhavige navorderingsaanslag opgelegd. De navorderingsaanslag is berekend naar een biww van € 106.815 en een bisb van € 3.390. Het biww is als volgt gespecificeerd:

2014

3. Op 21 januari 2016 heeft eiser de aangifte IB voor het jaar 2014 en daarbij een biww aangegeven van € 52.086 en een bisb van € 106. Het biww is als volgt gespecificeerd:

Belastbare winst uit onderneming

43.226

Inkomsten uit vroegere dienstbetrekking

-

26.295

Eigenwoningforfait

1.169

Eigenwoningrente

-

18.137

-

-16.968

Aandeel eigen woning eiser

-

-13.006

56.515

Premies voor inkomensvoorzieningen

3.000

Uitgaven levensonderhoud kinderen

-

1.000

Uitgaven voor monumentenpanden

-

429

-

4.429

52.086

4. Met dagtekening 18 maart 2016 heeft verweerder eiser een voorlopige aanslag opgelegd en met dagtekening 10 mei 2016. Deze aanslagen zijn conform de aangifte berekend naar een biww van € 52.086 en een bisb van € 106.

5. De gemachtigde van eiser is werkzaam bij [bedrijf] (hierna: [bedrijf] ). Verweerder is in 2015 begonnen aan een onderzoek dat in april 2015 leidde tot de conclusie dat er een verhoogd risico was op onjuistheden in de door [bedrijf] ingediende aangiften IB/PVV. Als gevolg hiervan is er een steekproef gedaan en zijn op 30 juni 2015 vragenbrieven gezonden in 173 zaken. Naar aanleiding van de resultaten van deze vragenbrieven is geconcludeerd dat het onderzoek moest worden uitgebreid en is besloten alle digitaal door [bedrijf] ingediende aangiften waarbij de aftrekposten boven een bepaald bedrag uitkwamen te onderzoeken.

6. In het kader van het in 5 vermelde onderzoek heeft verweerder eiser per brief van 14 maart 2017 gevraagd om informatie over de door hem in aftrek gebrachte eigenwoningrente en uitgaven in het levensonderhoud van kinderen. Per brief van 2 augustus 2017 heeft eiser daarop gereageerd.

7. Per brief van 24 oktober 2017 heeft verweerder eiser meegedeeld dat hij voornemens was hem een navorderingsaanslag op te leggen omdat de woning in [plaats] volgens verweerder in 2014 geen eigen woning van eiser meer was en de daarop betrekking hebbende rente niet aftrekbaar is als eigenwoningrente. Wel zou de persoonsgebonden aftrek worden verhoogd met € 1.102 aan betaalde alimentatie voor het deel van het eigenwoningforfait van eiser. De schuld met betrekking tot de woning in [plaats] behoorde daardoor tot de rendementsgrondslag van het bisb. Het bisb zou daarom nader moeten worden vastgesteld op nihil. Per brief van 3 november 2017 heeft eiser daarop gereageerd en daarbij onder meer aangevoerd dat hij de woning in [plaats] pas in 2012 had verlaten en de woning toen al te koop stond en dat er geen grond was voor navordering wegens het ontbreken van een nieuw feit.

8. Per brief van 22 november 2017 heeft verweerder eiser meegedeeld dat hij bij zijn voornemen bleef en met dagtekening 4 januari 2018 heeft hij eiser de onderhavige navorderingsaanslag opgelegd. De navorderingsaanslag is berekend naar een biww van € 59.521 en een bisb van nihil. Het biww is als volgt gespecificeerd:

Belastbare winst uit onderneming

43.226

Inkomsten uit vroegere dienstbetrekking

-

26.295

Eigenwoningforfait

1.169

Eigenwoningrente

-

9.600

-

-8.431

Aandeel eigen woning eiser

-

-4.469

65.052

Premies voor inkomensvoorzieningen

3.000

Betaalde alimentatie

-

1.102

Uitgaven levensonderhoud kinderen

-

1.000

Uitgaven voor monumentenpanden

-

429

-

5.531

59.521

2015

“3. Op 21 januari 2016 heeft eiser de aangifte IB voor het jaar 2014 en daarbij een biww aangegeven van € 37.829 en een bisb van € 106. Het biww is als volgt gespecificeerd:

Belastbare winst uit onderneming

53.835

Eigenwoningforfait

1.222

Eigenwoningrente

-

18.137

-

-16.915

Aandeel eigen woning eiser

-

-13.006

40.829

Premies voor inkomensvoorzieningen

-

3.000

37.829

4. Met dagtekening 18 maart 2016 heeft verweerder eiser een voorlopige aanslag opgelegd en met dagtekening 10 mei 2016. Deze aanslagen zijn conform de aangifte berekend naar een biww van € 37.829 en een bisb van € 106.

5. De gemachtigde van eiser is werkzaam bij [bedrijf] (hierna: [bedrijf] ). Verweerder is in 2015 begonnen aan een onderzoek dat in april 2015 leidde tot de conclusie dat er een verhoogd risico was op onjuistheden in de door [bedrijf] ingediende aangiften IB/PVV. Als gevolg hiervan is er een steekproef gedaan en zijn op 30 juni 2015 vragenbrieven gezonden in 173 zaken. Naar aanleiding van de resultaten van deze vragenbrieven is geconcludeerd dat het onderzoek moest worden uitgebreid en is besloten alle digitaal door [bedrijf] ingediende aangiften waarbij de aftrekposten boven een bepaald bedrag uitkwamen te onderzoeken. (…)

7. Per brief van 24 oktober 2017 heeft verweerder eiser meegedeeld dat hij voornemens was hem een navorderingsaanslag op te leggen omdat de woning in [plaats] volgens verweerder in 2014 geen eigen woning van eiser meer was en de daarop betrekking hebbende rente niet aftrekbaar is als eigenwoningrente. Wel zou de persoonsgebonden aftrek worden verhoogd met € 1.188 aan betaalde alimentatie voor het deel van het eigenwoningforfait van eiser. De schuld met betrekking tot de woning in [plaats] behoorde daardoor tot de rendementsgrondslag van het bisb. Het bisb zou daarom nader moeten worden vastgesteld op nihil. Per brief van 3 november 2017 heeft eiser daarop gereageerd en daarbij onder meer aangevoerd dat hij de woning in [plaats] pas in 2012 had verlaten en de woning toen al te koop stond en dat er geen grond was voor navordering wegens het ontbreken van een nieuw feit.

8. Per brief van 22 november 2017 heeft verweerder eiser meegedeeld dat hij bij zijn voornemen bleef en met dagtekening 4 januari 2018 heeft hij eiser de onderhavige navorderingsaanslag opgelegd. De navorderingsaanslag is berekend naar een biww van € 59.521 en een bisb van nihil. Het biww is als volgt gespecificeerd:

Belastbare winst uit onderneming

53.835

Eigenwoningforfait

1.222

Eigenwoningrente

-

9.600

-

-8.378

Aandeel eigen woning eiser

-

-4.469

49.366

Premies voor inkomensvoorzieningen

3.000

Betaalde alimentatie

-

1.188

-

4.188

45.178

2.2.

Het Hof gaat ook uit van deze feiten.

3 Geschil in hoger beroep

In hoger beroep is (net als bij de rechtbank) in geschil of de navorderingsaanslagen terecht zijn opgelegd. Meer in het bijzonder is (nog) in geschil of de door belanghebbende aan zijn ex-partner betaalde bedragen als verschuldigde alimentatie in aftrek kunnen worden genomen, en voorts voor de jaren 2014 en 2015 of de inspecteur beschikte over het voor navordering benodigde ‘nieuw feit’.

4 Het oordeel van de rechtbank

5 Beoordeling van het geschil in hoger beroep

6 Kosten

7 Beslissing